Campus

‘Studenten moeten de wereld in’

TU-alumnus Wiebe Draijer is sinds september 2012 voorzitter van de Sociaal-Economische Raad, een belangrijk adviesorgaan van de regering. Dat hij flink veel salaris moest inleveren, deert hem niet. “Het is goed om een bijdrage te
leveren aan het publieke domein.”


Collegezaal 2 bij de faculteit Werktuigbouwkunde, Maritieme Techniek en Technische Materiaalwetenschappen (3mE) zit zaterdagmiddag 23 maart tjokvol. Niet met studenten, maar met oud-studenten. Het is alumnidag en één van de sprekers is oud-werktuigbouwkundestudent Wiebe Draijer (47). Hij is sinds september 2012 voorzitter van de Sociaal-Economische Raad (SER). Dit adviesorgaan zag zijn invloed onder Rutte I behoorlijk afnemen, maar mag nu weer volop meedenken over de uitwerking van kabinetsplannen.


Hij vertelt zijn toehoorders over zijn loopbaan en zijn huidige werk. “Mijn loopbaan lijkt een opeenstapeling van toevalligheden. Ik wilde journalist worden, maar een journalist zei me dat ik beter een vak kon leren. Toen ben ik deductief te werk gegaan. De studie werktuigbouw was de beste optie. En o ja, mijn vader had dat ook gedaan.” Gelach in de zaal.


Toen Draijer zeventien jaar was en in NRC Handelsblad een personeelsadvertentie zag voor een redacteur technologie, stuurde hij toch een brief, vertelt hij. “Iemand op de redactie dacht: die jongen heeft lef, laten we hem uitnodigen. Ik werd aangenomen. Tijdens de eerste twee jaar van mijn studie was ik vooral met die bijbaan bezig. Tot ik college kreeg van de pas overleden professor Okko Bosgra. Toen ging het fakkeltje aan. Ik viel als een blok voor de regeltechniek. Bosgra stond aan het front van een heel nieuwe regeltechnische ontwikkeling. Enorm inspirerend.”


Kamertje

Draijer studeerde af bij het Natlab van Philips. Het leverde hem twee octrooiaanvragen op voor onderdelen in de cd-speler. “Ik had iets bijgedragen. Dat was een goed gevoel. Maar tussen half acht ’s ochtends en half elf ’s avonds zat ik alleen in een kamertje te werken. Dat was niet mijn ding.”


Draijer bedacht een volgende carrièremove, maar het toeval wilde anders. “Ik was vastbesloten te gaan promoveren in Zweden. Ik was er zelfs al, maar mijn plannen liepen stuk op de financiering vanuit Nederland.” Hij ging niet bij de pakken neerzitten. In 1990 werd hij organisatieadviseur bij McKinsey, waar hij een aantal grote fusies en overnames heeft begeleid die hij nog steeds niet met naam vermeld wil hebben.


Draijer klom op en bracht het tot directeur Benelux. Hij vond toen al dat hij een bijdrage moest leveren aan de samenleving. Voordat dat plichtsbesef hem deed besluiten SER-voorzitter te worden, begon hij twaalf jaar geleden de website 21minuten.nl. Daarmee heeft Draijer de democratie ‘op zijn kop willen zetten’. “Het idee was dat iedereen grote maatschappelijke vraagstukken kan oplossen. Mensen blijken heel goed in het maken van een integrale afweging bij moeilijke beleidskeuzes, als ze maar op de hoogte zijn van oorzaken en gevolgen. Al in het begin van 21minuten.nl bleken mensen bijvoorbeeld bereid de hypotheekrenteaftrek los te laten.”


Toen Draijer werd gevraagd SER-voorzitter te worden, hoefde hij niet lang na te denken. Lachend: “Ik moest thuis even checken of het goed was dat mijn salaris aanzienlijk omlaag zou gaan.” Draijer krijgt bij de SER jaarlijks zo’n 140 duizend euro; tonnen minder dan bij McKinsey. Na een half uur bedenktijd zei hij ja. “Het is goed een bijdrage te leveren aan het publieke domein.”


