Hoe je het ook bekijkt, een zenuwenspel blijft het. Neem een schaakbord. Zet de schaakklok op vijf minuten per speler. En dan – spelen maar. Weet: een gemiddelde zet duurt zevenenhalve seconde.
De tijd die nodig is om het stuk te verzetten en op de klok te slaan zitten daarbij in. “Snelschaken is volksvermaak en leedvermaak tegelijk”, schreef de Nederlandse grootmeester Loek van Wely eens.
Het zenuwenspel is populair bij studenten, vertelt informaticastudent Vincent de Boer. “Misschien komt dat omdat studenten sneller nadenken. Of misschien hebben ze gewoon weinig geduld, dat kan ook.” Deze week werd aan de TU Delft voor de vierde maal het toernooi gespeeld met de weinig elegante naam ONSSSK: Open Nederlands Studenten Snel Schaak Kampioenschap. Een écht kampioenschap, want officieel erkend door de Koninklijke Nederlandse Schaakbond. Zo’n twintig tot veertig studenten komen er ieder jaar op af. Voor de prijzenpot hoeven ze dat overigens niet te doen: de hoofdprijs is honderd euro. “Dat schijnt een heel goede prijs te zijn”, zegt De Boer, die het schaaktoernooi namens de studievereniging Christiaan Huygens mede organiseert. “Niet als je het vergelijkt met de prijzen van tennistoernooien, natuurlijk.”
Begin over snelschaken, en het gaat al snel over zaken als intuïtie en gevoel. “Kijk, je kunt het ook in twee minuten spelen”, zegt De Boer. “Een goede schaker kent de openingen tot een zet of vijftien diep. Dus dat is: tak, tak, tak. En daarna… Tja, je moet de zetten gewoon zien. Het is een kwestie van aanvoelen.”
Mythisch zijn de verhalen over grootmeesters die in de snelschaakarena verkruimelden, en de onbeduidende spelertjes die zichzelf ontpopten tot giganten. Die keer in Wijk aan Zee, toen Manuel Bosboom de grote Kasparov alle hoeken van het schaakbord liet zien. Die Open NK in Dordrecht, waar Jan Timman door de ene na de andere schaakdwerg van het bord werd geveegd. Maar de feiten liggen anders. Een goede schaker is doorgaans wel degelijk ook een goede snelschaker. Dat is zelfs wetenschappelijk bewezen. Twee jaar geleden vergeleek de Amerikaanse psycholoog Bruce Burns de uitkomsten van snelschaaktoernooien met die van ‘gewone’ schaaktoernooien. Daaruit bleek dat die twee wel degelijk verband houden. Snelschaken is net gewoon schaken, maar dan op routine, legde Burns destijds uit. “Een ervaren schaker herkent direct de patronen op het bord, als de woorden in een zin.”
“Wat snelschaken extra leuk maakt, is dat er zoveel spanning in zit”, zegt De Boer. “Je moet op het goede moment de juiste beslissingen nemen. Het kan soms opeens helemaal mis gaan.” Lachend: “En dan is het een voordeel dat zo’n spel in elk geval lekker snel voorbij is.”
Berucht is snelschaken ook, want grote spanningen leveren soms heftige emoties op. Tijdens het Open NK in 2003 moest een potige arbiter eraan te pas komen om twee vechtende spelers uit elkaar te halen. Even daarvoor hadden de schakers elkaar de stukken naar het hoofd gekegeld. Schaker en schrijver Tim Krabbé schreef het al: “Geen groter leed dan schaakverdriet.”
Bang voor schaakrellen is De Boer aan de vooravond van het toernooi niet. Dat zal te maken hebben met dat ongebruikelijke schaakstuk dat op de website van het ONSSSK zichtbaar is naast de loper, de pion en het paard: een geopend flesje bier. “Het toernooi staat ook in het teken van de vrolijkheid. Na afloop pakken we een biertje en gaan we nog even gewoon spelen. Dan kun je tenminste nog eens wat geks proberen. Zonder die druk van het toernooi.” (MK)
Hoe je het ook bekijkt, een zenuwenspel blijft het. Neem een schaakbord. Zet de schaakklok op vijf minuten per speler. En dan – spelen maar. Weet: een gemiddelde zet duurt zevenenhalve seconde. De tijd die nodig is om het stuk te verzetten en op de klok te slaan zitten daarbij in. “Snelschaken is volksvermaak en leedvermaak tegelijk”, schreef de Nederlandse grootmeester Loek van Wely eens.
