Campus

Technologische topinstituten kunnen van start

Ze komen eraan, de technologische topinstituten. Vorige week gaf het ministerie van Economische Zaken zijn fiat aan de voorstellen van vier bedrijvenconsortia in samenwerking met de Nederlandse universiteiten.

De thema’s: metalen, polymeren, telematica en voedingswetenschappen. Vooral het eerste drietal behoort tot het domein van de technische universiteiten. Daarom drie portretten.

Dat het TTI metalen bij de uitverkoren vier zou horen, leed na de eerste beoordelingsronde eigenlijk al geen twijfel meer. De ‘commissie van wijzen’ die EZ adviseerde was vol lof over het ‘sterke en goed uitgewerkte’ businessplan. De overeenkomst waarmee dit instituut het committment van de universiteiten zwart op wit uitwerkte, werd zelfs tot voorbeeld van de andere instituten gesteld.

Het metaleninstituut is opgebouwd rond elf bestaande onderzoeksgroepen aan de universiteiten van Delft, Eindhoven, Twente, Groningen en TNO-Industrie. Met name de TU Delft is met zeven participerende groepen sterk vertegenwoordigd. Gezien dat accent zou geconcludeerd kunnen worden dat het TTI-metalen dus in Delft terecht komt. Meer dan bij de TTI’s Polymeren en Telematica ademt het businessplan van Metalen echter de sfeer van een ‘netwerkinstituut’. Alle staf zal verspreid over de kennisinstellingen op detacheringsbasis een plek vinden.

De deelnemende groepen hebben toegezegd in de toekomst geen metaalonderzoek op eigen houtje meer uit te voeren, tenminste voor wat betreft onderzoek dat binnen de programmakaders van het TTI past. Hoogleraren zullen op parttime basis bij het instituut worden aangesteld.

Uiteindelijk zal het onderzoek een aantal mijlpalen opleveren. Naar de verwachting in het businessplan zal het daarbij onder andere gaan om nieuwe staal- en aluminiumlegeringen met verbeterde prestaties, laminaatsystemen met uitmuntende eigenschappen, nieuwe lastechnieken en nieuwe coatingsystemen. Ook in wetenschappelijk opzicht is het een en ander te verwachten, zoals een methodologie om microstucturele veranderingen bij verwerking te voorspellen.

Het TTI Metalen zal in 1998 ongeveer 80 mensjaren onderzoek financieren. Een deel daarvan wordt nu reeds door de universiteiten bekostigd. Netto zal Nederland er via het TTI volgend jaar 55 onderzoeksplaatsen in de metaal bijkrijgen. Voor 2004 is een instituutsomvang van zo’n 130 onderzoekers voorzien.
Polymeren

Bij het topinstituut Polymeren is zo ongeveer heel chemisch technologisch Nederland betrokken. De basis ligt echter in Eindhoven, waar reeds een ferme concentratie van kennis over polymeren aanwezig is. Bovendien verhuist TNO-industrie in de loop van 1997 naar Eindhoven. TNO en het TTI gaan nauw samenwerken, waarbij TNO tien tot vijftien mensjaar aankunststofexpertise kan inbrengen.

Het TTI Polymeren moet uitgroeien tot een omvang van 130 onderzoekers in het jaar 2000, met een budget van 20 miljoen gulden. Naast Eindhoven nemen groepen uit Groningen, Twente en Delft deel. De kerndisciplines binnen het instituut zijn – naast de polymeerchemie – katalyse, reactorkunde, fysica, reologie en verwerkingstechnologie.

Groningen levert met name expertise op het gebied van de polymeerfysica en de polymeerkatalyse, Twente is sterk in de industriële synthesetechnologie en het rubberonderzoek. Delft heeft nog geen bijzondere naam in het polymerenonderzoek, maar het is de bedoeling dat daar in ieder geval een extra hoogleraar aangesteld wordt voor het onderzoek aan vezelversterkte kunststoffen.

