Honderd miljoen mensen wonen op Java. Dat is gemiddeld achthonderd per vierkante kilometer, maar er zijn ook kampongs waar vele tien-duizenden mensen binnen die afmeting leven.
Daarnaast is Indonesië zich op industrieel gebied de laatste jaren stormachtig aan het ontwikkelen. Het economische groeicijfer ligt tussen de zes en zeven procent. Voor het uiterlijk van steden zoals Jakarta en Surabaya betekent dat dat telkens nieuwe wolkenkrabbers de skyline veranderen. Nieuwe tolwegen zijn binnen de kortste keren verzadigd met auto’s. Cement is aan het eind van het droge seizoen een schaars artikel waar ongehoorde prijzen voor wordt gevraagd.
Op het eerste gezicht moet een stad als Jakarta – tien miljoen inwoners wonend in nieuwe woontorens of in kampongs ingeklemd tussen de hoogbouw – een stedebouwkundige tot wanhoop drijven. Niet Ronald Gill, geboren in 1941 in Surabaya, wonend in Nederland sinds 1957 en nu werkend voor de dienst Gemeentewerken van Rotterdam. ,,Zelfs van een miljoenenstad als Jakarta is het mogelijk de historische elementen naar boven te halen en de metropool een duidelijker identiteit te geven. Onder meer door de as, die loopt van de haven in het noorden via de Universitas Indonesia, door te trekken naar Bogor, waar het paleis van de president (vroeger dat van de gouverneur-generaal, red.) is gelegen. Die as volgend kom je dan langs de VOC-stad van J.P. Coen, de oude benedenstad, de bovenstad, langs de universiteit zo door naar het zuiden naar Bogor”, schetst Gill. Een noord-zuidas is een onmiskenbare karakteristiek in de plattegrond van oude steden op Java.
Eergisteren promoveerde Gill op ‘De Indische stad op Java en Madura, een morfologische studie van haar ontwikkeling’. Vijf jaar lang is hij bezig geweest met voetenwerk, in de letterlijke betekenis. Bij gebrek aan bronnen heeft hij meer dan veertig steden op Java en het nabijgelegen noordoostelijke eiland Madura, bezocht, ‘belopen’ en beschreven. Het leverde hem talloze foto’s, kaarten en een omvangrijk werkdocument op.
Nee, hij heeft daaruit niet dé Javaanse stad gedestilleerd. Dat zou ook niet kunnen, omdat het eiland Java bestaat uit verscheidene cultuurgebieden, zoals het Sundanese in het westen en het Javaanse in het midden en oosten.
Toch zijn archetypische elementen aanwijsbaar, bijvoorbeeld in de stedebouwkundige indeling van de stad die eens in de veertiende eeuw het middelpunt van een machtig rijk was, de hindoejavaanse stad Majapahit, Oost Java. Een noord-zuidas, een ommuurde kraton (het paleis van de vorst) aan de noordzijde van het ceremoniële plein, de alun alun, en het tempelcomplex aan de zuidzijde ervan. Mensen woonden er in groepen en ommuurde eenheden, waartussen grote groene ruimten, ,,een parkachtig landschap” volgens Gill.
,,Zo’n ceremoniële as en noord-zuid-oriëntatie zie je ook in Yogjakarta, een stad waar veel toeristen komen wegens denabijgelegen Borobudur uit de achtste eeuw. Veel toeristen die daar over de Malioboro langs de stalletjes lopen, weten waarschijnlijk niet dat ze precies over die verbinding lopen. Die as heeft ook een kosmologische betekenis. De lijn is zo’n vijftig kilometer lang en buigt iets naar het noordoosten naar de top van de Merapi, de vulkaan die onlangs weer is uitgebarsten. En via die berg weer naar de nog hogere Mahameru. De vorst heeft in zijn kraton als enige een oriëntatie op het noorden, op de bergen; alle andere huizen zijn naar het zuiden gericht”, vertelt Gill.