Poldermodel

Draijers inhoudelijke verhaal klinkt hoopvol. Kritische noten verpakt hij vooral in praten over kansen. Scherpe bewoordingen passen niet bij de voorzitter van hét polderorgaan pur sang. In dat polderen gelooft hij heilig. “Alle grote doorbraken zijn daarop terug te voeren. Onze overlegeconomie is een fundamentele sterkte. Het duurt even, maar uiteindelijk zijn we twee keer zo snel als andere landen. Neem de pensioenleeftijd. Overal wordt nagedacht over verhoging, ook in Nederland is lang gepraat. Intussen stijgt de reële pensioenleeftijd nergens zo hard als hier: met een half jaar per jaar.” Draijer ziet wel dat het poldermodel onderhoud behoeft, vertelt hij de alumni. “We hebben te veel instituties en te weinig verbinding. We hebben verbinding nodig met de individuele Nederlander. Ik kan onderdeel zijn van de oplossing van dat probleem.”


Voor dit gehoor wil hij ook iets kwijt over de Nederlandse industrie. “Onze industrie heeft kracht als kennisconcurrent. Je kunt denken van internationale overnames van Nederlandse bedrijven wat je wilt, maar één ding laten ze heel goed zien: wij hebben kennis die anderen willen hebben en die we zelf kennelijk niet hebben kunnen benutten of vermarkten. Echt, onze kennisbasis is ongelooflijk sterk. Lukt het niet om die volledig uit te buiten, dan komt dat door een gebrek aan wil of ondersteuning in de vorm van goed beleid.”


Als voorbeeld noemt Draijer de barrières die bedrijven in Nederland tegenkomen bij het starten van duurzame projecten. “Dat is tranentrekkend. Neem Siemens. Dat kreeg na negen jaar een vergunning voor een offshore windpark. Toen bleek het bedrijf de turbines die in de aanvraag stonden niet eens meer te maken. De hele aanvraagprocedure kon opnieuw. We kunnen zoveel winnen met goed beleid. Nederland heeft altijd de brutaliteit gehad om ver boven zijn macht te reiken. Dat heeft ons ver gebracht.”


Sluipziekte

Na zijn lezing mogen de alumni Draijer vragen stellen. Iemand wil weten wat er volgens hem moet gebeuren om de lage waardering voor technische opleidingen en het tekort aan mensen in technische beroepen op te krikken. De SER-voorzitter wisselt zonder haperen van onderwerp. “Er zijn tachtigduizend mensen nodig in de hightechindustrie en we komen 150 duizend ambachtslui tekort. We moeten werken aan aantrekkelijkheid en aan verbinding met de arbeidsmarkt. Laat onderwijs en arbeidsmarkt dichter tegen elkaar aanschurken. Tegelijkertijd is er een sluipziekte ontstaan, die epidemische vormen krijgt. De schooluitval onder jongens is beschamend hoog. Dat komt door de feminisering van het onderwijs. Heel goed dat meisjes beter presteren, maar er moet ook aandacht zijn voor praktische onderwijsvormen, die over het algemeen meer bij jongens passen.”


Als iemand anders Draijer vraagt waarom hij denkt dat veel grote infrastructurele projecten traag van de grond komen, heeft hij weer een analyse paraat. “Dat komt door inspraakprocedures en een gebrek aan betrokkenheid van individuen. Windmolenparken stuiten bijvoorbeeld op veel verzet. Laat mensen participeren, laat het ‘ons park’ worden. Leg beter uit waarom iets moet en versimpel waar nodig de procedures. Al moet inspraak niet overal verdwijnen; die heeft een belangrijke functie. We hebben vooral consistentie van beleid nodig, al is dat lastig met alle wisselingen van de wacht in Den Haag.”


Daarna gaan de oud-studenten uiteen, de campus op. Draijer pakt een in cellofaan gewikkeld broodje uit de overblijfselen van de lunch eerder die middag. Als hij net zit, spreekt een mede-alumnus hem aan. Volgens hem moet overlegland Nederland een list verzinnen om te kunnen concurreren met centraal geleide landen als China. Draijer blijft vaag: “De uitdaging is: hoe maak je plannen die tien jaar lang kunnen doorwerken, ook al treedt er om de twee jaar een nieuw kabinet aan.” De man neemt er genoegen mee en beent weer verder. Draijer neemt een hap van zijn broodje, dat druipt van de mosterdsaus.


