Education

‘Twee natuurprofielen zijn niet handig’

Sinds op de middelbare scholen de profielen zijn ingevoerd, kiezen extreem weinig meisjes voor een harde bètarichting. Deel van het probleem is volgens Annemarie van Langen dat er twee natuurprofielen zijn.

De Nijmeegse onderzoekster promoveerde onlangs op de belangstelling van scholieren voor de bètarichting in Nederland, Groot-Brittannië, Amerika en Zweden.

Hoe dramatisch is het gesteld met de belangstelling voor bètavakken op de Nederlandse middelbare scholen?

“Het ligt eraan hoe je ernaar kijkt. Er zijn sinds 1998 vier profielen, waarvan twee natuurprofielen: natuur en gezondheid en natuur en techniek. Als je die twee allebei beschouwt als exact, dan kiezen scholieren nu niet minder exact dan voorheen. Alleen, er is wel een groot verschil tussen de twee natuurprofielen. Natuur en techniek is het meest exact. Leerlingen krijgen verplicht wiskunde B, natuurkunde en scheikunde. Dit profiel was aanvankelijk verplicht voor leerlingen die een harde bètastudie wilden doen.”

Aanvankelijk?

“Door het gebrek aan instroom in de harde bètastudies mogen nu ook natuur en gezondheidleerlingen instromen. Terwijl dat profiel minder exact is. Wiskunde B, scheikunde en natuurkunde zijn alleen als deelvakken verplicht, waardoor het eindniveau van deze leerlingen lager is. Het natuur en gezondheidprofiel was aanvankelijk vooral bedoeld om leerlingen voor te bereiden op een loopbaan in gezondheidszorg en milieu. Maar nu hebben ze dezelfde instroommogelijkheden als leerlingen met een natuur en techniekprofiel.”

Niks aan de hand dus?

“Ze hebben dezelfde doorstroommogelijkheden, maar ze kiezen in de praktijk veel minder vaak een exacte studie. Omdat ze een lager eindniveau hebben en omdat ze al zijn voorgesorteerd in een andere richting. Natuur en gezondheid is gewoon niet de hoofdroute naar de harde bètastudies. Als je er zo naar kijkt en het percentage leerlingen dat voorheen de exacte vakken koos vergelijkt met de leerlingen die nu een natuur en techniekprofiel hebben, dan is er wel sprake van een enorme afname.”

Vooral bij meisjes.

“Inderdaad. De drie exacte vakken werden voorheen door veel meer meisjes gekozen dan nu natuur en techniek. Op de havo was dat 9 procent, tegen 2 procent nu. Op het vwo is het erger. Voorheen koos 30 procent de drie exacte vakken, nu kiest ongeveer 6 procent voor natuur en techniek. Een behoorlijke achteruitgang. Dus, je kunt de leerlingen die een natuur en gezondheidprofiel kiezen wel meerekenen als je wilt weten hoe het met de bètabelangstelling is, maar daar zet ik mijn vraagtekens bij. Je ziet immers dat die scholieren helemaal niet doorstromen naar bètastudies.”

Is het stom geweest de profielen in te voeren?

“Dat zou ik niet zo durven zeggen. Er is ook goeds uit voortgekomen. De motivatie was altijd dat voorheen de vakkenpakketkeuze te vrij was. Dat leidde soms tot heel typische combinaties in een pakket, wat niet verstandig is in de voorbereiding op het hoger onderwijs. Het tweede idee was dat leerlingen meer bewust gemaakt zouden worden van welke kant ze op kunnen, dat er een duidelijker link zou worden gelegd met wat een kind in de toekomst wil. Dat vind ik op zich een goed idee. Alleen, je ziet wel dat die twee natuurprofielen misschien niet handig zijn geweest.”

Weg met de twee natuurprofielen?

“We moeten er in ieder geval voor zorgen dat het systeem er niet toe leidt dat scholieren zich afsluiten voor de harde bètarichting op een moment dat het nog niet echt nodig is qua prestaties. De meisjes die nu natuur en gezondheid kiezen, doen qua wiskundeprestaties in het derde jaar nauwelijks onder voor de jongens die natuur en techniek kiezen. Het was dus niet nodig geweest die meisjes op de zachtere bètaroute te zetten.”

Maar ze kiezen toch zelf?

“Dat klopt. Maar als je twee opties maakt . natuur en gezondheid of natuur en techniek – creëer je die mogelijkheid. Vooral meisjes reageren daar in groten getale op. En dat niet alleen. Sinds de profielen zijn ingevoerd, zien we dat ook bij jongens op het vwo opeens het opleidingsniveau van de ouders meespeelt. Dochters en nu ook zonen van laagopgeleide ouders zijn eerder geneigd te kiezen voor natuur en gezondheid dan voor het andere profiel. Dat effect was er voorheen niet.”

