De TU heeft vorige week bij de minister voor bijna vier miljoen gulden aan voorstellen ingediend voor verbetering van van het onderwijs.
Goedgekeurde projecten worden betaald uit het zogenaamde studeerbaarheidsfonds, door de minister in het leven geroepen om betere onderwijskwaliteit te stellen tegenover hogere collegegelden.
,,Geld uit het fonds is dus niet ons eigen geld”, benadrukt drs. G. Pessers. Zij is beleidsmedewerker onderwijs, onderzoek en studentenbeleid in de nieuwe staf van het college van bestuur en houdt zich beleidsmatig onder meer bezig met het studeerbaarheidsfonds. ,,Het studeerbaarheidsfonds is namelijk geen fonds van de TU, maar van de minister van Onderwijs. Hij is het ook die de criteria vaststelt.”
De minister heeft voor een periode van drie jaar een half miljard gulden beschikbaar gesteld om de kwaliteit van het onderwijs aan de universiteiten en hogescholen in Nederland te verbeteren. Liefdadigheid? ,,Nee”, zegt Pessers. ,,Eigenlijk is dit het nakomen van een belofte aan de studenten. Toen in 1995 besloten werd het collegegeld weer te verhogen, zegde minister Ritzen na protesten en bezettingen toe de kwaliteit en studeerbaarheid van het onderwijs te zullen verbeteren. De instellingen moesten een Kwaliteits Management Plan (KMP) schrijven, wat een voorwaarde werd voor universiteiten en hogescholen om voorstellen te mogen indienen. Het studeerbaarheidsfonds wordt bekostigd uit de extra inkomsten van die collegegeldverhoging.”
Laat
Voor de TU Delft betekent dat een ‘trekkingsrecht’ van vijftien miljoen gulden gedurende drie jaar. Dat bedrag is gebaseerd op het aantal studenten. Het college van decanen besloot vorig jaar, bij aanvang van de eerste ronde, dat de projecten van het fonds bij voorkeur gericht moesten zijn op de overgang van het vier- naar het vijfjarig curriculum, iets wat overigens voorbehouden is aan technische universiteiten. Dat voornemen is dit jaar, bij de tweede ronde, aangehouden. ,,Vorig jaar kregen we kritiek van de faculteiten dat de uitnodigingen veel te laat verstuurd waren en ze dus te weinig tijd hadden om te reageren”, zegt Pessers. Ze vervolgt: ,,Terechte kritiek, denk ik, maar dat kwam onder meer omdat de richtlijnen van het ministerie maar niet loskwamen; daar moesten we dus op vooruit lopen. Dat er toen desondanks voor meer dan acht miljoen gulden aan TU-voorstellen gehonoreerd is, geeft aan dat er absoluut geen gebrek aan enthousiasme en inzet is bij de faculteiten.”
Deze keer verlopen de aanvragen soepeler, maar de beoordeling binnen de TU is anders geregeld. Vorig jaar boog zich een taakgroep van het college van decanen over de voorstellen van de faculteiten; deze groep was toch al belast met de toetsing van het nieuwe curriculum. Dit jaar is de beoordelingtoegewezen aan de nieuwe Adviescommissie Kwaliteitszorg Onderwijs (AKO), die overigens meer taken heeft dan alleen het beoordelen van studeerbaarheidsprojecten. Van de 31 voorstellen die de faculteiten hebben gedaan voor de tweede ronde van het studeerbaarheidsfonds, keurde de AKO er zestien goed, die nu worden voorgelegd aan de minister.
Streng
,,Nu de behandeling van de projectvoorstellen binnen de TU verschoven is van college van decanen naar AKO, leeft het beeld dat de beoordeling vorig jaar minder streng zou zijn geweest, of juist omgekeerd, dat de voorstellen nu door de AKO te streng beoordeeld worden.” Waar of niet, Pessers constateert in ieder geval een verschil: vorig jaar werden de faculteiten in de gelegenheid gesteld om hun voorstellen persoonlijk te komen toelichten en werd er meer gewerkt in de vorm van een dialoog.
,,Dit jaar is dat met de AKO anders gegaan. De procedure verliep van begin tot eind op papier”, zegt Pessers. ,,Dat is minder persoonlijk, en daarmee was het moeilijker voor de faculteiten om het nut of de haalbaarheid van een project duidelijk te maken. Ik geloof zeker dat de beoordeling van de projectvoorstellen door de AKO kan gebeuren, maar misschien behoeft de procedure volgend jaar wel aanpassing. Wat moet sowieso het beleid worden ten aanzien van al die verschillende onderwijsfondsen? Zouden die niet beter in één commissie ondergebracht kunnen worden? En we moeten ons ook afvragen op welk onderwerp we volgend jaar willen focussen.”
De beantwoording van deze vragen laat Pessers even voor wat het is. Nu de voorstellen zijn ingediend, is haar taak voor het fonds voorlopig volbracht. ,,De minister geeft 1 augustus uitsluitsel over de TU-aanvragen. Vanaf dat moment moet er weer een nieuwe procedure op papier komen. En dan kom ik ook weer in actie.” In de tussentijd ziet de coördinator van het fonds, drs. M. Brand, toe op de uitvoering, voortgang en rapportage van de gehonoreerde projecten uit het studeerbaarheidsfonds.
(L.d.V.)
