Education

Schrijver in tijdnood

In Nederland wil Arnon Grunberg niet wonen, maar hij maakte wel tijd vrij voor een gastschrijverschap aan de TU Delft. Komende woensdag houdt hij zijn openingscollege in de aula en de laatste, dertigste deelnemer aan de masterclass heeft zich deze week aangemeld. Een interview via de e-mail.

Waar bevindt u zich nu?

“In New York.”

Welk liedje drukt uw huidige gemoedstoestand het beste uit?

“Ach, dat weet ik niet zo goed. Ik houd erg van Leonard Cohen. Laten we het op ‘The Future’ houden van Cohen.”

Wat trok u aan in het gastschrijverschap?

“Vooral de confrontatie met de studenten. En onderschat de ijdelheid niet. Een gastschrijverschap aan de TU, dat klinkt prestigieus, niet waar?”

Karel van het Reve, door u bewonderd, schreef in 1985 het artikel: ‘De ongelooflijke slechtheid van het opperwezen’. U heeft het opgenomen in de bundel ‘Arnon Grunberg leest Karel van het Reve’. En nu heet uw Vermeerlezing ‘Zo slecht is het opperwezen nog niet’. Heeft Van het Reve iets over het hoofd gezien?

“Slechtheid is een relatieve aangelegenheid. Van het Reve heeft niets over het hoofd gezien, maar hij schreef in een andere tijd over een ander opperwezen, vermoed ik.”

‘Wiplala’ van Annie M.G. Schmidt is een opvallende keuze in uw literatuurlijstje voor de studenten. Waarom Wiplala?

“Wiplala is een interessante verschijning, lieflijk en kwaadaardig tegelijk. Bovendien is afwisseling bij lezen belangrijk, daar worden de boeken beter van en de lezer dus ook. Zo’n lijst is per definitie arbitrair, het gaat mij er voornamelijk om dat je aan bepaalde dingen kunt refereren zonder dat het gehoor zegt: ‘hÈ, wie, wat?'”

Heeft u ooit overwogen zelf een kinderboek te schrijven? Een zwartgallige kijk op het leven hoeft geen bezwaar te zijn, kijk maar naar Roald Dahl.

“Ik heb wel eens een kinderboek geschreven, een zeer dun boekje, maar ik heb verder momenteel weinig ambities op dat gebied.”

Bent u niet bang om Delftse studenten van hun eventuele idealisme te beroven? Zij moeten straks allerlei ecologisch onheil helpen afwenden.

“Moeten ze ecologisch onheil afwenden? Dat heeft niemand me verteld. Ik denk niet dat mijn gastschrijverschap studenten van hun idealisme zal beroven, integendeel. Maar ik voel me niet genoodzaakt het eventueel aanwezige idealisme bij de studenten als een couveusekindje te behandelen.”

Beschouwt u uw succes als schrijver nog steeds als iets dat ieder moment weer voorbij kan zijn?

“In theorie kan alles ieder moment voorbij zijn. En succes, ook het mijne, is een relatieve aangelegenheid. Ik denk daar eigenlijk weinig over na. Over succes. Steeds minder.”

Wat wilt u bij de lezer teweeg brengen?

“Een schrijver wil de lezer vermoed ik overtuigen dat zijn beeld van de wereld ook dat van de lezer is. Hij wil zichzelf ervan overtuigen dat hij niet alleen is in zijn wereld. Maar daarmee houdt het natuurlijk niet op. Zoals je ook niet van een boek kunt zeggen: dit wilde de schrijver zeggen, zo kun je ook niet zeggen dat een schrijver één bepaalde emotie bij de lezer wilde oproepen.”

Wat is het ergste verwijt dat een lezer u kan maken?

“Iedere lezer die een boek niet uitleest is erg, ook al kan de schrijver daar niet altijd iets aan doen, bijvoorbeeld omdat de lezer onder een auto komt.”

U bent gefascineerd door de kunst van het liegen, het creëren van nieuwe identiteiten. Waarom bent u dan met een sterk autobiografisch boek gedebuteerd? U had ook vanaf het eerste boek een mythe kunnen scheppen.