Alun alun
Gill, die Indonesië veelvuldig bezoekt en er gewerkt heeft als projectleider voor het ontwerpen van nieuwe steden, ziet het als zijn missie om het historisch bewustzijn voor de grondpatronen van steden bij Indonesiërs te vergroten. Dat is geen geringe opgave. Zo hield hij eens een voordracht in het ministerie voor openbare werken dat gelegen is in Kebayoran Baru, de eerste bewust ontworpen Indonesische stad die na de onafhankelijkheid gebouwd werd ten zuid-westen van Jakarta. Stedebouwkundige Soesilo ontwierp een traditionele stad, met woonwijken rond wijkcentra, speelvelden, een school, een kliniek, een kantoor voor de wijkmeester, een buurt-passar (markt) en langgar (bede-huisje). En uiteraard een noord-zuidas waarlangs de alun alun en het bestuurscentrum. Van dat laatste is echter weinig overgebleven.
,,Ik kon het niet laten om aan het eind van de voordracht de hoge heren op de eerste rij, waaronder de minister, te melden dat zij de Indonesische stedebouw een groot onrecht aandoen. Hun voorgangers hadden, mogelijk uit onwetendheid, het ministerie precies óp de alun alun neergepoot! Ja, toen zag ik ze wel even elkaar aankijken.” In zijn dissertatie schrijft Gill: ,,Ik zal de persoonlijke ontboezemingen van Soesilo hierover aan mij, gedaan in onze frequente gesprekken, niet bij mijn analyse betrekken.” Zijn gesprekspartner was de eerste Indonesische stedebouwkundige en is nu 95 jaar.
Gill heeft meer voorvallen meegemaakt waaruit blijkt dat de pogingen tot stedebouwkundige planvorming balanceren tussen hoop en vrees. Toen hij op bezoek was bij de burgemeester in Probolinggo, Oost Java, reageerde de man enthousiast op Gills beschijvingen van de traditionele elementen in het stadsplan. ,,Ik legde hem uit wat ik mooi vond aan de stad en prompt riep hij iemand en zei: ga met deze man mee en fotografeer alles wat hij aanwijst!” Zo legden zij in 1988 de Jalan Suroyo vast, een brede straat omzoomd door hoge tamarindebomen. Blijkens een foto uit 1920 van wat in die tijd de Heerenstraat heette, stonden die schaduwrijke bomen er toen ook al. Toen Gill in 1990 in Probolinggo was bleek de straat ‘gemoderniseerd’ en de bomen verdwenen.
,,Traditioneel zijn de steden op Java heel open met veel groen, licht en lucht. Het groen is niet zomaar voor de aardigheid, maar bittere noodzaak. Een groene parasol beschermt mensen tegen zonnesteek. Daarom bepaalde de koloniale overheid in 1838 dat straten een- of tweezijdige beplant moesten worden”, vertelt Gill.
Enclave
De onderzoeker bestrijdt dat Nederlanders in de koloniale periode een nadrukkelijk stempel gedrukt hebben op de steden. ,,Díé periode was in feite alleen van 1900 tot 1950. Toen was er natuurlijk een sterke Europese invloed en werd er veel gebouwd, maar uit het oogpunt van ruimtelijke ontwikkeling zie ik die tijd toch als een intermezzo. Nederlanders vinden dat niet leuk, die gaan prat op hun bouwkundige nalatenschap, maar mijn conclusie is toch dat de elementen uit deze periode niet interessant zijn gebleken om vast te houden.”
De Indische stad waar Gill onderzoek naar deed, is het resultaat van ontwikkelingen van vòòr 1900; en het is die stad die volgens de promovendus de grondpatronen aangeeft voor hedendaagse ruimtelijke ontwikkeling. ,,Java is altijd al het eerste aanlandingspunt geweest voor migranten uit het noorden. Eerst had je de boeddhistisch-hindoeïstische periode in de achtste en negende eeuw, dan vanaf de dertiende eeuw de islamitische invloed en vanaf 1595, toen Cornelis Houtman op de rede van Bantam verscheen, de Hollandse invloed. Die Hollanders waren alleen uit op handel; niet zoals de Spanjaarden en Portugezen op volksplantingen, religieuze bekeringen of culturele invloed. Toen waren ze in feite tevreden met koopmanshuizen, opslagruimten en een aanlegsteiger.”
