Hoe groot is de kloof tussen een oudere schrijfster met herinneringen en jonge mensen die alleen aan de toekomst denken? Die vraag van Nelleke Noordervliet aan gastschrijver Doeschka Meijsing werd na haar openingscollege op donderdag 16 april misschien wel het best beantwoord door het feit dat er geen studenten waren.
br />Meijsings thema voor het gastschrijverschap ‘huis der herinnering’ spreekt twintigers kennelijk niet zo aan. Volgens Meijsing was ze er echter niet om haar herinneringen op tafel te leggen. Meijsing wil met studenten een huis der herinnering construeren. Een huis waarin elke kamer en elk voorwerp een herinnering symboliseert. De kunst van het herinneren wordt immers bepaald door plaatsen en beelden, legde Meijsing uit.
“Huizen, paleizen en tuinen zijn symbolen om herinneringen een plaats te geven. Dit mechanisme is een trucje dat door de eeuwen heen constant is gebleven. Zelfs nu bij trainingen voor geheugencursussen: er staat een voorwerp en je herinnert je iets.”
Meijsing hield een uitputtend betoog over de Ars Memoriae, de kunst van het herinneren. Daarna volgde onder meer Freud ‘die al wist dat er verborgen herinneringen zijn die ons ongelukkig maken’. Meijsing daarentegen is ‘verslaafd aan herinneringen’. Nu ze 61 is, weet ze dingen zo helder dat ze zich afvraagt of ze met een goed geheugen is geboren of dat haar training zo geholpen heeft. “Soms denk ik: ik wil een leeg hoofd.”
Aan de andere kant verluchtigt ze zich zo in herinneringen dat ze zich niet kan vinden in Adriaan van Dis’ citaat: ‘geen valser vriend dan de herinnering’. Na enige aarzeling geeft ze tegenover Noordervliet toe dat een vriend je ook kan bedriegen. “Neem bijvoorbeeld foto’s van je kindertijd. Als je die bekijkt, bestaat je herinnering uit die foto’s.”
Als haar herinneringen op verkeerde momenten terugkomen, helpt het schrijven van een boek. Noordervliet, tot slot: “Word je dan niet leeg van herinneringen? Dat je klaar bent?” Dat zou kunnen, antwoordde Meijsing. “Misschien ben je dan wel dood.”
In een deze week door het Rathenau Instituut gepubliceerd rapport over het reilen en zeilen van de Nederlandse universiteiten komt de TU er wat bekaaid vanaf. Van alle universiteiten scoort de TU het laagste bij ‘wetenschappelijke werfkracht’. De TU is volgens het instituut het minst gedreven in het binnenhalen van subsidies van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (de tweede geldstroom waar de bekende veni-, vidi- en vicibeurzen onder vallen).
Het instituut bepaalt de zogenaamde ‘wetenschappelijke werfkracht’ door na te gaan welk percentage van de onderzoekers betaald wordt uit NWO-gelden. Tegenover honderd onderzoekers in Delft die in 2006 direct door het rijk werden betaald (eerste geldstroom), stonden minder dan dertig door tweede geldstroom aangestelde wetenschappers. De Universiteit Twente – koploper van alle universiteiten – scoort hier driemaal zo hoog.
Hans Krul vindt het rapport onbetrouwbaar. “Wat verstaan wordt onder de verschillende geldstromen is niet altijd eenduidig. Alle universiteiten geven maar wat op. En het wordt door niemand gecontroleerd.”
De TU geeft om deze reden geen informatie door over geldstromen aan het Rathenau Instituut. Het is de enige universiteit die dat niet doet. “Maar dat gaan we vanaf volgend jaar toch maar wel doen”, zegt Krul. “Nu haalt het instituut zelf ergens de gegevens vandaan.”
Ook valt veel af te dingen op de manier waarop de werfkracht berekend wordt. Zo is het goed mogelijk dat de TU meer apparatuur koopt met het geld dan de andere universiteiten, waardoor een vertekend beeld ontstaat. Onderzoekster Anouschka Versleijen van het Rathenau Instituut beaamt dat. “Deze scores zeggen niets over de kwaliteit van de universiteiten’, benadrukt zij. “Bovendien, wat wetenschappelijke impact van publicaties betreft, zit de TU Delft tussen de twee andere technische universiteiten in. En dat terwijl in Delft veel meer aan design wordt gedaan, waar je juist niet zo gemakkelijk mee kunt scoren in deze index.”
Comments are closed.