“Het sterk autobiografische en de mythe sluiten elkaar niet uit, versterken elkaar zelfs. De ideale leugen bestaat uit een aanzienlijke hoeveelheid waarheid.”

Oorspronkelijk wilde u acteur worden. Waarom?

“Tja, toneelspelen dacht ik te kunnen en ik ervoer het als een rare bevrijding om mensen naar je te laten kijken terwijl jij op een podium staat. Het zal wel met liefde te maken hebben.”

Betreurt u het nog steeds dat u geen acteur bent geworden?

“Nee.”

Uw productie ligt heel hoog. Is dat zuiver een kwestie van zelfdiscipline, of overweegt u over enkele jaren te stoppen met schrijven en werkt u daarom nu als een bezetene om in relatief korte tijd alles te zeggen wat u kwijt wilt?

“Vooral discipline, ambitie en vaak een gevoel van tijdnood.”

Waar komt dat gevoel van tijdnood vandaan? U bent nog jong.

“Een gevoel voor de dood is niet gebonden aan ouderdom. Hoewel de dood voor mij, dat geef ik toe, iets abstracts is, mijn eigen dood althans. Ik bedoel tijdnood ook niet dramatisch, in de zin van ‘o god, ik ga dood’, eerder praktisch, en ja, ik ben me wel bewust van de dreiging van het noodlot.”

Is schrijven verslavend?

“Ja.”

Wat zou u willen gaan doen na uw schrijversloopbaan?

“Een restaurant beginnen.”

Als u een roman schrijft, werkt u dan volgens een vooropgezet plan? Of wordt u verrast door de wendingen die het verhaal neemt?

“Beide. Ik ga uit van een plan dat tijdens het schrijven bijna altijd ingrijpend verandert.”

Wat is er gebeurd tussen ‘Fantoompijn’ en ‘De asielzoeker’? Achteraf gezien lijkt ‘Fantoompijn’ uw laatste roman waarin de humor het – nog net – wint van de tragiek. ‘De asielzoeker’ is geen humorloos boek, maar hoofdpersoon Beck heeft niet het kwikzilverachtige, het ongrijpbare van een komisch personage. Hij is kwetsbaar. Je krijgt medelijden met hem.

“Tussen ‘Fantoompijn’ en ‘De asielzoeker’ schreef ik nog als Marek twee romans, ‘Geschiedenis van mijn kaalheid’ en ‘Gstaad 95-98’, en het boekenweekessay ‘Monogaam’, en als Arnon ‘De mensheid zij geprezen’ (een moderne variant op Erasmus’ ‘Lof der Zotheid’ – JP).

Wat is er gebeurd? Ik denk dat ik van een bepaald soort komedie tijdelijk genoeg had. Ik geloofde minder en minder in de komedie, iets stond me daarin zelfs tegen. Maar ik sluit niet uit dat ik ooit nog terugkeer naar de komedie, want hoop is een merkwaardig iets.”

Een paar jaar geleden zei u dat u niet meer een roman als ‘Figuranten’ zou kunnen schrijven omdat u niet meer geloofde ‘dat je op een bepaalde charmante manier een spel kunt spelen met die illusies die deel uitmaken van de menselijke interactie’. Wat bedoelde u daarmee?

“Dat het spel verder gaat. Dat er meer op het spel staat. Dat er meer te verliezen is, en dat er dus meer verloren is.”

U ziet graag dat uw lezers zich gaan identificeren met personages die zich daar op het eerste gezicht helemaal niet voor lenen. Bij uw laatste roman ‘De joodse messias’ vond ik dat moeilijk. Xavier Radek veroorzaakt een nucleair conflict en wat nog erger is: hij heeft geen enkel gevoel voor zelfspot. Is het u als schrijver wel gelukt om beetje te gaan houden van deze messias? Hij lijkt nogal ver van u af te staan.

“Je schrijft niet alleen over mensen die op je lijken en je houdt niet alleen van mensen die op je lijken.”

‘De joodse messias’ bevat expliciet beschreven geweld. (Voor het gemak reken ik de mislukte besnijdenis van Radek ook maar tot die categorie.) U neemt ook uw tijd om dat geweld te beschrijven, waar de lezer misschien denkt: hoe sneller deze scÈne voorbij is, hoe liever het me is. Waarom dat Tarantino-achtige realisme?