,,Na 1800 kregen de Nederlanders een territoriale interesse, zetten zij een geraffineerd gewestelijk bestuur op en voerden het Cultuurstelsel in. In die periode begon ook de Indische stad te groeien”, zo vat Gill de historie samen.
In de koloniale stad van de eerste helft van deze eeuw groeiden de Europese enclaves in de inheemse stadsgemeenten. Maar daar houdt Gills belangstelling op; hij heeft gekeken naar de mengvorm van traditionele en Nederlandse elementen in de Indische stad.
Grachten
Hij bespeurt een toenemende interesse bij zijn Indonesische collega’s voor de historisch herkenbare, waardevolle elementen in de ruimte indeling. Maar om in de snel ontwikkelende en overbevolkte steden op Java nog te redden wat er te redden valt, is er heel wat nodig. ,,De bevolkingsconcentraties zijn inderdaad schrikbarend groot. Mijn advies is dan ook: richt je op de niet-gebouwde omgeving, de open ruimten, het groen, en neem dat op in de plannen. In de kleinere steden die nog niet zo onder de aandacht van investeerders zijn gekomen, is het mogelijk goede stadsplannen te maken.”
,,Maar er bestaat overal het gevaar dat, bijvoorbeeld, de Lippo-bank weer ergens zo’n uniforme gevel neerzet en dat opeens het stadslandschap compleet gesloopt wordt. Tegelijkertijd zie je ook dat de oude koopmansstad in Semarang nu door de mensen Little Netherlands wordt genoemd. De vorm van de grachten is overduidelijk, al zijn ze gedempt. Zoiets kan nu ook zonder rancune tegenover Nederland. Dat is iets heel Javaans; het is iets uit het koloniale verleden maar ze geven het een naam, positioneren het als het ware, en nemen er daarmee afstand van.”
Honderd miljoen mensen wonen op Java. Dat is gemiddeld achthonderd per vierkante kilometer, maar er zijn ook kampongs waar vele tien-duizenden mensen binnen die afmeting leven. Daarnaast is Indonesië zich op industrieel gebied de laatste jaren stormachtig aan het ontwikkelen. Het economische groeicijfer ligt tussen de zes en zeven procent. Voor het uiterlijk van steden zoals Jakarta en Surabaya betekent dat dat telkens nieuwe wolkenkrabbers de skyline veranderen. Nieuwe tolwegen zijn binnen de kortste keren verzadigd met auto’s. Cement is aan het eind van het droge seizoen een schaars artikel waar ongehoorde prijzen voor wordt gevraagd.
Op het eerste gezicht moet een stad als Jakarta – tien miljoen inwoners wonend in nieuwe woontorens of in kampongs ingeklemd tussen de hoogbouw – een stedebouwkundige tot wanhoop drijven. Niet Ronald Gill, geboren in 1941 in Surabaya, wonend in Nederland sinds 1957 en nu werkend voor de dienst Gemeentewerken van Rotterdam. ,,Zelfs van een miljoenenstad als Jakarta is het mogelijk de historische elementen naar boven te halen en de metropool een duidelijker identiteit te geven. Onder meer door de as, die loopt van de haven in het noorden via de Universitas Indonesia, door te trekken naar Bogor, waar het paleis van de president (vroeger dat van de gouverneur-generaal, red.) is gelegen. Die as volgend kom je dan langs de VOC-stad van J.P. Coen, de oude benedenstad, de bovenstad, langs de universiteit zo door naar het zuiden naar Bogor”, schetst Gill. Een noord-zuidas is een onmiskenbare karakteristiek in de plattegrond van oude steden op Java.