Het gaat er bij het polymerenonderzoek onder andere om een relatie te kunnen leggen tussen de moleculaire en microscopische structuur van de polymeren en hun eigenschappen. Dit zou kunnen leiden tot het ontwerp van syntheseroutes voor volledig nieuwe kunststoffen met bijzondere eigenschappen. Maar het zal ook inzicht geven in het complexe verwerkingsgedrag van de bestaande materialen. Expliciet researchdoel van het TTI is verder om op het gebied van de coating- en rubbertechnologie voor vergroting van de wetenschappelijke inspanning te zorgen. Ook nieuwe polymeerontwikkelingen zoals geleidende polymeren maken deel uit van de onderzoeksprojecten.

Het businessplan stelt dat het TTI tot nieuwe concepten voor industriële ontwikkelingen moet leiden. Daar schuilt een probleem. ,,Het is denkbaar dat er een uitvinding gedaan wordt waarover ruzie ontstaat”, zegt researchdirecteur prof.dr.ir. L.C.E. Struik van DSM, een van de trekkers van het consortium. Met name de katalyse is een gevoelig onderwerp. Een nieuwe katalysator kan processen aanzienlijk verbeteren of zelfs hele nieuwe kunststoffen mogelijk maken. Vindingen op dit terrein kunnen gemakkelijk tot problemen leiden vanwege de concurrentieverhoudingen tussen aan het TTI deelnemende bedrijven. ,,Maar we hebben liever die problemen dan dat er helemaal niets gebeurt”, aldus Struik.
Telematica

Het Nederlandse telematica-onderzoek vindt nogal versnipperd plaats en het topinstituut Telematica moet daar verandering in brengen. Het instituut zal bij de start een onderzoekscapaciteit hebben van 80 mensjaren. Binnen vier jaar moet de researchinspanning minimaal zijn verdubbeld tot 160 mensjaren bij een omzet van 42 miljoen gulden. Daarna is een jaarlijkse groei van vijf procent voorzien.

Met name dankzij de huidige researchportfolio’s van het Telematica Research Centrum en het Twentse CTIT (samen goed voor zo’n negen miljoen gulden) kent het TTI Telematica een ‘vliegende start’. TRC’s wetenschappelijk directeur prof.dr.ir. C.A. Vissers noemt het opgaan van het TRC in het TTI ,,niet meer dan logisch” gezien de rol van het TRC als voorloper en trekker.

Het TTI Telematica houdt precies het midden tussen een zwaar opgetuigd centraal instituut en een gedecentraliseerde netwerkorganisatie à la de onderzoekscholen. Het voornemen is de helft van de researchcapaciteit centraal te vervullen, met onderzoekers die op de loonlijst van het TTI staan. Daarnaast zaleen vergelijkbare capaciteit bestaan uit onderzoeksprojecten van wetenschappers die bij de universiteiten in dienst zijn.

Vissers benadrukt ook de gebalanceerde verhouding tussen lange-termijn pre-competetief onderzoek en korte-termijn contractresearch. Het eerste wordt uitgevoerd met de kernfinanciering van het TTI (17 miljoen gulden in het eerste jaar), waar het bedrijfsleven volgens de voorwaarden van het ministerie evenveel aan bijdraagt als de kennisinstituten (ieder 4,25 miljoen, de rest komt van EZ). Daarnaast is het uitdrukkelijk de bedoeling dat een vergelijkbaar onderzoeksbudget wordt gegenereerd uit korte-termijn contractresearch, ook voor individuele bedrijven.

Het TTI Telematica onderscheidt zich daarmee van de andere topinstituten. Volgens Vissers is contractresearch in telematicaland essentieel. ,,Het gaat er om dat telematica in de markt effect krijgt. Dan moet je aandacht hebben voor projecten met duidelijke bedrijfsrelevantie. Bovendien geeft de belangstelling voor dergelijke projecten aan of we ons werk wel goed doen.”

Dit is de eerste in een serie verhalen die tot stand komen door samenwerking van de drie TU-bladen.

