In an article in last weekend’s NRC Weekblad, the Netherlands’ chief government architect, Liesbeth van der Pol, made an appeal to stop the suburbanization of the Netherlands because, in her view, building outside the city leads to more poor and problematic neighborhoods in the big cities.
Ton van der Pennen of the Research Institute for the Built Environment puts this discussion about whether to build in the city or outside the city in an historical context. He says that the main discussion and vision most adhered to has fluctuated over the past four decades, and that they were linked to several crucial demographic developments the country has gone through, which ultimately has resulted in many poor and problematic neighborhoods in the big cities.
“In the 1970s it was decided that economic and urban growth should be redistributed in the country”, Van der Pennen says. “The urban agglomeration in the western part of the country, which includes Amsterdam, The Hague and Rotterdam, became too densely populated for the infrastructure.”
The government decided the way to provide relief for overpopulated cities was by creating ‘new towns’ and ‘new villages’ near the old ones, like Almere near Amsterdam and Capelle aan den IJssel near Rotterdam. This would allow people to move to these more spacious areas. Then, in the 1980s, large outer urban areas were designated for massive new housing development.
“What happened is that especially the wealthier and higher educated people left the cities”, Van der Pennen explains. “Good neighborhoods turned into poor, deteriorated areas with high unemployment rates.” To counter the further deterioration of poor neighborhoods, Van der Pennen says it would now be a good idea to build more houses in the cities, instead of continuing to build in the outer urban areas.
Han Meyer, a professor of urban design at TU Delft’s faculty of Architecture, strongly agrees with the Netherlands’ chief government architect, Liesbeth van der Pol. Meyer is involved in the discussions about the building programme in Almere, where a local municipal counsellor, Adri Duivesteijn, prefers to build new neighbourhoods opposite from Amsterdam, with new roads and bridges being built to reinforce the connections between the two cities. Prof. Meyer however begs to differ. He thinks building into the city, rather than extending it outwards, will make Almere a much nicer place to live, and, moreover, he’s delighted that the Netherlands’ chief government architect has now expressed the same opinion.
Almere is already the least densely populated city in the Netherlands, with 180,000 inhabitants residing on 250 square kilometres of land. The city consists of isolated patches, connected with separate traffic infrastructure for cars, buses and bicycles. Building houses and shops into these green corridors would improve the quality of living, Meyer argues. He refers to the traffic arteries in older cities, which often function as a shopping centre and a city centre simultaneously. Currently, Almere residents are reluctant to start new businesses, because – except for the city centre – no one will pass through their isolated neighbourhoods but the locals.
Rullmann reageerde daarmee op een brief van de studentenraad (sr). De sr vraagt zich hierin af of de TU-scenario’s nog wel realistisch zijn met het oog op de verwachte stijging van het aantal studenten en de krapper wordende financiering door de overheid.
Rullmann stelde dat de hele Nederlandse universitaire wereld ‘veel last van Studielink’ heeft gehad. “Wij leken in de vooraanmelding ongeveer 35 procent meer eerstejaars te krijgen en Amsterdam zelfs 45 procent. Daar is niet op te plannen. Maar nu blijkt dat de daadwerkelijke inschrijving tot nu toe een stijging van zes procent toont. Omdat studenten tot 1 november hun collegegeld mogen voldoen, rekenen we op acht procent.”
Het betoog van Rullmann stelde de sr niet geheel gerust. Veel zorgen maakt de sr zich over een in de lucht hangende numerus fixus. De raad wil dat in het beleid alles wordt gedaan om een numerus fixus te voorkomen en toch het onderwijsniveau te handhaven. Sr-lid Mark Bosschaart wees daarbij op de in de brief vermelde gevolgen die de massale toestroom van eerstejaars al zou hebben: minder begeleiders per student, onvoldoende collegezalen, vollopende studie- en universitaire faciliteiten, onderwijs meer verspreid over de campus en onvoldoende studentenhuisvesting.
Rullmann was het niet eens met ‘dat schrikbeeld’. Hij stelde dat op tijd is geïnvesteerd. “In faciliteiten, zoals onderwijsgebouw Zuid en inhuur bij InHolland. In ict. In begeleiding, onder meer rond het bindend studieadvies en in het snel op de juiste plek krijgen van studenten.” Ook wees hij op de ongeveer duizend studentenwoningen die op zeker vier locaties in ontwikkeling zijn. “Het enige knelpunt zijn de heel grote collegezalen. Groepen van meer dan 350 studenten moeten we splitsen. Daar werken we aan, zoals zaal 1 waar de docent staat en zaal 2 waar het college op een scherm gevolgd kan worden.” Ook wordt gekeken naar faciliteiten aan de ‘randen van de dag’.
De opmerking van Bosschaart dat er niet meer begeleiding komt bij grotere groepen verwees Rullmann naar het rijk der fabelen. Als voorbeeld noemde hij Luchtvaart- en Ruimtevaarttechniek. “Daar zijn veel meer eerstejaars. Als een groep vol was, kwam er een nieuwe groep bij, dus dubbel onderwijsaanbod. Dat moet ook vanwege de faciliteiten.”
Hij verzekerde dat het cvb ‘puzzelt met groeicijfers en scenario’s’ en aan de hand daarvan maatregelen neemt op het gebied van faciliteiten, personeel, huisvesting en efficiency. Hij benadrukte dat de TU vergeleken met andere universiteiten ‘ruim in zijn jasje zit’. “Dus als jullie een reisje maken, kijk dan goed om je heen.”
Comments are closed.