Hoe kan dat?

“Het zou kunnen betekenen dat hoogopgeleide ouders het zware profiel voor hun kinderen meer aandurven dan laagopgeleide ouders. Op de een of andere manier is het effect van het opleidingsniveau van de ouders nu sterker aanwezig en dat lijkt mij een negatieve zaak. Als kinderen gelijke prestaties hebben, dan zou die invloed er eigenlijk niet moeten zijn. Het moet gaan om persoonlijke aanleg en talenten, niet om invloeden die te maken hebben met sociaal milieu, sekse of met etnische herkomst.”

Kunnen kinderen die het natuur en gezondheidprofiel hebben gekozen nog worden bijgespijkerd voor een harde bètastudie?

“In principe hoeft dat niet. Ze worden gewoon toegelaten, ook al beginnen ze met een achterstand. In het hoger onderwijs klagen docenten over het gebrek aan rekenvaardigheden. Dat zou hier wel eens mee te maken kunnen hebben. Dat bijspijkeren is overigens in sommige andere landen veel normaler. Dat is in mijn onderzoek één van de verklaringen voor de verschillen tussen landen qua belangstelling van leerlingen voor de bètarichting. In Zweden, bijvoorbeeld, kunnen scholieren op een later moment nog instromen in de bètaroute. Daar bieden bepaalde technische universiteiten een basisjaar aan, aan mensen die een verkeerde vooropleiding hebben. Terwijl het in Nederland heel lastig wordt als je op je vijftiende niet de goede keuze hebt gemaakt.”

De Zweden doen het beter?

“Ik moet oppassen met het trekken van conclusies op basis van het onderzoek naar de verschillende landen. Dat was een dieptestudie door middel van interviews met deskundigen in het land. Ik heb niet allerlei heel harde cijfers. Wat wel bekend is, is dat het totale aantal studenten dat in Nederland afstudeert in een bètarichting zo’n 15 procent is van het totaal. In Zweden is dat 30 procent.”

Steeds minder meisjes kiezen voor een hard techniekprofiel. Gaan we op de bètafaculteiten terug in de tijd met de aantallen vrouwen?

“Ik heb dat niet expliciet onderzocht, maar het ligt voor de hand dat als meisjes minder natuur en techniek kiezen, er ook minder meisjes doorstromen naar bètastudies.”

Hoe kunnen we ervoor zorgen dat bètastudies wel aantrekkelijk zijn voor meisjes die daar al op hun vijftiende voor moeten kiezen?

“We moeten ons eerst afvragen of we naar één natuurprofiel moeten. Daarnaast hebben de interesses en motivatie van leerlingen veel invloed. Die lopen voor een groot deel langs de scheidslijnen der seksen. Toch neem ik niet aan dat het een aangeboren interesseverschil is. Het heeft te maken met socialisatie, seksestereotypering en het advies van de ouders speelt een rol.”

En de scholen?

“Die blijken er ook toe te doen. Op scholen die aangeven de natuurprofielen meer te stimuleren, kiezen meer scholieren voor die profielen. Alleen, verreweg de meeste scholen zeggen dat ze dat niet willen doen, omdat ze vinden dat de keuze niet gestuurd moet worden. Je kunt je afvragen of een school daar toch niet wat meer op moet inspelen. Kinderen zouden hun opties het beste zo lang mogelijk moeten openhouden, omdat blijkt dat ze vaak nog van gedachten veranderen over wat ze willen worden gedurende hun middelbare schooltijd. En ze houden hun opties zo lang mogelijk open als ze zo veel mogelijk bètavakken kiezen.”

WIE IS ANNEMARIE VAN LANGEN?

Annemarie van Langen (43) werkt al bijna twintig jaar bij het Nijmeegse Instituut voor Toegepaste Sociale Wetenschappen (ITS). Haar proefschrift borduurt voort op eerdere bevindingen over de belangstelling voor bètavakken, al is het volgens haar de eerste keer dat dit is onderzocht sinds de invoering van de profielen in het voortgezet onderwijs. Van Langen studeerde onderwijskunde aan de Nijmeegse universiteit. Ze zegt een ‘heel klassiek voorbeeld’ te zijn voor haar eigen onderzoek. “Ik heb een bètavooropleiding, maar ben onderwijskunde gaan studeren. Ik denk niet dat ik zoveel afwijk van wat ik nu in mijn onderzoek terugvind en dat het heel veel met interesse en motivatie te maken had.”