“Geweld kwam ook al voor in ‘Gstaad 95-98’ en in ‘De asielzoeker’, maar het is inderdaad explicieter in ‘De joodse messias’. Geweld is net als seks iets dat soms beschreven moet worden om een bepaald conflict of een bepaald karakter beter te belichten. Soms moet ook geweld nauwkeurig onderzocht en beschreven worden. Geweld is overigens ook een esthetische aangelegenheid.”

Als iemand mij straks op straat onverwachts in het gezicht slaat, is dat voor mij geen schoonheidservaring.

“U hebt gelijk, voor het slachtoffer is geweld geen esthetische aangelegenheid. Meestal niet, in ieder geval. Maar voor de beschouwer of observator ligt dat al anders, en zodra je geweld gaat afbeelden wordt het een esthetische aangelegenheid.”

De hoofdpersoon in ‘De asielzoeker’ ontdekte dat je niet zonder illusies kon leven zonder gek te worden. Welke illusies wilt u zelf in stand houden?

“Dat weet ik niet, die illusies die noodzakelijk zijn om in leven te blijven, ik denk vooral de illusie dat contact met anderen mogelijk is.”

Draait u bij het schrijven van elk boek bepaalde muziek om een stemming op te roepen en vast te houden?

“Ja. Maar ook om mezelf af te sluiten van het lawaai. Bij ‘De joodse messias’ heb ik veel Orff, Beethoven en Schubert gedraaid.”

Zijn uw romans verfilmbaar?

“Dat moet u aan regisseurs vragen.”

U slaat soms hard terug als u kritiek krijgt. Is het niet veel prettiger om te doen alsof u mijlenver boven alle kritiek verheven bent?

“Waarschijnlijk is dat prettiger, maar minder passend in mijn wereldbeeld. Soms sla ik terug. Uit respect voor de tegenstander. Anders is hij zo eenzaam.”

Heeft u de afgelopen jaren wel eens overwogen om terug te keren naar Nederland? Of is dat voor u een afgesloten hoofdstuk?

“Nee. Nooit. Afgesloten.”

Is Nederland een ongezond land voor schrijvers?

“Ongezond, nee. Niet echt. Maar je moet je wel verstoppen als je in Nederland schrijver wilt zijn. Ik zou in Venlo gaan wonen of Kerkrade.”

Omdat u daar geen last heeft van…?

“Last, ja, waarvan, van collega’s, van het dorpse, het kleine. Schrijvers zijn ijdele en onaangename mensen, enkele uitzonderingen daargelaten. Ik denk niet dat je op een plek moet wonen waar anderen in de illusie kunnen verkeren dat je iets voorstelt. Diep in je hart weet je namelijk dat dat niet zo is, en dat lijkt me de bron van het schrijverschap. Zodra je gaat geloven dat je iets voorstelt moet je ophouden met schrijven en diplomaat worden.”
WIE IS ARNON GRUNBERG?

Arnon Grunberg (Amsterdam, 22 februari 1971) heeft sinds hij in 1994 debuteerde met de roman ‘Blauwe maandagen’ een omvangrijk en met prijzen overladen oeuvre bij elkaar geschreven. Daarbij is de toon van zijn werk de laatste jaren somberder geworden. Het deze week verschenen essay ‘Otto Weininger of Bestaat de jood’, tevens het afscheid van zijn succesvolle literaire alter ego Marek van der Jagt, is daarvan een goed voorbeeld. Marek van der Jagt werd overigens in 2002 door Italiaanse wetenschappers middels een computeranalyse als Arnon Grunberg ‘ontmaskerd’.

Grunberg kreeg voor zowel ‘Fantoompijn’ (2000) als ‘De asielzoeker’ (2003) de AKO-literatuurprijs. De Engelse vertaling van ‘Fantoompijn’ is genomineerd voor de International IMPAC Dublin Literary Award (een bedrag van honderdduizend euro), die op 15 juni wordt uitgereikt.

Grunberg schrijft ook voor Humo, de VPRO-gids en NRC-Handelsblad. Hij is als medewerker verbonden aan het televisieprogramma RAM (VPRO).

