Campus

Teunisbloem bracht roem en ondergang

Voormalig hoogleraar en directeur van de Amsterdamse Hortus Hugo de Vries heeft eind vorige eeuw een grote rol gespeeld in de ontwikkeling van de evolutietheorie. Hij wordt dit jaar uitgebreid herdacht.


1 De grote teunisbloem Oenothera lamarckiana.
Bloemrijk

Niemand minder dan de bekende Amerikaanse paleontoloog Stephen J. Gould betrad afgelopen vrijdag het spreekgestoelte in het Tropeninstituut bij de opening van het Hugo de Vries-jaar. De Geologiehoogleraar van Harvard deed de persoonlijke relatie tussen Hugo de Vries en Charles Darwin uit de doeken aan de hand van overgeleverde brieven. De Vries koesterde een mateloze bewondering voor Darwin en diens ideeën over de ontwikkeling der soorten. De twee ontmoetten elkaar éénmaal. Op humoristische wijze schetste Gould het dilemma waarvoor De Vries kwam te staan toen hij na de dood van Darwin ontdekte dat deze het op onderdelen van zijn evolutietheorie bij het verkeerde eind had.


2 Hugo de Vries dankt zijn roem aan de mutatietheorie

Al op twaalfjarige leeftijd kreeg de in 1848 (150 jaar geleden) geboren Hugo de Vries een prijs voor een herbarium met honderd planten. Hij besloot natuurfilosofie te gaan studeren in Leiden en kwam zo in aanraking met de omstreden ideeën van Darwin. Ter provocatie van zijn hoogleraar nam hij bij zijn dissertatie zelfs twee stellingen op over evolutie. In 1877 kreeg De Vries een aanstelling in de experimentele plantenfysiologie bij de Universiteit van Amsterdam. Zijn werkterrein was de Amsterdamse Hortus Botanicus, die door zijn toedoen aanzienlijk uitgebreid werd. De UvA eert haar voormalig hoogleraar, directeur van de Hortus en een van de grootste Nederlandse geleerden dit jaar met een symposium, meerdere tentoonstellingen en een zestal lezingen.

De Vries’ fysiologische werk spitste zich toe op de groei bij planten. Hij toonde aan dat turgor in plantencellen verantwoordelijk is voor groei. Zonder zijn inspanningen zouden termen als ‘osmotische druk’ en ‘plasmolyse’ misschien nooit hun weg hebben gevonden naar de biologieboeken in het middelbaar onderwijs. Ondanks deze verdiensten was het de evolutionaire genetica waarmee De Vries wereldberoemd werd.
Giraffe

Darwin meende dat de ontwikkeling van soorten verloopt via langzame aanpassingsselectie over vele generaties. Binnen een soort bestaan altijd verschillende variëteiten. De variëteiten die toevallig het best aangepast zijn aan de omgeving hebben de meeste kans op overleven en op voortplanting. Giraffes met korte en lange nekken bijvoorbeeld hebben in de normale situatie evenveel kans op overleven. In tijden van langdurige droogte bieden langere nekken meer kansen, omdat dit toeganggeeft tot de bladeren in hoge boomtoppen. Zo worden gunstige eigenschappen bevoordeeld en ongunstige op natuurlijke wijze weggeselecteerd: de sterkste soort overleeft.

De Vries zette vraagtekens bij de erfelijke vastlegging van variaties binnen een soort. Als een individu toevallig een lange nek ontwikkelt tijdens zijn leven, is nog niet gezegd dat deze eigenschap zich erfelijk verankert in de genen, laat staan dat nakomelingen deze eigenschappen verder ontwikkelen. Onderzoek aan de grote teunisbloem leerde De Vries dat bepaalde eigenschappen zich zeer plotseling kunnen voordoen. Dat bracht hem op het idee van de mutatie van genen. In zijn optiek zouden aanpassingen van soorten te danken zijn aan toevallige genetische mutaties. Als zo’n mutatie een eigenschap oplevert die gunstig blijkt in de natuurlijke omgeving, dan maakt die variëteit grote kans om te overleven. Volgens de mutatietheorie van De Vries is evolutie dus niet de geleidelijke selectie van de best aangepaste varianten, maar een sprongsgewijze door middel van de best aangepaste mutanten. Met de publicatie van deze theorie in 1900 werd de Vries wereldberoemd.

