Over tien jaar kan iedereen de meest innovatieve voorwerpen maken met behulp van een 3D-printer, een lasersnijder en een freesmachine. Joris van Tubergen (33) leidt het Utrechtse Fablab, ProtoSpace, waar nu al allerlei spannende ontwerpen uit de 3D-printers rollen.
Naam: Joris van Tubergen (33)
Verliefd/verloofd/getrouwd: Verliefd en verloofd
Woonplaats: Amsterdam
Studie: Industrieel Ontwerpen
Afstudeerrichting: Productontwerp
Afstudeerjaar: 2005
Loopbaan: In 1996 begon Van Tubergen als freelance-ontwerper. In 2000 werkte hij voor Internet Hotspots. In 2004 begon hij Red Pixel. Een jaar later werkte hij freelance voor Océ. In 2008 begon hij bij ProtoSpace, het Utrechtse Fablab. Daar werkt hij nog steeds.
In het Fablab in Utrecht is het een komen en gaan van bezoekers. Rond een 3D-printer zit een groepje mannen te kijken hoe hun ontwerp wordt verwezenlijkt. De wonderlijkste voorwerpen komen uit het apparaat. Een paar studenten proberen de vinylfolie en lasersnijder en leggen een oudere man uit, waar zij mee bezig zijn. Een stukje verderop werkt een vrouw aan een freesmachine. Het lijkt erg druk. Labmanager van ProtoSpace, het Utrechtse Fablab Joris van Tubergen schudt lachend zijn hoofd. “Vandaag is het juist vrij rustig”, zegt hij. “Op drukke dagen zijn alle machines bezet en is er geen enkele werkplek meer vrij.”
Het Fablab is een concept van MIT-hoogleraar Neil Gershenfeld. Over de hele wereld zitten Fablabs. Het idee is simpel: met behulp van een aantal inventieve apparaten alles maken wat mogelijk is, zonder al te veel kennis van zaken. Whizzkids zitten naast huisvrouwen. Kortom: iedereen is welkom in het lab om ideeën om te zetten in concrete producten. Zolang de kennis die je opdoet tijdens het ontwerpen en werken aan de verschillende machines maar deelt met de andere labgenoten. Het Fablab is namelijk ook een kenniscentrum.
Joris van Tubergen voelt zich als labmanager als een vis in het water. Op de schappen van ProtoSpace staan veel van zijn eigen creaties, zoals een stoel met ronde, weelderige vormen. Zelfs in het weekend is hij vaak in het lab te vinden om zelf dingen te maken. “Dat is het handige aan labmanager zijn: ik heb een sleutel.”
Hels kabaal
Als klein kind bouwde Van Tubergen een brommer door een step met een motortje te maken. “Ik was alleen vergeten om een uitlaat te maken, waardoor het ding een hels kabaal maakte. De buren belden de politie en ik was bang voor een hoge boete. Het staalkabeltje had ik met een potlood gefikst en kon ik eenvoudig doormidden breken toen ik de politie zag. Daarna startte het ding niet meer en kon ik maken dat ik wegkwam”, zegt Tubergen.
De studie industrieel ontwerpen was hem op het lijf geschreven, maar Van Tubergen wilde wel graag met beide benen in de praktijk staan. “Ik leerde veel tijdens mijn opleiding, maar grote projecten kunnen nog zo leuk zijn, het bleef een beetje nep. Ik wilde echt dingen maken.”
Dus werkte de ontwerper veel naast zijn studie. Hij schreef computerprogramma’s voor lootjes op kassabonnen en was webmaster voor een van de eerste internettijdschriften: Internet Hotspots. Hij was geen hardcore technicus, maar wist wel precies waar de technici en commerciële mensen in bedrijven langs elkaar heen praten. “Ik heb in die jaren tijdens mijn studie goed leren vertalen tussen nerds en commerciële mensen. Ik snapte wat de nerds bedoelden en wilden, en vertaalde hun ideeën vervolgens naar de commerciële jongens van die bedrijven. Hun ideeën lagen vaak dicht bij elkaar. Maar vaak begrepen ze elkaar niet. Ik was geen commerciële jongen en geen hardcore techneut, maar snapte wel precies wat mogelijk was. Soms kun je met heel simpele middelen imposante dingen maken. Met een simpel plakbandje kun je als een soort IO-McGiver eenvoudig een probleem aanpakken, tot je lang genoeg nagedacht hebt over een permanente oplossing.”