U zei dat er meer techneuten nodig zijn. Maar veel ingenieurs kiezen voor niet-technische beroepen, u ook.

“Klopt. Het heeft even geduurd voordat mijn vader mijn overstap naar McKinsey accepteerde. Je moet mij niet meer aan de knoppen zetten, maar ik zal altijd in de buurt van de industrie blijven. Voor nu ben ik blij dat ik in de publieke sector zit. In Amerika is het heel gebruikelijk voor mensen uit de private sector om een paar jaar in de publieke sector te werken. Ik vind het enorm verrijkend. De mensen bij de SER zijn onwaarschijnlijk gemotiveerd en overtuigd van de overlegeconomie. Ze voldoen totaal niet aan het beeld dat het bedrijfsleven van hen heeft. Ze werken keihard.”


Wat hebt u nog aan uw opleiding?

“Ik werk met acht economen aan een analyse van wat er mis is met Nederland en hoe we dat kunnen oplossen. Ik kan daar inhoudelijk nog niks over zeggen. Maar als Delftenaar houd ik me staande door logische vragen te stellen en mijn boerenverstand te gebruiken. Ik maak me onderwerpen snel eigen.”


Als u wel had kunnen promoveren, was u nu hoogleraar geweest.

“Misschien, maar het liep anders. Veel van mijn keuzes ontstonden doordat mensen me kansen gaven. Zoals professor Bosgra, of de NRC-redacteur. Dat patroon heeft zich keer op keer herhaald.”


Zoiets heb je niet zelf in de hand.

“Meer dan je denkt. Pas als je je radar aan hebt staan, zie je de kansen. Op zo’n moment moet je er serieus op ingaan.”


De SER onderzoekt hoe keuzes tot stand komen. Wat valt daaruit te leren?

“We kijken naar studenten met allochtone ouders in relatie tot de ambachtseconomie. Het is fascinerend hoe keuzes gemaakt worden. Vaak blijken ze door ouders ingegeven, op basis van verouderde informatie. Er moet een gesprek gaan plaatsvinden over baankansen. Dat gebeurt te weinig. Natuurlijk moeten we de vrijheid van studiekeuze behouden, maar vaak is de motivatie zo diep als een surfplank.”


Hoe kijkt u naar de studenten van nu?

“Van alle Europese studenten gaan de Nederlandse het minst naar het buitenland. Dat past totaal niet bij ons als handelsland. Vraag je ze waarom ze dat niet doen, dan blijkt dat ze hier erg comfortabel zitten. Ze moeten de wereld in. Mijn oudste zoon is net begonnen met een hbo opleiding werktuigbouwkunde. Ik vind dat hij naar het buitenland moet. We kunnen onze welstand alleen houden als we een extreem open economie blijven.”


De SER kan de komende jaren meedenken over grote thema’s zoals de hervorming van de arbeidsmarkt, de woningmarkt, de zorg en duurzaamheid. U komt op een goed moment.

“Ik zie veel kansen. We hebben een kabinet dat ons opzoekt, de vakbeweging zit weer aan de overlegtafel. We moeten er maximaal aan trekken; het is dankbaar werk. Het grote energie-akkoord waar we aan werken, biedt een vers perspectief op een breed gedragen plan voor een duurzaam Nederland. Of kijk naar de arbeidsmarkt. Hoe richten we die zo in dat die beter werkt? Dat moet over meer gaan dan alleen het ontslagrecht. We moeten verkennen hoe we mensen prikkels kunnen geven, zonder hun gevoel van zekerheid te ondermijnen. Al speelt dat minder bij jongere generaties. Die varen veel meer op hun eigen kompas en weten dat een vast contract voor het leven niet voor de toekomst is. Ook werken we aan een zorgadvies, dat gaat over preventie, werken in de zorg en verbeteringsprikkels. Meer kan ik er helaas nog niet over zeggen, want het overleg loopt nog.” Zo gaat dat in de polder.

Editor Redactie

Do you have a question or comment about this article?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.