Dat zou hij waarschijnlijk gebleven zijn als hij het daarbij had gelaten. Maar na zijn publicatie hield De Vries zich bezig met de vraag waarom mutaties optreden. Zijn bewijsmateriaal bestond wederom uit de grote teunisbloem. Daaruit komen vaak individuen voort die zo sterk afwijken van de moedersoort, dat er volgens De Vries gesproken kon worden van een nieuwe soort. Anderen ontkrachtten deze bewijsvoering door aan te tonen dat deze veranderingen stoelden op een toevallige verdubbeling van de genen en niet op de bedoelde mutaties. Het bleek dat De Vries zijn proefplant niet slechter had kunnen uitkiezen: verdubbeling van genen is een zeldzame fout die juist bij de grote teunisbloem veel voorkomt.

Met zijn pogingen tot bewijs herintroduceerde De Vries terloops de vijftig jaar oude en in de vergetelheid geraakte erfelijkheidswetten van de Oostenrijkse monnik Gregor Mendel, die vanaf dat moment grote opgang maakten. Door zijn mislukte bewijsvoering viel De Vries zelf echter bij velen in ongenade. In het confessionele Nederland van rond de eeuwwisseling bestond veel weerstand tegen de evolutiegedachte, en gebrek aan bewijs hiervoor zal zeker niet door iedereen betreurd zijn.

,


1 De grote teunisbloem Oenothera lamarckiana.
Bloemrijk

Niemand minder dan de bekende Amerikaanse paleontoloog Stephen J. Gould betrad afgelopen vrijdag het spreekgestoelte in het Tropeninstituut bij de opening van het Hugo de Vries-jaar. De Geologiehoogleraar van Harvard deed de persoonlijke relatie tussen Hugo de Vries en Charles Darwin uit de doeken aan de hand van overgeleverde brieven. De Vries koesterde een mateloze bewondering voor Darwin en diens ideeën over de ontwikkeling der soorten. De twee ontmoetten elkaar éénmaal. Op humoristische wijze schetste Gould het dilemma waarvoor De Vries kwam te staan toen hij na de dood van Darwin ontdekte dat deze het op onderdelen van zijn evolutietheorie bij het verkeerde eind had.


2 Hugo de Vries dankt zijn roem aan de mutatietheorie

Al op twaalfjarige leeftijd kreeg de in 1848 (150 jaar geleden) geboren Hugo de Vries een prijs voor een herbarium met honderd planten. Hij besloot natuurfilosofie te gaan studeren in Leiden en kwam zo in aanraking met de omstreden ideeën van Darwin. Ter provocatie van zijn hoogleraar nam hij bij zijn dissertatie zelfs twee stellingen op over evolutie. In 1877 kreeg De Vries een aanstelling in de experimentele plantenfysiologie bij de Universiteit van Amsterdam. Zijn werkterrein was de Amsterdamse Hortus Botanicus, die door zijn toedoen aanzienlijk uitgebreid werd. De UvA eert haar voormalig hoogleraar, directeur van de Hortus en een van de grootste Nederlandse geleerden dit jaar met een symposium, meerdere tentoonstellingen en een zestal lezingen.

De Vries’ fysiologische werk spitste zich toe op de groei bij planten. Hij toonde aan dat turgor in plantencellen verantwoordelijk is voor groei. Zonder zijn inspanningen zouden termen als ‘osmotische druk’ en ‘plasmolyse’ misschien nooit hun weg hebben gevonden naar de biologieboeken in het middelbaar onderwijs. Ondanks deze verdiensten was het de evolutionaire genetica waarmee De Vries wereldberoemd werd.
Giraffe

Darwin meende dat de ontwikkeling van soorten verloopt via langzame aanpassingsselectie over vele generaties. Binnen een soort bestaan altijd verschillende variëteiten. De variëteiten die toevallig het best aangepast zijn aan de omgeving hebben de meeste kans op overleven en op voortplanting. Giraffes met korte en lange nekken bijvoorbeeld hebben in de normale situatie evenveel kans op overleven. In tijden van langdurige droogte bieden langere nekken meer kansen, omdat dit toeganggeeft tot de bladeren in hoge boomtoppen. Zo worden gunstige eigenschappen bevoordeeld en ongunstige op natuurlijke wijze weggeselecteerd: de sterkste soort overleeft.