Eenvoudig prototype
Vaak zijn praktische oplossingen handig om plannen te verbeelden, zegt Van Tubergen. “Een plaatje zegt meer dan duizend woorden, maar een simpel, vroeg model zorgt ervoor dat iedereen je ontwerpideeën begrijpt. Ook al gebruik je een eenvoudig schuimblokje of een plakbandje om dingen vast te maken, mensen snappen meteen hoe een nieuw product eruit ziet. Een prototype werkt verhelderend en in een vroeg stadium hoeft het nog niet perfect te zijn.”
Na zijn studie ging Van Tubergen als freelance-ontwerper aan de slag bij Océ. Het bedrijf wilde één lijn voor verpakkingen, in plaats van veel verschillende en het was zijn taak om dat voor elkaar te krijgen. Hij liep alle afdelingen af om met verschillende mensen te praten. “Als buitenstaander mocht ik domme vragen stellen om achter alle problemen te komen. Iedere afdeling dacht de perfecte verpakking te hebben. Ze hebben het gevoel dat je hun kindje afpakt. Maar omdat ik van buiten kwam en neutraal in het proces stond, was het makkelijker om werknemers te laten veranderen. Ik was het smeermiddel tussen de verschillende bedrijven. Ik liet ze niet de kloof tussen de verschillende afdelingen zien, maar visualiseerde juist de overeenkomsten.”
De ontwerper had het naar zijn zin bij de Limburgse bedrijf voor kopieermachines en printers, maar toen hij de advertentie zag voor labmanager Fablab Utrecht hoefde hij niet lang na te denken. “Een Fablab is een speeltuin voor IO’ers waar je iedere dag rondjes mag rennen, zelfs in het weekend. Het is een revolutie voor fabricatie.”
Terminator
Toen de industrieel ontwerper bij het lab begon, was er slechts een kale ruimte vol dozen. Meubilair scoorde hij tweedehands en op veilingen, van een ijswinkel namen ze de glazen pui over en gebruikers verfden zelf de ruimte om geld te besparen en het Fablab mooier te maken. “Daardoor konden we extra machines kopen”, zegt Tubergen. Het Utrechtse Fablab is een groot succes. De NS printte het model voor het stalen beugeltje voor de pinpassen in de kaartautomaten met hun 3D-printer.
In de toekomst worden de apparaten die in het Fablab staan nog belangrijker, denkt de industrieel ontwerper. “Over een aantal jaar is het niet gek als je hier materiaal ziet dat net als Robocop of Terminator zichzelf weer kan materialiseren uit een kwikachtig plasje.” Het Fablab loopt op de toekomst vooruit. Over tien jaar heeft iedereen thuis een 3D-printer om dingen te maken, denkt Van Tubergen. “Vroeger moest je een techneut zijn om een foto te kunnen maken of een computer te gebruiken, zo ingewikkeld waren de knopjes en de handleiding. Nu is er bijna geen verschil meer tussen een digitale en analoge foto en je maakt ze met een druk op de knop. Zo zal dat ook met 3D-printers gaan. Je download een kapstokhaakje, of je ontwerpt er zelf een, drukt op print, en er rolt een kapstokhaakje uit. Je hoeft alleen nog maar naar de bouwmarkt om grondstoffen voor de printer te kopen, zoals je nu inkt voor je printer koopt.”
De industrieel ontwerper verheugt zich enorm op de toekomst. “Ik heb het altijd al leuk gevonden om van alles zelf te maken, dus hoe makkelijker het wordt om die apparaten te bedienen, hoe leuker ik het vind.”
Red Pixel
Van Tubergen verdeelt zijn tijd tussen het Fablab, vrije opdrachten als freelance-ontwerper en Red Pixel, een softwareapplicatie voor fotowinkels. Klanten kunnen met behulp van Red Pixel software hun foto’s uploaden en fotowinkels drukken de bestanden vervolgens af. “Een fanatieke webmaster van een sportvereniging kan met behulp van een linkje de mogelijkheid bieden om foto’s af te drukken. Dat is makkelijker dan zelf foto’s van sportevenementen uploaden bij de Hema of Albert Heijn en daardoor loopt het aardig goed”, zegt Van Tubergen.