De TU heeft vorige week bij de minister voor bijna vier miljoen gulden aan voorstellen ingediend voor verbetering van van het onderwijs. Goedgekeurde projecten worden betaald uit het zogenaamde studeerbaarheidsfonds, door de minister in het leven geroepen om betere onderwijskwaliteit te stellen tegenover hogere collegegelden.
,,Geld uit het fonds is dus niet ons eigen geld”, benadrukt drs. G. Pessers. Zij is beleidsmedewerker onderwijs, onderzoek en studentenbeleid in de nieuwe staf van het college van bestuur en houdt zich beleidsmatig onder meer bezig met het studeerbaarheidsfonds. ,,Het studeerbaarheidsfonds is namelijk geen fonds van de TU, maar van de minister van Onderwijs. Hij is het ook die de criteria vaststelt.”
De minister heeft voor een periode van drie jaar een half miljard gulden beschikbaar gesteld om de kwaliteit van het onderwijs aan de universiteiten en hogescholen in Nederland te verbeteren. Liefdadigheid? ,,Nee”, zegt Pessers. ,,Eigenlijk is dit het nakomen van een belofte aan de studenten. Toen in 1995 besloten werd het collegegeld weer te verhogen, zegde minister Ritzen na protesten en bezettingen toe de kwaliteit en studeerbaarheid van het onderwijs te zullen verbeteren. De instellingen moesten een Kwaliteits Management Plan (KMP) schrijven, wat een voorwaarde werd voor universiteiten en hogescholen om voorstellen te mogen indienen. Het studeerbaarheidsfonds wordt bekostigd uit de extra inkomsten van die collegegeldverhoging.”
Laat
Voor de TU Delft betekent dat een ‘trekkingsrecht’ van vijftien miljoen gulden gedurende drie jaar. Dat bedrag is gebaseerd op het aantal studenten. Het college van decanen besloot vorig jaar, bij aanvang van de eerste ronde, dat de projecten van het fonds bij voorkeur gericht moesten zijn op de overgang van het vier- naar het vijfjarig curriculum, iets wat overigens voorbehouden is aan technische universiteiten. Dat voornemen is dit jaar, bij de tweede ronde, aangehouden. ,,Vorig jaar kregen we kritiek van de faculteiten dat de uitnodigingen veel te laat verstuurd waren en ze dus te weinig tijd hadden om te reageren”, zegt Pessers. Ze vervolgt: ,,Terechte kritiek, denk ik, maar dat kwam onder meer omdat de richtlijnen van het ministerie maar niet loskwamen; daar moesten we dus op vooruit lopen. Dat er toen desondanks voor meer dan acht miljoen gulden aan TU-voorstellen gehonoreerd is, geeft aan dat er absoluut geen gebrek aan enthousiasme en inzet is bij de faculteiten.”
Deze keer verlopen de aanvragen soepeler, maar de beoordeling binnen de TU is anders geregeld. Vorig jaar boog zich een taakgroep van het college van decanen over de voorstellen van de faculteiten; deze groep was toch al belast met de toetsing van het nieuwe curriculum. Dit jaar is de beoordelingtoegewezen aan de nieuwe Adviescommissie Kwaliteitszorg Onderwijs (AKO), die overigens meer taken heeft dan alleen het beoordelen van studeerbaarheidsprojecten. Van de 31 voorstellen die de faculteiten hebben gedaan voor de tweede ronde van het studeerbaarheidsfonds, keurde de AKO er zestien goed, die nu worden voorgelegd aan de minister.
Streng
,,Nu de behandeling van de projectvoorstellen binnen de TU verschoven is van college van decanen naar AKO, leeft het beeld dat de beoordeling vorig jaar minder streng zou zijn geweest, of juist omgekeerd, dat de voorstellen nu door de AKO te streng beoordeeld worden.” Waar of niet, Pessers constateert in ieder geval een verschil: vorig jaar werden de faculteiten in de gelegenheid gesteld om hun voorstellen persoonlijk te komen toelichten en werd er meer gewerkt in de vorm van een dialoog.
,,Dit jaar is dat met de AKO anders gegaan. De procedure verliep van begin tot eind op papier”, zegt Pessers. ,,Dat is minder persoonlijk, en daarmee was het moeilijker voor de faculteiten om het nut of de haalbaarheid van een project duidelijk te maken. Ik geloof zeker dat de beoordeling van de projectvoorstellen door de AKO kan gebeuren, maar misschien behoeft de procedure volgend jaar wel aanpassing. Wat moet sowieso het beleid worden ten aanzien van al die verschillende onderwijsfondsen? Zouden die niet beter in één commissie ondergebracht kunnen worden? En we moeten ons ook afvragen op welk onderwerp we volgend jaar willen focussen.”
De beantwoording van deze vragen laat Pessers even voor wat het is. Nu de voorstellen zijn ingediend, is haar taak voor het fonds voorlopig volbracht. ,,De minister geeft 1 augustus uitsluitsel over de TU-aanvragen. Vanaf dat moment moet er weer een nieuwe procedure op papier komen. En dan kom ik ook weer in actie.” In de tussentijd ziet de coördinator van het fonds, drs. M. Brand, toe op de uitvoering, voortgang en rapportage van de gehonoreerde projecten uit het studeerbaarheidsfonds.
(L.d.V.)
Comments are closed.