Wetenschappelijk leidsvrouw van microsysteemtechnologie, prof.dr. Lina Sarro van chipinstituut Dimes, verbroedert in haar spreekkamer sensortechnologen, biologen en mechanici. Op 7 januari spreekt ze op de Delftse dies natalis.
U promoveerde in 1987 op een sensor voor broodroosters.
“Het ging om een nieuw type infraroodsensor. Of hij nu in alle broodroosters van de opdrachtgevende fabrikant is ingebouwd weet ik niet. Ik heb na mijn promoveren niets meer van hem gehoord. En ik heb nooit één broodrooster cadeau gekregen. Maar misschien is dat wel goed, want als bedrijven je cadeautjes geven lijkt het net of ze je willen omkopen.”
U hebt als sensortechnoloog aan de wieg gestaan van Dimes, dat in 1987 werd opgericht. Wat hebt u zien veranderen?
“Toen ik bij Dimes kwam was ik als Italiaanse één van de weinige buitenlandse krachten. Nu is dat net andersom en draaien we voor het grootste deel op onderzoek van buitenlandse promovendi en postdocs. Dit is te danken aan de goede naam die het onderzoek bij Dimes heeft gekregen. Onze wetenschappers worden nu veel uitgenodigd op congressen en we publiceren veel in internationale journals.
Toch lijkt de naamsbekendheid van Dimes minder groot dan je zou verwachten op grond van de wetenschappelijke staat van dienst. Hoe kan dat?
“We hebben inderdaad nog een probleem met de pr. De goede reputatie van Dimes in het buitenland dreef vanaf het begin al op een aantal internationaal bekende hoogleraren en hun netwerk. Toen we het instituut opstartten was dat helemaal niet erg, want we hadden niet veel contractonderzoek met bedrijven. Nu we met steeds meer bedrijven samenwerken, wordt ons imago belangrijker en moeten we ons meer als instituut gaan profileren.”
Hoe goed kan Dimes inmiddels zijn eigen broek ophouden?
“Meer dan de helft van ons onderzoek wordt nu al gefinancierd uit de tweede en derde geldstroom, dus door onderzoeksfinanciers als NWO en het bedrijfsleven. Dat moet nog meer worden, omdat de directe geldstroom van de universiteit steeds verder opdroogt. Maar het binnenhalen van projecten gaat goed. We hebben grote onderzoekstrajecten lopen met bedrijven als Philips, ASML en het Japanse Seiko Epson, waarvoor we nieuwe dunne-filmtransistoren ontwikkelen.”
U bent hoogleraar microsysteemtechnologie. Wat onderscheidt uw onderzoek van wat de andere ‘chipmensen’ bij Dimes doen?
“Veel onderzoek in micro-elektronica gaat over het verbeteren van een enkele transistor of het nog kleiner maken van een chiponderdeel, zodat er nog meer informatie per vierkante millimeter op een stukje silicium past. Bij microsystemen ga je een stapje verder. Je bouwt aan de functionaliteit van een chip, en maakt er een zelfstandig systeem van op microschaal. Je bouwt stap voor stap steeds verder die functionaliteit uit. Op het eind heb je dan bijvoorbeeld een chip die niet alleen een stof kan herkennen, maar waarin je ook elektrisch vermogen kunt opslaan. Om dat te kunnen maken, moet je nieuwe technieken bedenken om op silicium 3D-structuren aan te brengen. Dat is wat we hier doen.”
Kunt u een toepassing noemen?
“Een praktisch voorbeeld is een detector die je voor biomedische toepassingen kunt gebruiken om een stof in het bloed te herkennen. Nieuwe toepassingen liggen ook in het gebied van de biotechnologie, waar je met een chip genencombinaties kunt herkennen.”
Hoe komt een idee voor zo’n nieuw microsysteem tot stand?
“Microsysteemtechniek is een multidisciplinair vakgebied bij uitstek. Dat vraagt veel overleg met verschillende wetenschappers. Voor het bedenken van een sensor, voor biomedische toepassingen bijvoorbeeld, moet je daarom met chemici om de tafel, maar ook met biologen en mechanici. De laatste groep heb je nodig als je bijvoorbeeld bewegende structuren op je chip nodig hebt voor een bioreactor op microschaal.”
Uw onderzoek bestaat dus uit veel overleg?