Thuis zit de industrieel ontwerper ook niet stil. Al zijn meubels en lampen heeft hij zelf ontworpen en gemaakt. “Alles wat bij mij thuis staat, is het bewijs van wat er met allemaal met een Fablab mogelijk is.” Maar niet alleen grote voorwerpen komen van zijn lab. Het laatste ontwerp dat hij bij ProtoSpace maakte, was een plantenbak vol verse kruiden. “Die gingen dood omdat er geen zonlicht bij kwam. Ik heb een speciale haak gemaakt, zodat ik de bak naar de patio van de buren kan hijsen, zonder te hoeven boren en schroeven. Nu hangt de plantenbak in de zon en heb ik weer verse kruiden. Het is erg handig en praktisch om een Fablab te hebben en IO’er te zijn.”
Het was een regenachtige ochtend in november. Nietsvermoedend fietste ik naar de TU-wijk via de Cornelis Drebbelweg, tegen de welbekende wind rond het EWI-gebouw in. Plotseling dook daar, bij de kruising met de Mekelweg, een fietster op. Zij wilde afslaan, de Cornelis Drebbelweg op, maar belandde daarbij op mijn kant van het fietspad en botste tegen mij aan.
Nadat ik het fietspad van wel heel dichtbij had gezien, zat ik binnen met twee ambulancebroeders. Terwijl één mijn hoofd verbond, hoorde ik een gesprek tussen de andere broeder en een bedrijfshulpverlener (BHV’er) van de TU. “Wat een weer hè, er is net nog een ongeluk gebeurd”, zei de BHV’er. “Het is niet de eerste keer dat er een ambulance moet komen, kunnen jullie hier niet een vaste ambulancepost oprichten?” Naast mij zag ik het meisje met wie ik de botsing had gehad in tranen van de schrik. Twee uur later zat ik thuis met een gehechte hoofdwond en een lichte hersenschudding.
Wie heeft die fietspaden in het Mekelpark ontworpen? Vast niet iemand die zelf wel eens op de fiets zit. Allereerst die haakse bochten. Vreemd genoeg blijkt het lastig te zijn om met je fiets op één vierkante meter een bocht van negentig graden te maken. Bovendien moet je uitkijken dat je geen grote kei raakt, die in de hoek van de bocht is neergelegd.
En nu we het toch over het kruispunt bij EWI hebben, wie heeft daar eigenlijk voorrang? De meesten zijn in de veronderstelling dat fietsers op de Mekelweg voorrang hebben. Tot voor kort was dat ook zo; toen was de Mekelweg nog opgehoogd. Tegenwoordig heeft rechts officieel voorrang. Dit zorgt, ook bij de andere kruispunten, vaak voor onduidelijkheid.
Een ander probleem is de scheiding tussen het fietspad en het voetgangerspad. Of liever: de scheiding die ontbreekt. Laatst nog zag ik iemand zo hard aankomen bij het kruispunt voor Technische Natuurkunde, dat hij de bocht niet meer volledig op het fietspad kon maken. Hij ging over het voetgangerspad, waarna hij tussen de voetgangers door weer terug op het fietspad belandde. Gelukkig botste hij daarbij niet tegen een van de lantaarnpalen, die midden op het pad zijn geplaatst.
Al sinds jaar en dag heeft de TU-wijk ’s ochtends een fietsspits. In de haast naar college of werk moeten honderden fietsers in een korte tijd over een vrij smal fietspad. Na een regenbui wordt het fietspad in de praktijk zelfs nog smaller, door de vele plassen die blijven liggen op het wegdek. Als er dan ook nog scooters met vijftig kilometer per uur over het fietspad scheuren, wordt het helemaal een onveilige situatie. Ik verheug me al op de winter: dan zal het Mekelpark veranderen in een ijsspektakel waar Holiday on Ice nog een puntje aan kan zuigen.
Begrijp me niet verkeerd, ik vind het Mekelpark absoluut een aanwinst voor de TU-wijk. Het zorgt voor meer eenheid en levendigheid op de campus. Bovendien ziet het er mooi uit. En daar zit denk ik het probleem. Haaientanden, verkeersborden, heuveltjes, afwateringsgootjes en afgeronde bochten passen niet binnen het ‘design’.
Toch hoop ik dat de mensen bij Vastgoed van de TU veiligheid boven design stellen. Ik weet dat er over een aantal van de genoemde punten gesproken wordt binnen de TU, maar ik wil graag benadrukken dat er snel actie moet worden ondernomen. Uiteraard hebben verkeersdeelnemers hun eigen verantwoordelijkheid, maar zorg er dan in ieder geval voor dat er zo min mogelijk gevaarlijke situaties kunnen ontstaan.
Dan zal het ook niet nodig zijn om een ambulancepost in het Mekelpark te openen.
Louise Clement is lid van de studentenraadsfractie Oras.
Comments are closed.