De Vries zette vraagtekens bij de erfelijke vastlegging van variaties binnen een soort. Als een individu toevallig een lange nek ontwikkelt tijdens zijn leven, is nog niet gezegd dat deze eigenschap zich erfelijk verankert in de genen, laat staan dat nakomelingen deze eigenschappen verder ontwikkelen. Onderzoek aan de grote teunisbloem leerde De Vries dat bepaalde eigenschappen zich zeer plotseling kunnen voordoen. Dat bracht hem op het idee van de mutatie van genen. In zijn optiek zouden aanpassingen van soorten te danken zijn aan toevallige genetische mutaties. Als zo’n mutatie een eigenschap oplevert die gunstig blijkt in de natuurlijke omgeving, dan maakt die variëteit grote kans om te overleven. Volgens de mutatietheorie van De Vries is evolutie dus niet de geleidelijke selectie van de best aangepaste varianten, maar een sprongsgewijze door middel van de best aangepaste mutanten. Met de publicatie van deze theorie in 1900 werd de Vries wereldberoemd.

Dat zou hij waarschijnlijk gebleven zijn als hij het daarbij had gelaten. Maar na zijn publicatie hield De Vries zich bezig met de vraag waarom mutaties optreden. Zijn bewijsmateriaal bestond wederom uit de grote teunisbloem. Daaruit komen vaak individuen voort die zo sterk afwijken van de moedersoort, dat er volgens De Vries gesproken kon worden van een nieuwe soort. Anderen ontkrachtten deze bewijsvoering door aan te tonen dat deze veranderingen stoelden op een toevallige verdubbeling van de genen en niet op de bedoelde mutaties. Het bleek dat De Vries zijn proefplant niet slechter had kunnen uitkiezen: verdubbeling van genen is een zeldzame fout die juist bij de grote teunisbloem veel voorkomt.

Met zijn pogingen tot bewijs herintroduceerde De Vries terloops de vijftig jaar oude en in de vergetelheid geraakte erfelijkheidswetten van de Oostenrijkse monnik Gregor Mendel, die vanaf dat moment grote opgang maakten. Door zijn mislukte bewijsvoering viel De Vries zelf echter bij velen in ongenade. In het confessionele Nederland van rond de eeuwwisseling bestond veel weerstand tegen de evolutiegedachte, en gebrek aan bewijs hiervoor zal zeker niet door iedereen betreurd zijn.


1 De grote teunisbloem Oenothera lamarckiana.
Bloemrijk

Niemand minder dan de bekende Amerikaanse paleontoloog Stephen J. Gould betrad afgelopen vrijdag het spreekgestoelte in het Tropeninstituut bij de opening van het Hugo de Vries-jaar. De Geologiehoogleraar van Harvard deed de persoonlijke relatie tussen Hugo de Vries en Charles Darwin uit de doeken aan de hand van overgeleverde brieven. De Vries koesterde een mateloze bewondering voor Darwin en diens ideeën over de ontwikkeling der soorten. De twee ontmoetten elkaar éénmaal. Op humoristische wijze schetste Gould het dilemma waarvoor De Vries kwam te staan toen hij na de dood van Darwin ontdekte dat deze het op onderdelen van zijn evolutietheorie bij het verkeerde eind had.