(Foto’s: Erik van ‘t Hullenaar)

Hoe dramatisch is het gesteld met de belangstelling voor bètavakken op de Nederlandse middelbare scholen?

“Het ligt eraan hoe je ernaar kijkt. Er zijn sinds 1998 vier profielen, waarvan twee natuurprofielen: natuur en gezondheid en natuur en techniek. Als je die twee allebei beschouwt als exact, dan kiezen scholieren nu niet minder exact dan voorheen. Alleen, er is wel een groot verschil tussen de twee natuurprofielen. Natuur en techniek is het meest exact. Leerlingen krijgen verplicht wiskunde B, natuurkunde en scheikunde. Dit profiel was aanvankelijk verplicht voor leerlingen die een harde bètastudie wilden doen.”

Aanvankelijk?

“Door het gebrek aan instroom in de harde bètastudies mogen nu ook natuur en gezondheidleerlingen instromen. Terwijl dat profiel minder exact is. Wiskunde B, scheikunde en natuurkunde zijn alleen als deelvakken verplicht, waardoor het eindniveau van deze leerlingen lager is. Het natuur en gezondheidprofiel was aanvankelijk vooral bedoeld om leerlingen voor te bereiden op een loopbaan in gezondheidszorg en milieu. Maar nu hebben ze dezelfde instroommogelijkheden als leerlingen met een natuur en techniekprofiel.”

Niks aan de hand dus?

“Ze hebben dezelfde doorstroommogelijkheden, maar ze kiezen in de praktijk veel minder vaak een exacte studie. Omdat ze een lager eindniveau hebben en omdat ze al zijn voorgesorteerd in een andere richting. Natuur en gezondheid is gewoon niet de hoofdroute naar de harde bètastudies. Als je er zo naar kijkt en het percentage leerlingen dat voorheen de exacte vakken koos vergelijkt met de leerlingen die nu een natuur en techniekprofiel hebben, dan is er wel sprake van een enorme afname.”

Vooral bij meisjes.

“Inderdaad. De drie exacte vakken werden voorheen door veel meer meisjes gekozen dan nu natuur en techniek. Op de havo was dat 9 procent, tegen 2 procent nu. Op het vwo is het erger. Voorheen koos 30 procent de drie exacte vakken, nu kiest ongeveer 6 procent voor natuur en techniek. Een behoorlijke achteruitgang. Dus, je kunt de leerlingen die een natuur en gezondheidprofiel kiezen wel meerekenen als je wilt weten hoe het met de bètabelangstelling is, maar daar zet ik mijn vraagtekens bij. Je ziet immers dat die scholieren helemaal niet doorstromen naar bètastudies.”

Is het stom geweest de profielen in te voeren?

“Dat zou ik niet zo durven zeggen. Er is ook goeds uit voortgekomen. De motivatie was altijd dat voorheen de vakkenpakketkeuze te vrij was. Dat leidde soms tot heel typische combinaties in een pakket, wat niet verstandig is in de voorbereiding op het hoger onderwijs. Het tweede idee was dat leerlingen meer bewust gemaakt zouden worden van welke kant ze op kunnen, dat er een duidelijker link zou worden gelegd met wat een kind in de toekomst wil. Dat vind ik op zich een goed idee. Alleen, je ziet wel dat die twee natuurprofielen misschien niet handig zijn geweest.”

Weg met de twee natuurprofielen?

“We moeten er in ieder geval voor zorgen dat het systeem er niet toe leidt dat scholieren zich afsluiten voor de harde bètarichting op een moment dat het nog niet echt nodig is qua prestaties. De meisjes die nu natuur en gezondheid kiezen, doen qua wiskundeprestaties in het derde jaar nauwelijks onder voor de jongens die natuur en techniek kiezen. Het was dus niet nodig geweest die meisjes op de zachtere bètaroute te zetten.”

Maar ze kiezen toch zelf?

“Dat klopt. Maar als je twee opties maakt . natuur en gezondheid of natuur en techniek – creëer je die mogelijkheid. Vooral meisjes reageren daar in groten getale op. En dat niet alleen. Sinds de profielen zijn ingevoerd, zien we dat ook bij jongens op het vwo opeens het opleidingsniveau van de ouders meespeelt. Dochters en nu ook zonen van laagopgeleide ouders zijn eerder geneigd te kiezen voor natuur en gezondheid dan voor het andere profiel. Dat effect was er voorheen niet.”