(Foto links: ANP, foto rechts: Hollandse Hoogte)

Waar bevindt u zich nu?

“In New York.”

Welk liedje drukt uw huidige gemoedstoestand het beste uit?

“Ach, dat weet ik niet zo goed. Ik houd erg van Leonard Cohen. Laten we het op ‘The Future’ houden van Cohen.”

Wat trok u aan in het gastschrijverschap?

“Vooral de confrontatie met de studenten. En onderschat de ijdelheid niet. Een gastschrijverschap aan de TU, dat klinkt prestigieus, niet waar?”

Karel van het Reve, door u bewonderd, schreef in 1985 het artikel: ‘De ongelooflijke slechtheid van het opperwezen’. U heeft het opgenomen in de bundel ‘Arnon Grunberg leest Karel van het Reve’. En nu heet uw Vermeerlezing ‘Zo slecht is het opperwezen nog niet’. Heeft Van het Reve iets over het hoofd gezien?

“Slechtheid is een relatieve aangelegenheid. Van het Reve heeft niets over het hoofd gezien, maar hij schreef in een andere tijd over een ander opperwezen, vermoed ik.”

‘Wiplala’ van Annie M.G. Schmidt is een opvallende keuze in uw literatuurlijstje voor de studenten. Waarom Wiplala?

“Wiplala is een interessante verschijning, lieflijk en kwaadaardig tegelijk. Bovendien is afwisseling bij lezen belangrijk, daar worden de boeken beter van en de lezer dus ook. Zo’n lijst is per definitie arbitrair, het gaat mij er voornamelijk om dat je aan bepaalde dingen kunt refereren zonder dat het gehoor zegt: ‘hÈ, wie, wat?'”

Heeft u ooit overwogen zelf een kinderboek te schrijven? Een zwartgallige kijk op het leven hoeft geen bezwaar te zijn, kijk maar naar Roald Dahl.

“Ik heb wel eens een kinderboek geschreven, een zeer dun boekje, maar ik heb verder momenteel weinig ambities op dat gebied.”

Bent u niet bang om Delftse studenten van hun eventuele idealisme te beroven? Zij moeten straks allerlei ecologisch onheil helpen afwenden.

“Moeten ze ecologisch onheil afwenden? Dat heeft niemand me verteld. Ik denk niet dat mijn gastschrijverschap studenten van hun idealisme zal beroven, integendeel. Maar ik voel me niet genoodzaakt het eventueel aanwezige idealisme bij de studenten als een couveusekindje te behandelen.”

Beschouwt u uw succes als schrijver nog steeds als iets dat ieder moment weer voorbij kan zijn?

“In theorie kan alles ieder moment voorbij zijn. En succes, ook het mijne, is een relatieve aangelegenheid. Ik denk daar eigenlijk weinig over na. Over succes. Steeds minder.”

Wat wilt u bij de lezer teweeg brengen?

“Een schrijver wil de lezer vermoed ik overtuigen dat zijn beeld van de wereld ook dat van de lezer is. Hij wil zichzelf ervan overtuigen dat hij niet alleen is in zijn wereld. Maar daarmee houdt het natuurlijk niet op. Zoals je ook niet van een boek kunt zeggen: dit wilde de schrijver zeggen, zo kun je ook niet zeggen dat een schrijver één bepaalde emotie bij de lezer wilde oproepen.”

Wat is het ergste verwijt dat een lezer u kan maken?

“Iedere lezer die een boek niet uitleest is erg, ook al kan de schrijver daar niet altijd iets aan doen, bijvoorbeeld omdat de lezer onder een auto komt.”

U bent gefascineerd door de kunst van het liegen, het creëren van nieuwe identiteiten. Waarom bent u dan met een sterk autobiografisch boek gedebuteerd? U had ook vanaf het eerste boek een mythe kunnen scheppen.

“Het sterk autobiografische en de mythe sluiten elkaar niet uit, versterken elkaar zelfs. De ideale leugen bestaat uit een aanzienlijke hoeveelheid waarheid.”

Oorspronkelijk wilde u acteur worden. Waarom?