Ze komen eraan, de technologische topinstituten. Vorige week gaf het ministerie van Economische Zaken zijn fiat aan de voorstellen van vier bedrijvenconsortia in samenwerking met de Nederlandse universiteiten. De thema’s: metalen, polymeren, telematica en voedingswetenschappen. Vooral het eerste drietal behoort tot het domein van de technische universiteiten. Daarom drie portretten.

Dat het TTI metalen bij de uitverkoren vier zou horen, leed na de eerste beoordelingsronde eigenlijk al geen twijfel meer. De ‘commissie van wijzen’ die EZ adviseerde was vol lof over het ‘sterke en goed uitgewerkte’ businessplan. De overeenkomst waarmee dit instituut het committment van de universiteiten zwart op wit uitwerkte, werd zelfs tot voorbeeld van de andere instituten gesteld.

Het metaleninstituut is opgebouwd rond elf bestaande onderzoeksgroepen aan de universiteiten van Delft, Eindhoven, Twente, Groningen en TNO-Industrie. Met name de TU Delft is met zeven participerende groepen sterk vertegenwoordigd. Gezien dat accent zou geconcludeerd kunnen worden dat het TTI-metalen dus in Delft terecht komt. Meer dan bij de TTI’s Polymeren en Telematica ademt het businessplan van Metalen echter de sfeer van een ‘netwerkinstituut’. Alle staf zal verspreid over de kennisinstellingen op detacheringsbasis een plek vinden.

De deelnemende groepen hebben toegezegd in de toekomst geen metaalonderzoek op eigen houtje meer uit te voeren, tenminste voor wat betreft onderzoek dat binnen de programmakaders van het TTI past. Hoogleraren zullen op parttime basis bij het instituut worden aangesteld.

Uiteindelijk zal het onderzoek een aantal mijlpalen opleveren. Naar de verwachting in het businessplan zal het daarbij onder andere gaan om nieuwe staal- en aluminiumlegeringen met verbeterde prestaties, laminaatsystemen met uitmuntende eigenschappen, nieuwe lastechnieken en nieuwe coatingsystemen. Ook in wetenschappelijk opzicht is het een en ander te verwachten, zoals een methodologie om microstucturele veranderingen bij verwerking te voorspellen.

Het TTI Metalen zal in 1998 ongeveer 80 mensjaren onderzoek financieren. Een deel daarvan wordt nu reeds door de universiteiten bekostigd. Netto zal Nederland er via het TTI volgend jaar 55 onderzoeksplaatsen in de metaal bijkrijgen. Voor 2004 is een instituutsomvang van zo’n 130 onderzoekers voorzien.
Polymeren

Bij het topinstituut Polymeren is zo ongeveer heel chemisch technologisch Nederland betrokken. De basis ligt echter in Eindhoven, waar reeds een ferme concentratie van kennis over polymeren aanwezig is. Bovendien verhuist TNO-industrie in de loop van 1997 naar Eindhoven. TNO en het TTI gaan nauw samenwerken, waarbij TNO tien tot vijftien mensjaar aankunststofexpertise kan inbrengen.

Het TTI Polymeren moet uitgroeien tot een omvang van 130 onderzoekers in het jaar 2000, met een budget van 20 miljoen gulden. Naast Eindhoven nemen groepen uit Groningen, Twente en Delft deel. De kerndisciplines binnen het instituut zijn – naast de polymeerchemie – katalyse, reactorkunde, fysica, reologie en verwerkingstechnologie.

Groningen levert met name expertise op het gebied van de polymeerfysica en de polymeerkatalyse, Twente is sterk in de industriële synthesetechnologie en het rubberonderzoek. Delft heeft nog geen bijzondere naam in het polymerenonderzoek, maar het is de bedoeling dat daar in ieder geval een extra hoogleraar aangesteld wordt voor het onderzoek aan vezelversterkte kunststoffen.