Eergisteren promoveerde Gill op ‘De Indische stad op Java en Madura, een morfologische studie van haar ontwikkeling’. Vijf jaar lang is hij bezig geweest met voetenwerk, in de letterlijke betekenis. Bij gebrek aan bronnen heeft hij meer dan veertig steden op Java en het nabijgelegen noordoostelijke eiland Madura, bezocht, ‘belopen’ en beschreven. Het leverde hem talloze foto’s, kaarten en een omvangrijk werkdocument op.
Nee, hij heeft daaruit niet dé Javaanse stad gedestilleerd. Dat zou ook niet kunnen, omdat het eiland Java bestaat uit verscheidene cultuurgebieden, zoals het Sundanese in het westen en het Javaanse in het midden en oosten.
Toch zijn archetypische elementen aanwijsbaar, bijvoorbeeld in de stedebouwkundige indeling van de stad die eens in de veertiende eeuw het middelpunt van een machtig rijk was, de hindoejavaanse stad Majapahit, Oost Java. Een noord-zuidas, een ommuurde kraton (het paleis van de vorst) aan de noordzijde van het ceremoniële plein, de alun alun, en het tempelcomplex aan de zuidzijde ervan. Mensen woonden er in groepen en ommuurde eenheden, waartussen grote groene ruimten, ,,een parkachtig landschap” volgens Gill.
,,Zo’n ceremoniële as en noord-zuid-oriëntatie zie je ook in Yogjakarta, een stad waar veel toeristen komen wegens denabijgelegen Borobudur uit de achtste eeuw. Veel toeristen die daar over de Malioboro langs de stalletjes lopen, weten waarschijnlijk niet dat ze precies over die verbinding lopen. Die as heeft ook een kosmologische betekenis. De lijn is zo’n vijftig kilometer lang en buigt iets naar het noordoosten naar de top van de Merapi, de vulkaan die onlangs weer is uitgebarsten. En via die berg weer naar de nog hogere Mahameru. De vorst heeft in zijn kraton als enige een oriëntatie op het noorden, op de bergen; alle andere huizen zijn naar het zuiden gericht”, vertelt Gill.
Alun alun
Gill, die Indonesië veelvuldig bezoekt en er gewerkt heeft als projectleider voor het ontwerpen van nieuwe steden, ziet het als zijn missie om het historisch bewustzijn voor de grondpatronen van steden bij Indonesiërs te vergroten. Dat is geen geringe opgave. Zo hield hij eens een voordracht in het ministerie voor openbare werken dat gelegen is in Kebayoran Baru, de eerste bewust ontworpen Indonesische stad die na de onafhankelijkheid gebouwd werd ten zuid-westen van Jakarta. Stedebouwkundige Soesilo ontwierp een traditionele stad, met woonwijken rond wijkcentra, speelvelden, een school, een kliniek, een kantoor voor de wijkmeester, een buurt-passar (markt) en langgar (bede-huisje). En uiteraard een noord-zuidas waarlangs de alun alun en het bestuurscentrum. Van dat laatste is echter weinig overgebleven.
,,Ik kon het niet laten om aan het eind van de voordracht de hoge heren op de eerste rij, waaronder de minister, te melden dat zij de Indonesische stedebouw een groot onrecht aandoen. Hun voorgangers hadden, mogelijk uit onwetendheid, het ministerie precies óp de alun alun neergepoot! Ja, toen zag ik ze wel even elkaar aankijken.” In zijn dissertatie schrijft Gill: ,,Ik zal de persoonlijke ontboezemingen van Soesilo hierover aan mij, gedaan in onze frequente gesprekken, niet bij mijn analyse betrekken.” Zijn gesprekspartner was de eerste Indonesische stedebouwkundige en is nu 95 jaar.
Gill heeft meer voorvallen meegemaakt waaruit blijkt dat de pogingen tot stedebouwkundige planvorming balanceren tussen hoop en vrees. Toen hij op bezoek was bij de burgemeester in Probolinggo, Oost Java, reageerde de man enthousiast op Gills beschijvingen van de traditionele elementen in het stadsplan. ,,Ik legde hem uit wat ik mooi vond aan de stad en prompt riep hij iemand en zei: ga met deze man mee en fotografeer alles wat hij aanwijst!” Zo legden zij in 1988 de Jalan Suroyo vast, een brede straat omzoomd door hoge tamarindebomen. Blijkens een foto uit 1920 van wat in die tijd de Heerenstraat heette, stonden die schaduwrijke bomen er toen ook al. Toen Gill in 1990 in Probolinggo was bleek de straat ‘gemoderniseerd’ en de bomen verdwenen.