“Ja. Dat werkt soms misschien vertragend, maar de ontmoeting tussen verschillende vakgebieden levert veel positieve dingen op. Mensen die in je project samenwerken worden veelzijdiger. Promovendi maar ook studenten krijgen een bredere blik op de wereld, doordat ze ook met andere vakgebieden, zoals met biologen om de tafel moeten zitten.
In de dagelijkse praktijk komt die manier van denken, dus buiten je eigen onderzoekswereld kijken, van pas. Alles dat wij hier maken wordt in een groter geheel toegepast. Je kunt dus niet zelf een sensor bedenken en je er vervolgens niet om bekommeren hoe die in een apparaat wordt ingebouwd. Je moet ook meedenken met het eindontwerp.”
Spreekt hier de leermeester in u?
“Ik probeer studenten en promovendi altijd te stimuleren om buiten hun eigen vakgebied te kijken. Als ingenieur moet je namelijk altijd met andere disciplines samenwerken.”
Hoe omschrijft u uw eigen stijl in de aansturing van onderzoekers?
“Ik probeer altijd een persoonlijk contact te hebben met promovendi en ze tot creativiteit te stimuleren. Ze krijgen veel zeggenschap in hun onderzoek en mogen de gangbare wegen verlaten. Ik zorg dan dat ze niet uit de bocht vliegen.
Ook moeten ze het binnen vier jaar kunnen afkrijgen. Wetenschappelijk onderzoek is nooit af. Je moet kunnen inschatten waar een promovendus moet ophouden en hij toch een mooi afgerond stuk werk kan presenteren aan vakgenoten in publicaties of op congressen.”
Wat vindt u zelf als wetenschapper belangrijk?
“Nieuwsgierigheid en enthousiasme. Ik wil graag weten hoe dingen werken. Daarnaast heeft wetenschap voor mij een sociale kant. Ik wil iets bedenken waar andere mensen wat aan hebben, daarom heb ik al vroeg in mijn leven voor technische wetenschap gekozen.
Ook het delen van ervaringen met andere wetenschappers vind ik belangrijk. Voor mij zou het niks zijn om alleen maar achter mijn computer te zitten, wiskundige vergelijkingen oplossen.”
Het is druk bij u op de werkvloer?
“Bij mij lijkt het af en toe net een doktersspreekkamer. Promovendi komen bij mij vaak binnen om advies te vragen, bijvoorbeeld. En er komen steeds mensen van verschillende vakgebieden voor overleg, die naar mij worden doorgestuurd door collega’s. Zo van: ‘Lina weet daar het een en ander van, ga maar even praten’. Dat vind ik juist erg leuk. Maar dat doktersspreekuur is natuurlijk maar een onderdeel van mijn werk. Ik moet ook veel voorstellen schrijven en zit in verschillende managementteams.”
U bent ook lid van Gospel. Wat is dat?
“Dat heeft niks met gospel te maken, ook al heb ik een katholieke opvoeding gehad. Gospel is een Europees netwerk van twintig universiteiten en bedrijven. Ze ontwikkelen sensortechnologie voor kunstmatige reuk en smaakzin, de artificial nose and tongue. Ik ben gevraagd om wetenschappelijk advies te geven en kon geen nee zeggen.”
Het is toch niet erg als mensen u weten te vinden?
“Het is een eer om steeds gevraagd te worden, dat geeft aan dat je bekend bent in je vakgebied. Maar ik heb het al ontzettend druk. Ik moet ook al de review doen van wetenschappelijke papers, en heb drie jaar meegewerkt aan een Europese sensorconferentie, zoals laatst in Wenen. Daarvoor moest ik een programma samenstellen uit achthonderd inzendingen en dat moet allemaal naast mijn werk in Delft gebeuren. Dus komt het er meestal op neer dat ik in de avonduren nog bezig ben.”
Wat stelt u als eis aan jonge onderzoekers?
“Ze moeten enthousiast over het onderwerp zijn. Anders is het echt bijna onmogelijk om vier jaar onderzoek te doen. Technisch onderzoek heeft veel dalen en af en toe een piek. Je moet juist in staat zijn om die dalen ook positief aan te wenden voor je ontwikkeling.