Hoe kan dat?

“Het zou kunnen betekenen dat hoogopgeleide ouders het zware profiel voor hun kinderen meer aandurven dan laagopgeleide ouders. Op de een of andere manier is het effect van het opleidingsniveau van de ouders nu sterker aanwezig en dat lijkt mij een negatieve zaak. Als kinderen gelijke prestaties hebben, dan zou die invloed er eigenlijk niet moeten zijn. Het moet gaan om persoonlijke aanleg en talenten, niet om invloeden die te maken hebben met sociaal milieu, sekse of met etnische herkomst.”

Kunnen kinderen die het natuur en gezondheidprofiel hebben gekozen nog worden bijgespijkerd voor een harde bètastudie?

“In principe hoeft dat niet. Ze worden gewoon toegelaten, ook al beginnen ze met een achterstand. In het hoger onderwijs klagen docenten over het gebrek aan rekenvaardigheden. Dat zou hier wel eens mee te maken kunnen hebben. Dat bijspijkeren is overigens in sommige andere landen veel normaler. Dat is in mijn onderzoek één van de verklaringen voor de verschillen tussen landen qua belangstelling van leerlingen voor de bètarichting. In Zweden, bijvoorbeeld, kunnen scholieren op een later moment nog instromen in de bètaroute. Daar bieden bepaalde technische universiteiten een basisjaar aan, aan mensen die een verkeerde vooropleiding hebben. Terwijl het in Nederland heel lastig wordt als je op je vijftiende niet de goede keuze hebt gemaakt.”

De Zweden doen het beter?

“Ik moet oppassen met het trekken van conclusies op basis van het onderzoek naar de verschillende landen. Dat was een dieptestudie door middel van interviews met deskundigen in het land. Ik heb niet allerlei heel harde cijfers. Wat wel bekend is, is dat het totale aantal studenten dat in Nederland afstudeert in een bètarichting zo’n 15 procent is van het totaal. In Zweden is dat 30 procent.”

Steeds minder meisjes kiezen voor een hard techniekprofiel. Gaan we op de bètafaculteiten terug in de tijd met de aantallen vrouwen?

“Ik heb dat niet expliciet onderzocht, maar het ligt voor de hand dat als meisjes minder natuur en techniek kiezen, er ook minder meisjes doorstromen naar bètastudies.”

Hoe kunnen we ervoor zorgen dat bètastudies wel aantrekkelijk zijn voor meisjes die daar al op hun vijftiende voor moeten kiezen?

“We moeten ons eerst afvragen of we naar één natuurprofiel moeten. Daarnaast hebben de interesses en motivatie van leerlingen veel invloed. Die lopen voor een groot deel langs de scheidslijnen der seksen. Toch neem ik niet aan dat het een aangeboren interesseverschil is. Het heeft te maken met socialisatie, seksestereotypering en het advies van de ouders speelt een rol.”

En de scholen?

“Die blijken er ook toe te doen. Op scholen die aangeven de natuurprofielen meer te stimuleren, kiezen meer scholieren voor die profielen. Alleen, verreweg de meeste scholen zeggen dat ze dat niet willen doen, omdat ze vinden dat de keuze niet gestuurd moet worden. Je kunt je afvragen of een school daar toch niet wat meer op moet inspelen. Kinderen zouden hun opties het beste zo lang mogelijk moeten openhouden, omdat blijkt dat ze vaak nog van gedachten veranderen over wat ze willen worden gedurende hun middelbare schooltijd. En ze houden hun opties zo lang mogelijk open als ze zo veel mogelijk bètavakken kiezen.”

WIE IS ANNEMARIE VAN LANGEN?

Annemarie van Langen (43) werkt al bijna twintig jaar bij het Nijmeegse Instituut voor Toegepaste Sociale Wetenschappen (ITS). Haar proefschrift borduurt voort op eerdere bevindingen over de belangstelling voor bètavakken, al is het volgens haar de eerste keer dat dit is onderzocht sinds de invoering van de profielen in het voortgezet onderwijs. Van Langen studeerde onderwijskunde aan de Nijmeegse universiteit. Ze zegt een ‘heel klassiek voorbeeld’ te zijn voor haar eigen onderzoek. “Ik heb een bètavooropleiding, maar ben onderwijskunde gaan studeren. Ik denk niet dat ik zoveel afwijk van wat ik nu in mijn onderzoek terugvind en dat het heel veel met interesse en motivatie te maken had.”

(Foto’s: Erik van ‘t Hullenaar)

Editor Redactie

Do you have a question or comment about this article?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.