“Tja, toneelspelen dacht ik te kunnen en ik ervoer het als een rare bevrijding om mensen naar je te laten kijken terwijl jij op een podium staat. Het zal wel met liefde te maken hebben.”

Betreurt u het nog steeds dat u geen acteur bent geworden?

“Nee.”

Uw productie ligt heel hoog. Is dat zuiver een kwestie van zelfdiscipline, of overweegt u over enkele jaren te stoppen met schrijven en werkt u daarom nu als een bezetene om in relatief korte tijd alles te zeggen wat u kwijt wilt?

“Vooral discipline, ambitie en vaak een gevoel van tijdnood.”

Waar komt dat gevoel van tijdnood vandaan? U bent nog jong.

“Een gevoel voor de dood is niet gebonden aan ouderdom. Hoewel de dood voor mij, dat geef ik toe, iets abstracts is, mijn eigen dood althans. Ik bedoel tijdnood ook niet dramatisch, in de zin van ‘o god, ik ga dood’, eerder praktisch, en ja, ik ben me wel bewust van de dreiging van het noodlot.”

Is schrijven verslavend?

“Ja.”

Wat zou u willen gaan doen na uw schrijversloopbaan?

“Een restaurant beginnen.”

Als u een roman schrijft, werkt u dan volgens een vooropgezet plan? Of wordt u verrast door de wendingen die het verhaal neemt?

“Beide. Ik ga uit van een plan dat tijdens het schrijven bijna altijd ingrijpend verandert.”

Wat is er gebeurd tussen ‘Fantoompijn’ en ‘De asielzoeker’? Achteraf gezien lijkt ‘Fantoompijn’ uw laatste roman waarin de humor het – nog net – wint van de tragiek. ‘De asielzoeker’ is geen humorloos boek, maar hoofdpersoon Beck heeft niet het kwikzilverachtige, het ongrijpbare van een komisch personage. Hij is kwetsbaar. Je krijgt medelijden met hem.

“Tussen ‘Fantoompijn’ en ‘De asielzoeker’ schreef ik nog als Marek twee romans, ‘Geschiedenis van mijn kaalheid’ en ‘Gstaad 95-98’, en het boekenweekessay ‘Monogaam’, en als Arnon ‘De mensheid zij geprezen’ (een moderne variant op Erasmus’ ‘Lof der Zotheid’ – JP).

Wat is er gebeurd? Ik denk dat ik van een bepaald soort komedie tijdelijk genoeg had. Ik geloofde minder en minder in de komedie, iets stond me daarin zelfs tegen. Maar ik sluit niet uit dat ik ooit nog terugkeer naar de komedie, want hoop is een merkwaardig iets.”

Een paar jaar geleden zei u dat u niet meer een roman als ‘Figuranten’ zou kunnen schrijven omdat u niet meer geloofde ‘dat je op een bepaalde charmante manier een spel kunt spelen met die illusies die deel uitmaken van de menselijke interactie’. Wat bedoelde u daarmee?

“Dat het spel verder gaat. Dat er meer op het spel staat. Dat er meer te verliezen is, en dat er dus meer verloren is.”

U ziet graag dat uw lezers zich gaan identificeren met personages die zich daar op het eerste gezicht helemaal niet voor lenen. Bij uw laatste roman ‘De joodse messias’ vond ik dat moeilijk. Xavier Radek veroorzaakt een nucleair conflict en wat nog erger is: hij heeft geen enkel gevoel voor zelfspot. Is het u als schrijver wel gelukt om beetje te gaan houden van deze messias? Hij lijkt nogal ver van u af te staan.

“Je schrijft niet alleen over mensen die op je lijken en je houdt niet alleen van mensen die op je lijken.”

‘De joodse messias’ bevat expliciet beschreven geweld. (Voor het gemak reken ik de mislukte besnijdenis van Radek ook maar tot die categorie.) U neemt ook uw tijd om dat geweld te beschrijven, waar de lezer misschien denkt: hoe sneller deze scÈne voorbij is, hoe liever het me is. Waarom dat Tarantino-achtige realisme?