2 Hugo de Vries dankt zijn roem aan de mutatietheorie

Al op twaalfjarige leeftijd kreeg de in 1848 (150 jaar geleden) geboren Hugo de Vries een prijs voor een herbarium met honderd planten. Hij besloot natuurfilosofie te gaan studeren in Leiden en kwam zo in aanraking met de omstreden ideeën van Darwin. Ter provocatie van zijn hoogleraar nam hij bij zijn dissertatie zelfs twee stellingen op over evolutie. In 1877 kreeg De Vries een aanstelling in de experimentele plantenfysiologie bij de Universiteit van Amsterdam. Zijn werkterrein was de Amsterdamse Hortus Botanicus, die door zijn toedoen aanzienlijk uitgebreid werd. De UvA eert haar voormalig hoogleraar, directeur van de Hortus en een van de grootste Nederlandse geleerden dit jaar met een symposium, meerdere tentoonstellingen en een zestal lezingen.

De Vries’ fysiologische werk spitste zich toe op de groei bij planten. Hij toonde aan dat turgor in plantencellen verantwoordelijk is voor groei. Zonder zijn inspanningen zouden termen als ‘osmotische druk’ en ‘plasmolyse’ misschien nooit hun weg hebben gevonden naar de biologieboeken in het middelbaar onderwijs. Ondanks deze verdiensten was het de evolutionaire genetica waarmee De Vries wereldberoemd werd.
Giraffe

Darwin meende dat de ontwikkeling van soorten verloopt via langzame aanpassingsselectie over vele generaties. Binnen een soort bestaan altijd verschillende variëteiten. De variëteiten die toevallig het best aangepast zijn aan de omgeving hebben de meeste kans op overleven en op voortplanting. Giraffes met korte en lange nekken bijvoorbeeld hebben in de normale situatie evenveel kans op overleven. In tijden van langdurige droogte bieden langere nekken meer kansen, omdat dit toeganggeeft tot de bladeren in hoge boomtoppen. Zo worden gunstige eigenschappen bevoordeeld en ongunstige op natuurlijke wijze weggeselecteerd: de sterkste soort overleeft.

De Vries zette vraagtekens bij de erfelijke vastlegging van variaties binnen een soort. Als een individu toevallig een lange nek ontwikkelt tijdens zijn leven, is nog niet gezegd dat deze eigenschap zich erfelijk verankert in de genen, laat staan dat nakomelingen deze eigenschappen verder ontwikkelen. Onderzoek aan de grote teunisbloem leerde De Vries dat bepaalde eigenschappen zich zeer plotseling kunnen voordoen. Dat bracht hem op het idee van de mutatie van genen. In zijn optiek zouden aanpassingen van soorten te danken zijn aan toevallige genetische mutaties. Als zo’n mutatie een eigenschap oplevert die gunstig blijkt in de natuurlijke omgeving, dan maakt die variëteit grote kans om te overleven. Volgens de mutatietheorie van De Vries is evolutie dus niet de geleidelijke selectie van de best aangepaste varianten, maar een sprongsgewijze door middel van de best aangepaste mutanten. Met de publicatie van deze theorie in 1900 werd de Vries wereldberoemd.

Dat zou hij waarschijnlijk gebleven zijn als hij het daarbij had gelaten. Maar na zijn publicatie hield De Vries zich bezig met de vraag waarom mutaties optreden. Zijn bewijsmateriaal bestond wederom uit de grote teunisbloem. Daaruit komen vaak individuen voort die zo sterk afwijken van de moedersoort, dat er volgens De Vries gesproken kon worden van een nieuwe soort. Anderen ontkrachtten deze bewijsvoering door aan te tonen dat deze veranderingen stoelden op een toevallige verdubbeling van de genen en niet op de bedoelde mutaties. Het bleek dat De Vries zijn proefplant niet slechter had kunnen uitkiezen: verdubbeling van genen is een zeldzame fout die juist bij de grote teunisbloem veel voorkomt.

Met zijn pogingen tot bewijs herintroduceerde De Vries terloops de vijftig jaar oude en in de vergetelheid geraakte erfelijkheidswetten van de Oostenrijkse monnik Gregor Mendel, die vanaf dat moment grote opgang maakten. Door zijn mislukte bewijsvoering viel De Vries zelf echter bij velen in ongenade. In het confessionele Nederland van rond de eeuwwisseling bestond veel weerstand tegen de evolutiegedachte, en gebrek aan bewijs hiervoor zal zeker niet door iedereen betreurd zijn.

Editor Redactie

Do you have a question or comment about this article?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.