,,Traditioneel zijn de steden op Java heel open met veel groen, licht en lucht. Het groen is niet zomaar voor de aardigheid, maar bittere noodzaak. Een groene parasol beschermt mensen tegen zonnesteek. Daarom bepaalde de koloniale overheid in 1838 dat straten een- of tweezijdige beplant moesten worden”, vertelt Gill.
Enclave
De onderzoeker bestrijdt dat Nederlanders in de koloniale periode een nadrukkelijk stempel gedrukt hebben op de steden. ,,Díé periode was in feite alleen van 1900 tot 1950. Toen was er natuurlijk een sterke Europese invloed en werd er veel gebouwd, maar uit het oogpunt van ruimtelijke ontwikkeling zie ik die tijd toch als een intermezzo. Nederlanders vinden dat niet leuk, die gaan prat op hun bouwkundige nalatenschap, maar mijn conclusie is toch dat de elementen uit deze periode niet interessant zijn gebleken om vast te houden.”
De Indische stad waar Gill onderzoek naar deed, is het resultaat van ontwikkelingen van vòòr 1900; en het is die stad die volgens de promovendus de grondpatronen aangeeft voor hedendaagse ruimtelijke ontwikkeling. ,,Java is altijd al het eerste aanlandingspunt geweest voor migranten uit het noorden. Eerst had je de boeddhistisch-hindoeïstische periode in de achtste en negende eeuw, dan vanaf de dertiende eeuw de islamitische invloed en vanaf 1595, toen Cornelis Houtman op de rede van Bantam verscheen, de Hollandse invloed. Die Hollanders waren alleen uit op handel; niet zoals de Spanjaarden en Portugezen op volksplantingen, religieuze bekeringen of culturele invloed. Toen waren ze in feite tevreden met koopmanshuizen, opslagruimten en een aanlegsteiger.”
,,Na 1800 kregen de Nederlanders een territoriale interesse, zetten zij een geraffineerd gewestelijk bestuur op en voerden het Cultuurstelsel in. In die periode begon ook de Indische stad te groeien”, zo vat Gill de historie samen.
In de koloniale stad van de eerste helft van deze eeuw groeiden de Europese enclaves in de inheemse stadsgemeenten. Maar daar houdt Gills belangstelling op; hij heeft gekeken naar de mengvorm van traditionele en Nederlandse elementen in de Indische stad.
Grachten
Hij bespeurt een toenemende interesse bij zijn Indonesische collega’s voor de historisch herkenbare, waardevolle elementen in de ruimte indeling. Maar om in de snel ontwikkelende en overbevolkte steden op Java nog te redden wat er te redden valt, is er heel wat nodig. ,,De bevolkingsconcentraties zijn inderdaad schrikbarend groot. Mijn advies is dan ook: richt je op de niet-gebouwde omgeving, de open ruimten, het groen, en neem dat op in de plannen. In de kleinere steden die nog niet zo onder de aandacht van investeerders zijn gekomen, is het mogelijk goede stadsplannen te maken.”
,,Maar er bestaat overal het gevaar dat, bijvoorbeeld, de Lippo-bank weer ergens zo’n uniforme gevel neerzet en dat opeens het stadslandschap compleet gesloopt wordt. Tegelijkertijd zie je ook dat de oude koopmansstad in Semarang nu door de mensen Little Netherlands wordt genoemd. De vorm van de grachten is overduidelijk, al zijn ze gedempt. Zoiets kan nu ook zonder rancune tegenover Nederland. Dat is iets heel Javaans; het is iets uit het koloniale verleden maar ze geven het een naam, positioneren het als het ware, en nemen er daarmee afstand van.”
Comments are closed.