Doorzettingsvermogen is daarom belangrijk. Mensen moeten er niet zomaar de brui aan geven als je ze een kans hebt gegeven. Zo ben ik ook opgevoed. Je moet niet zeuren als het even tegenzit, maar je grijze cellen gebruiken om er weer bovenop te komen.”
Hebt u dat uit Italië meegenomen?
“Ik ben geboren in Zuid-Italië en heb een harde leerschool gehad. Er was relatief veel armoede en de regering gaf ons niks. Wie iets wilde met zijn leven, moest leren doorzetten en zijn sociale eigenschappen benutten. Mijn ouders hebben zelf nooit een universitaire opleiding kunnen doen, maar hebben er alles aan gedaan om al hun vier kinderen te laten studeren. Ze waren wel zo dat ze één kans gaven en dat je die moest benutten. Het moest wel goed gaan.”
U bent gevraagd om de Delftse dies natalis te verzorgen. Wat mogen we verwachten?
“De boodschap ligt in het verlengde van mijn vakgebied. Je kunt de miniatuurwereld gebruiken om in de macrowereld iets tot stand te brengen. Die macrowereld kan de toepassing zijn waarin je ontwikkelde sensor gebruikt wordt, bijvoorbeeld in een medisch laboratorium in de wijde wereld buiten Delft.”
WIE IS LINA SARRO?
Pasqualina Sarro (47) werd geboren in het Zuid-Italiaanse plaatsje Piedemonte Matese. Ze studeerde natuurkunde aan de universiteit van Napels, waar ze in 1980 cum laude afstudeerde. Met haar diploma op zak vertrok ze naar Brown University op Rhode Island in de Verenigde Staten. Hier deed ze onderzoek aan de ontwikkeling van methodes voor zonnecelfabricage.
Sarro voelde zich te Europees voor Amerika, ontmoette een Nederlandse man en vertrok naar Delft. Hier promoveerde ze in 1987 op de ontwikkeling van infraroodsensoren op basis van thermofiel silicium. Sinds haar promotie is ze werkzaam bij Dimes, waar ze bekend werd om haar bijdrage aan de ontwikkeling van Mems, micro-electro-mechanische systemen. Sinds 2001 is Sarro Antoni van Leeuwenhoek-hoogleraar in de microsysteemtechnologie.
(Foto’s: Sam Rentmeester/FMAX)
U promoveerde in 1987 op een sensor voor broodroosters.
“Het ging om een nieuw type infraroodsensor. Of hij nu in alle broodroosters van de opdrachtgevende fabrikant is ingebouwd weet ik niet. Ik heb na mijn promoveren niets meer van hem gehoord. En ik heb nooit één broodrooster cadeau gekregen. Maar misschien is dat wel goed, want als bedrijven je cadeautjes geven lijkt het net of ze je willen omkopen.”
U hebt als sensortechnoloog aan de wieg gestaan van Dimes, dat in 1987 werd opgericht. Wat hebt u zien veranderen?
“Toen ik bij Dimes kwam was ik als Italiaanse één van de weinige buitenlandse krachten. Nu is dat net andersom en draaien we voor het grootste deel op onderzoek van buitenlandse promovendi en postdocs. Dit is te danken aan de goede naam die het onderzoek bij Dimes heeft gekregen. Onze wetenschappers worden nu veel uitgenodigd op congressen en we publiceren veel in internationale journals.
Toch lijkt de naamsbekendheid van Dimes minder groot dan je zou verwachten op grond van de wetenschappelijke staat van dienst. Hoe kan dat?
“We hebben inderdaad nog een probleem met de pr. De goede reputatie van Dimes in het buitenland dreef vanaf het begin al op een aantal internationaal bekende hoogleraren en hun netwerk. Toen we het instituut opstartten was dat helemaal niet erg, want we hadden niet veel contractonderzoek met bedrijven. Nu we met steeds meer bedrijven samenwerken, wordt ons imago belangrijker en moeten we ons meer als instituut gaan profileren.”
Hoe goed kan Dimes inmiddels zijn eigen broek ophouden?
“Meer dan de helft van ons onderzoek wordt nu al gefinancierd uit de tweede en derde geldstroom, dus door onderzoeksfinanciers als NWO en het bedrijfsleven. Dat moet nog meer worden, omdat de directe geldstroom van de universiteit steeds verder opdroogt. Maar het binnenhalen van projecten gaat goed. We hebben grote onderzoekstrajecten lopen met bedrijven als Philips, ASML en het Japanse Seiko Epson, waarvoor we nieuwe dunne-filmtransistoren ontwikkelen.”