“Geweld kwam ook al voor in ‘Gstaad 95-98’ en in ‘De asielzoeker’, maar het is inderdaad explicieter in ‘De joodse messias’. Geweld is net als seks iets dat soms beschreven moet worden om een bepaald conflict of een bepaald karakter beter te belichten. Soms moet ook geweld nauwkeurig onderzocht en beschreven worden. Geweld is overigens ook een esthetische aangelegenheid.”

Als iemand mij straks op straat onverwachts in het gezicht slaat, is dat voor mij geen schoonheidservaring.

“U hebt gelijk, voor het slachtoffer is geweld geen esthetische aangelegenheid. Meestal niet, in ieder geval. Maar voor de beschouwer of observator ligt dat al anders, en zodra je geweld gaat afbeelden wordt het een esthetische aangelegenheid.”

De hoofdpersoon in ‘De asielzoeker’ ontdekte dat je niet zonder illusies kon leven zonder gek te worden. Welke illusies wilt u zelf in stand houden?

“Dat weet ik niet, die illusies die noodzakelijk zijn om in leven te blijven, ik denk vooral de illusie dat contact met anderen mogelijk is.”

Draait u bij het schrijven van elk boek bepaalde muziek om een stemming op te roepen en vast te houden?

“Ja. Maar ook om mezelf af te sluiten van het lawaai. Bij ‘De joodse messias’ heb ik veel Orff, Beethoven en Schubert gedraaid.”

Zijn uw romans verfilmbaar?

“Dat moet u aan regisseurs vragen.”

U slaat soms hard terug als u kritiek krijgt. Is het niet veel prettiger om te doen alsof u mijlenver boven alle kritiek verheven bent?

“Waarschijnlijk is dat prettiger, maar minder passend in mijn wereldbeeld. Soms sla ik terug. Uit respect voor de tegenstander. Anders is hij zo eenzaam.”

Heeft u de afgelopen jaren wel eens overwogen om terug te keren naar Nederland? Of is dat voor u een afgesloten hoofdstuk?

“Nee. Nooit. Afgesloten.”

Is Nederland een ongezond land voor schrijvers?

“Ongezond, nee. Niet echt. Maar je moet je wel verstoppen als je in Nederland schrijver wilt zijn. Ik zou in Venlo gaan wonen of Kerkrade.”

Omdat u daar geen last heeft van…?

“Last, ja, waarvan, van collega’s, van het dorpse, het kleine. Schrijvers zijn ijdele en onaangename mensen, enkele uitzonderingen daargelaten. Ik denk niet dat je op een plek moet wonen waar anderen in de illusie kunnen verkeren dat je iets voorstelt. Diep in je hart weet je namelijk dat dat niet zo is, en dat lijkt me de bron van het schrijverschap. Zodra je gaat geloven dat je iets voorstelt moet je ophouden met schrijven en diplomaat worden.”
WIE IS ARNON GRUNBERG?

Arnon Grunberg (Amsterdam, 22 februari 1971) heeft sinds hij in 1994 debuteerde met de roman ‘Blauwe maandagen’ een omvangrijk en met prijzen overladen oeuvre bij elkaar geschreven. Daarbij is de toon van zijn werk de laatste jaren somberder geworden. Het deze week verschenen essay ‘Otto Weininger of Bestaat de jood’, tevens het afscheid van zijn succesvolle literaire alter ego Marek van der Jagt, is daarvan een goed voorbeeld. Marek van der Jagt werd overigens in 2002 door Italiaanse wetenschappers middels een computeranalyse als Arnon Grunberg ‘ontmaskerd’.

Grunberg kreeg voor zowel ‘Fantoompijn’ (2000) als ‘De asielzoeker’ (2003) de AKO-literatuurprijs. De Engelse vertaling van ‘Fantoompijn’ is genomineerd voor de International IMPAC Dublin Literary Award (een bedrag van honderdduizend euro), die op 15 juni wordt uitgereikt.

Grunberg schrijft ook voor Humo, de VPRO-gids en NRC-Handelsblad. Hij is als medewerker verbonden aan het televisieprogramma RAM (VPRO).

(Foto links: ANP, foto rechts: Hollandse Hoogte)

Editor Redactie

Do you have a question or comment about this article?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.