Opinion

Topontmoeting

Het is even na middernacht als ik het tunneltje onder de Sebastiaansbrug inloop. Graffiti en afgebladderde posters glanzen in het licht van een knipperende TL-balk.

Een kille windvlaag strijkt langs mijn gezicht. Als ik halverwege ben, verschijnen drie Marokkaans ogende jongens in leren jassen aan de andere kant van de tunnel. Ze lopen breed, handen in de zakken, capuchons op, de gezichten verborgen in de kragen van hun jassen. Ze lachen besmuikt en smoezen wat in het Arabisch terwijl ze recht op me afkomen. Als we op gelijke hoogte zijn, loopt een van hen met zijn schouder tegen mij aan. Ik doe alsof ik niets merk, maar ben direct op mijn hoede. Was dat per ongeluk? Had ik opzij moeten gaan? Wat willen die jongens van mij?

Een paar stappen verder hoor ik hoe een van hen me naroept: “Hé! Hé jij!” Ik loop door, doe alsof ik niets gehoord heb, maar hij roept nog eens en ik hoor aan zijn voetstappen dat hij mijn kant op komt. Ik zet me schrap, draai me om, en ga zo zelfverzekerd mogelijk staan. Hij loopt met grote passen op me af. Hij is breed gebouwd, met een ruw gezicht en een agressieve blik. Ik zie dat hij iets in zijn hand verborgen houdt. Ik probeer er geen acht op te slaan, maar bereid me voor op het ergste. Plotseling schiet zijn arm naar voren. Geschrokken doe ik een stap achteruit. Terwijl ik me erop voorbereid zijn aanval af te weren, schiet er maar een ding door mijn hoofd: kutmarokkanen.

Dan zie ik wat hij in zijn hand houdt: het is een aansteker. Mijn aansteker. “Viel uit je zak”, zegt hij, en houdt de aansteker voor zich uit. Verbijsterd pak ik hem uit zijn hand. “Ik, eh… oh. Bedankt.” We kijken elkaar aan. Hij glimlacht even: een vriendelijke lach. Ik zie aan hem dat mijn overspannen reactie hem geen moment heeft verbaasd. Hij blijft er opvallend rustig onder, koel bijna, alsof hij zich lang geleden al bij het oordeel van zijn omgeving heeft neergelegd. Ik zal ook de eerste niet zijn die hem niet vertrouwt. Dan draait hij zich om en loopt met zijn vrienden de tunnel uit. Ik kijk ze na. Terwijl de spanning wegzakt, maakt een knagend schuldgevoel zich van mij meester. Slappe zak. Altijd de mond vol van gelijkheid, maar als het erop aan komt net zo’n angsthaas als ieder ander. Waarom zou ik die jongens niet vertrouwen? Wat weet ik eigenlijk van ze? Waarom ga ik ervan uit dat ze het over mij hebben als ik ze niet eens kan verstaan? Als ik de tunnel uitloop, valt de voorjaarsregen zachtjes op mijn gezicht. De tekst van een oude poster schiet me te binnen: Nederland is vol. Alle racisten het land uit.

Drs. Daan Schuurbiers is onderzoeker bij de werkgroep biotechnologie en maatschappij.

Het is even na middernacht als ik het tunneltje onder de Sebastiaansbrug inloop. Graffiti en afgebladderde posters glanzen in het licht van een knipperende TL-balk. Een kille windvlaag strijkt langs mijn gezicht. Als ik halverwege ben, verschijnen drie Marokkaans ogende jongens in leren jassen aan de andere kant van de tunnel. Ze lopen breed, handen in de zakken, capuchons op, de gezichten verborgen in de kragen van hun jassen. Ze lachen besmuikt en smoezen wat in het Arabisch terwijl ze recht op me afkomen. Als we op gelijke hoogte zijn, loopt een van hen met zijn schouder tegen mij aan. Ik doe alsof ik niets merk, maar ben direct op mijn hoede. Was dat per ongeluk? Had ik opzij moeten gaan? Wat willen die jongens van mij?

Een paar stappen verder hoor ik hoe een van hen me naroept: “Hé! Hé jij!” Ik loop door, doe alsof ik niets gehoord heb, maar hij roept nog eens en ik hoor aan zijn voetstappen dat hij mijn kant op komt. Ik zet me schrap, draai me om, en ga zo zelfverzekerd mogelijk staan. Hij loopt met grote passen op me af. Hij is breed gebouwd, met een ruw gezicht en een agressieve blik. Ik zie dat hij iets in zijn hand verborgen houdt. Ik probeer er geen acht op te slaan, maar bereid me voor op het ergste. Plotseling schiet zijn arm naar voren. Geschrokken doe ik een stap achteruit. Terwijl ik me erop voorbereid zijn aanval af te weren, schiet er maar een ding door mijn hoofd: kutmarokkanen.

Dan zie ik wat hij in zijn hand houdt: het is een aansteker. Mijn aansteker. “Viel uit je zak”, zegt hij, en houdt de aansteker voor zich uit. Verbijsterd pak ik hem uit zijn hand. “Ik, eh… oh. Bedankt.” We kijken elkaar aan. Hij glimlacht even: een vriendelijke lach. Ik zie aan hem dat mijn overspannen reactie hem geen moment heeft verbaasd. Hij blijft er opvallend rustig onder, koel bijna, alsof hij zich lang geleden al bij het oordeel van zijn omgeving heeft neergelegd. Ik zal ook de eerste niet zijn die hem niet vertrouwt. Dan draait hij zich om en loopt met zijn vrienden de tunnel uit. Ik kijk ze na. Terwijl de spanning wegzakt, maakt een knagend schuldgevoel zich van mij meester. Slappe zak. Altijd de mond vol van gelijkheid, maar als het erop aan komt net zo’n angsthaas als ieder ander. Waarom zou ik die jongens niet vertrouwen? Wat weet ik eigenlijk van ze? Waarom ga ik ervan uit dat ze het over mij hebben als ik ze niet eens kan verstaan? Als ik de tunnel uitloop, valt de voorjaarsregen zachtjes op mijn gezicht. De tekst van een oude poster schiet me te binnen: Nederland is vol. Alle racisten het land uit.

Drs. Daan Schuurbiers is onderzoeker bij de werkgroep biotechnologie en maatschappij.

Editor Redactie

Do you have a question or comment about this article?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.