U bent hoogleraar microsysteemtechnologie. Wat onderscheidt uw onderzoek van wat de andere ‘chipmensen’ bij Dimes doen?
“Veel onderzoek in micro-elektronica gaat over het verbeteren van een enkele transistor of het nog kleiner maken van een chiponderdeel, zodat er nog meer informatie per vierkante millimeter op een stukje silicium past. Bij microsystemen ga je een stapje verder. Je bouwt aan de functionaliteit van een chip, en maakt er een zelfstandig systeem van op microschaal. Je bouwt stap voor stap steeds verder die functionaliteit uit. Op het eind heb je dan bijvoorbeeld een chip die niet alleen een stof kan herkennen, maar waarin je ook elektrisch vermogen kunt opslaan. Om dat te kunnen maken, moet je nieuwe technieken bedenken om op silicium 3D-structuren aan te brengen. Dat is wat we hier doen.”
Kunt u een toepassing noemen?
“Een praktisch voorbeeld is een detector die je voor biomedische toepassingen kunt gebruiken om een stof in het bloed te herkennen. Nieuwe toepassingen liggen ook in het gebied van de biotechnologie, waar je met een chip genencombinaties kunt herkennen.”
Hoe komt een idee voor zo’n nieuw microsysteem tot stand?
“Microsysteemtechniek is een multidisciplinair vakgebied bij uitstek. Dat vraagt veel overleg met verschillende wetenschappers. Voor het bedenken van een sensor, voor biomedische toepassingen bijvoorbeeld, moet je daarom met chemici om de tafel, maar ook met biologen en mechanici. De laatste groep heb je nodig als je bijvoorbeeld bewegende structuren op je chip nodig hebt voor een bioreactor op microschaal.”
Uw onderzoek bestaat dus uit veel overleg?
“Ja. Dat werkt soms misschien vertragend, maar de ontmoeting tussen verschillende vakgebieden levert veel positieve dingen op. Mensen die in je project samenwerken worden veelzijdiger. Promovendi maar ook studenten krijgen een bredere blik op de wereld, doordat ze ook met andere vakgebieden, zoals met biologen om de tafel moeten zitten.
In de dagelijkse praktijk komt die manier van denken, dus buiten je eigen onderzoekswereld kijken, van pas. Alles dat wij hier maken wordt in een groter geheel toegepast. Je kunt dus niet zelf een sensor bedenken en je er vervolgens niet om bekommeren hoe die in een apparaat wordt ingebouwd. Je moet ook meedenken met het eindontwerp.”
Spreekt hier de leermeester in u?
“Ik probeer studenten en promovendi altijd te stimuleren om buiten hun eigen vakgebied te kijken. Als ingenieur moet je namelijk altijd met andere disciplines samenwerken.”
Hoe omschrijft u uw eigen stijl in de aansturing van onderzoekers?
“Ik probeer altijd een persoonlijk contact te hebben met promovendi en ze tot creativiteit te stimuleren. Ze krijgen veel zeggenschap in hun onderzoek en mogen de gangbare wegen verlaten. Ik zorg dan dat ze niet uit de bocht vliegen.
Ook moeten ze het binnen vier jaar kunnen afkrijgen. Wetenschappelijk onderzoek is nooit af. Je moet kunnen inschatten waar een promovendus moet ophouden en hij toch een mooi afgerond stuk werk kan presenteren aan vakgenoten in publicaties of op congressen.”
Wat vindt u zelf als wetenschapper belangrijk?
“Nieuwsgierigheid en enthousiasme. Ik wil graag weten hoe dingen werken. Daarnaast heeft wetenschap voor mij een sociale kant. Ik wil iets bedenken waar andere mensen wat aan hebben, daarom heb ik al vroeg in mijn leven voor technische wetenschap gekozen.
Ook het delen van ervaringen met andere wetenschappers vind ik belangrijk. Voor mij zou het niks zijn om alleen maar achter mijn computer te zitten, wiskundige vergelijkingen oplossen.”
Het is druk bij u op de werkvloer?