Het gaat er bij het polymerenonderzoek onder andere om een relatie te kunnen leggen tussen de moleculaire en microscopische structuur van de polymeren en hun eigenschappen. Dit zou kunnen leiden tot het ontwerp van syntheseroutes voor volledig nieuwe kunststoffen met bijzondere eigenschappen. Maar het zal ook inzicht geven in het complexe verwerkingsgedrag van de bestaande materialen. Expliciet researchdoel van het TTI is verder om op het gebied van de coating- en rubbertechnologie voor vergroting van de wetenschappelijke inspanning te zorgen. Ook nieuwe polymeerontwikkelingen zoals geleidende polymeren maken deel uit van de onderzoeksprojecten.

Het businessplan stelt dat het TTI tot nieuwe concepten voor industriële ontwikkelingen moet leiden. Daar schuilt een probleem. ,,Het is denkbaar dat er een uitvinding gedaan wordt waarover ruzie ontstaat”, zegt researchdirecteur prof.dr.ir. L.C.E. Struik van DSM, een van de trekkers van het consortium. Met name de katalyse is een gevoelig onderwerp. Een nieuwe katalysator kan processen aanzienlijk verbeteren of zelfs hele nieuwe kunststoffen mogelijk maken. Vindingen op dit terrein kunnen gemakkelijk tot problemen leiden vanwege de concurrentieverhoudingen tussen aan het TTI deelnemende bedrijven. ,,Maar we hebben liever die problemen dan dat er helemaal niets gebeurt”, aldus Struik.
Telematica

Het Nederlandse telematica-onderzoek vindt nogal versnipperd plaats en het topinstituut Telematica moet daar verandering in brengen. Het instituut zal bij de start een onderzoekscapaciteit hebben van 80 mensjaren. Binnen vier jaar moet de researchinspanning minimaal zijn verdubbeld tot 160 mensjaren bij een omzet van 42 miljoen gulden. Daarna is een jaarlijkse groei van vijf procent voorzien.

Met name dankzij de huidige researchportfolio’s van het Telematica Research Centrum en het Twentse CTIT (samen goed voor zo’n negen miljoen gulden) kent het TTI Telematica een ‘vliegende start’. TRC’s wetenschappelijk directeur prof.dr.ir. C.A. Vissers noemt het opgaan van het TRC in het TTI ,,niet meer dan logisch” gezien de rol van het TRC als voorloper en trekker.

Het TTI Telematica houdt precies het midden tussen een zwaar opgetuigd centraal instituut en een gedecentraliseerde netwerkorganisatie à la de onderzoekscholen. Het voornemen is de helft van de researchcapaciteit centraal te vervullen, met onderzoekers die op de loonlijst van het TTI staan. Daarnaast zaleen vergelijkbare capaciteit bestaan uit onderzoeksprojecten van wetenschappers die bij de universiteiten in dienst zijn.

Vissers benadrukt ook de gebalanceerde verhouding tussen lange-termijn pre-competetief onderzoek en korte-termijn contractresearch. Het eerste wordt uitgevoerd met de kernfinanciering van het TTI (17 miljoen gulden in het eerste jaar), waar het bedrijfsleven volgens de voorwaarden van het ministerie evenveel aan bijdraagt als de kennisinstituten (ieder 4,25 miljoen, de rest komt van EZ). Daarnaast is het uitdrukkelijk de bedoeling dat een vergelijkbaar onderzoeksbudget wordt gegenereerd uit korte-termijn contractresearch, ook voor individuele bedrijven.

Het TTI Telematica onderscheidt zich daarmee van de andere topinstituten. Volgens Vissers is contractresearch in telematicaland essentieel. ,,Het gaat er om dat telematica in de markt effect krijgt. Dan moet je aandacht hebben voor projecten met duidelijke bedrijfsrelevantie. Bovendien geeft de belangstelling voor dergelijke projecten aan of we ons werk wel goed doen.”

Dit is de eerste in een serie verhalen die tot stand komen door samenwerking van de drie TU-bladen.

Editor Redactie

Do you have a question or comment about this article?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.