Het zenuwenspel is populair bij studenten, vertelt informaticastudent Vincent de Boer. “Misschien komt dat omdat studenten sneller nadenken. Of misschien hebben ze gewoon weinig geduld, dat kan ook.” Deze week werd aan de TU Delft voor de vierde maal het toernooi gespeeld met de weinig elegante naam ONSSSK: Open Nederlands Studenten Snel Schaak Kampioenschap. Een écht kampioenschap, want officieel erkend door de Koninklijke Nederlandse Schaakbond. Zo’n twintig tot veertig studenten komen er ieder jaar op af. Voor de prijzenpot hoeven ze dat overigens niet te doen: de hoofdprijs is honderd euro. “Dat schijnt een heel goede prijs te zijn”, zegt De Boer, die het schaaktoernooi namens de studievereniging Christiaan Huygens mede organiseert. “Niet als je het vergelijkt met de prijzen van tennistoernooien, natuurlijk.”
Begin over snelschaken, en het gaat al snel over zaken als intuïtie en gevoel. “Kijk, je kunt het ook in twee minuten spelen”, zegt De Boer. “Een goede schaker kent de openingen tot een zet of vijftien diep. Dus dat is: tak, tak, tak. En daarna… Tja, je moet de zetten gewoon zien. Het is een kwestie van aanvoelen.”
Mythisch zijn de verhalen over grootmeesters die in de snelschaakarena verkruimelden, en de onbeduidende spelertjes die zichzelf ontpopten tot giganten. Die keer in Wijk aan Zee, toen Manuel Bosboom de grote Kasparov alle hoeken van het schaakbord liet zien. Die Open NK in Dordrecht, waar Jan Timman door de ene na de andere schaakdwerg van het bord werd geveegd. Maar de feiten liggen anders. Een goede schaker is doorgaans wel degelijk ook een goede snelschaker. Dat is zelfs wetenschappelijk bewezen. Twee jaar geleden vergeleek de Amerikaanse psycholoog Bruce Burns de uitkomsten van snelschaaktoernooien met die van ‘gewone’ schaaktoernooien. Daaruit bleek dat die twee wel degelijk verband houden. Snelschaken is net gewoon schaken, maar dan op routine, legde Burns destijds uit. “Een ervaren schaker herkent direct de patronen op het bord, als de woorden in een zin.”
“Wat snelschaken extra leuk maakt, is dat er zoveel spanning in zit”, zegt De Boer. “Je moet op het goede moment de juiste beslissingen nemen. Het kan soms opeens helemaal mis gaan.” Lachend: “En dan is het een voordeel dat zo’n spel in elk geval lekker snel voorbij is.”
Berucht is snelschaken ook, want grote spanningen leveren soms heftige emoties op. Tijdens het Open NK in 2003 moest een potige arbiter eraan te pas komen om twee vechtende spelers uit elkaar te halen. Even daarvoor hadden de schakers elkaar de stukken naar het hoofd gekegeld. Schaker en schrijver Tim Krabbé schreef het al: “Geen groter leed dan schaakverdriet.”
Bang voor schaakrellen is De Boer aan de vooravond van het toernooi niet. Dat zal te maken hebben met dat ongebruikelijke schaakstuk dat op de website van het ONSSSK zichtbaar is naast de loper, de pion en het paard: een geopend flesje bier. “Het toernooi staat ook in het teken van de vrolijkheid. Na afloop pakken we een biertje en gaan we nog even gewoon spelen. Dan kun je tenminste nog eens wat geks proberen. Zonder die druk van het toernooi.” (MK)
Comments are closed.