“Bij mij lijkt het af en toe net een doktersspreekkamer. Promovendi komen bij mij vaak binnen om advies te vragen, bijvoorbeeld. En er komen steeds mensen van verschillende vakgebieden voor overleg, die naar mij worden doorgestuurd door collega’s. Zo van: ‘Lina weet daar het een en ander van, ga maar even praten’. Dat vind ik juist erg leuk. Maar dat doktersspreekuur is natuurlijk maar een onderdeel van mijn werk. Ik moet ook veel voorstellen schrijven en zit in verschillende managementteams.”
U bent ook lid van Gospel. Wat is dat?
“Dat heeft niks met gospel te maken, ook al heb ik een katholieke opvoeding gehad. Gospel is een Europees netwerk van twintig universiteiten en bedrijven. Ze ontwikkelen sensortechnologie voor kunstmatige reuk en smaakzin, de artificial nose and tongue. Ik ben gevraagd om wetenschappelijk advies te geven en kon geen nee zeggen.”
Het is toch niet erg als mensen u weten te vinden?
“Het is een eer om steeds gevraagd te worden, dat geeft aan dat je bekend bent in je vakgebied. Maar ik heb het al ontzettend druk. Ik moet ook al de review doen van wetenschappelijke papers, en heb drie jaar meegewerkt aan een Europese sensorconferentie, zoals laatst in Wenen. Daarvoor moest ik een programma samenstellen uit achthonderd inzendingen en dat moet allemaal naast mijn werk in Delft gebeuren. Dus komt het er meestal op neer dat ik in de avonduren nog bezig ben.”
Wat stelt u als eis aan jonge onderzoekers?
“Ze moeten enthousiast over het onderwerp zijn. Anders is het echt bijna onmogelijk om vier jaar onderzoek te doen. Technisch onderzoek heeft veel dalen en af en toe een piek. Je moet juist in staat zijn om die dalen ook positief aan te wenden voor je ontwikkeling.
Doorzettingsvermogen is daarom belangrijk. Mensen moeten er niet zomaar de brui aan geven als je ze een kans hebt gegeven. Zo ben ik ook opgevoed. Je moet niet zeuren als het even tegenzit, maar je grijze cellen gebruiken om er weer bovenop te komen.”
Hebt u dat uit Italië meegenomen?
“Ik ben geboren in Zuid-Italië en heb een harde leerschool gehad. Er was relatief veel armoede en de regering gaf ons niks. Wie iets wilde met zijn leven, moest leren doorzetten en zijn sociale eigenschappen benutten. Mijn ouders hebben zelf nooit een universitaire opleiding kunnen doen, maar hebben er alles aan gedaan om al hun vier kinderen te laten studeren. Ze waren wel zo dat ze één kans gaven en dat je die moest benutten. Het moest wel goed gaan.”
U bent gevraagd om de Delftse dies natalis te verzorgen. Wat mogen we verwachten?
“De boodschap ligt in het verlengde van mijn vakgebied. Je kunt de miniatuurwereld gebruiken om in de macrowereld iets tot stand te brengen. Die macrowereld kan de toepassing zijn waarin je ontwikkelde sensor gebruikt wordt, bijvoorbeeld in een medisch laboratorium in de wijde wereld buiten Delft.”
WIE IS LINA SARRO?
Pasqualina Sarro (47) werd geboren in het Zuid-Italiaanse plaatsje Piedemonte Matese. Ze studeerde natuurkunde aan de universiteit van Napels, waar ze in 1980 cum laude afstudeerde. Met haar diploma op zak vertrok ze naar Brown University op Rhode Island in de Verenigde Staten. Hier deed ze onderzoek aan de ontwikkeling van methodes voor zonnecelfabricage.
Sarro voelde zich te Europees voor Amerika, ontmoette een Nederlandse man en vertrok naar Delft. Hier promoveerde ze in 1987 op de ontwikkeling van infraroodsensoren op basis van thermofiel silicium. Sinds haar promotie is ze werkzaam bij Dimes, waar ze bekend werd om haar bijdrage aan de ontwikkeling van Mems, micro-electro-mechanische systemen. Sinds 2001 is Sarro Antoni van Leeuwenhoek-hoogleraar in de microsysteemtechnologie.
(Foto’s: Sam Rentmeester/FMAX)
Comments are closed.