Science

Schijn bedriegt in de derde dimensie

Over de invloed van kleur op de waarneming van tweedimensionale vlakken is veel bekend. Uitstapjes naar de derde dimensie worden echter zelden gemaakt.

Psycholoog Jean Paul Claessen greep de kans bij de faculteit van Industrieel Ontwerpen en promoveerde er deze week op.

Ergens binnen IO, bij vakgroep vormgeving, torent een fel geel en rank object een halve meter de lucht in. Het ding vertoont een flinke deuk. ,,Waar ligt op deze vorm het verst van jou verwijderde punt?”, vraagt Claessen. De schrijver dezes wijst trefzeker een punt in de deuk aan, maar laat zich misleiden door de context van het reliëf. Mis, corrigeert Claessen triomfantelijk. Het bedoelde punt houdt zich eventjes hoger onopvallend schuil op een vlakke rand. Een instant voorbeeld van gezichtsbedrog – en niet eens eentje waartoe de vorm ontwikkeld is.

Het object, dat nog het meeste weg heeft van een mislukte vaas, herbergt een uitgekiende combinatie van reliëf, contouren en schaduwwerking. Kenmerken die de meeste driedimensionale voorwerpen delen. Als archetype van een driedimensionaal voorwerp, speelde het object in Claessen’s psychologische perceptie-onderzoek een hoofdrol. De voornaamste onderzoeksvragen luidden: beinvloedt de kleur van een 3D-voorwerp de waargenomen vorm ervan, en zo ja, op welke wijze?

,,Ons waarnemingssysteem werkt niet als een camera of als een lichtmeter”, licht Claessen toe. Aan de werking van onze perceptie van de wereld is al op veel terreinen onderzoek verricht. Anatomen houden zich bezig met de bouw van het oog en de visuele centra in hersenen, fysiologen onderzoeken welke hersencellen op welk moment actief zijn en psychologen verzinnen tests om te meten wat mensen nu eigenlijk waarnemen.

Of menen waar te nemen. Want juist de uitglijders die het visuele systeem maakt, zijn van groot belang bij dit onderzoek. Verschijnselen die wij doorgaans gezichtsbedrog plegen te noemen, helpen de foefjes bloot te leggen die het brein uithaalt om zich bij het waarnemen tijd te besparen. Anderzijds kan de verzamelde kennis gebruikt worden om praktische richtlijnen voor bijvoorbeeld industrieel ontwerpers te formuleren.
Puzzel

Claessen’s voornaamste bezwaar tegen eerder uitgevoerd onderzoek naar het effect van kleur op de waarneming van voorwerpen is, dat uitsluitend gebruik werd gemaakt van platte vlakken. Om richtlijnen voor ontwerpers te kunnen opstellen, moeten experimenten aansluiten op de driedimensionale realiteit van alledag. Beter nog: proefpersonen zouden de gebruikelijke rol van passieve toeschouwer moeten inruilen voor die van een actief handelende deelnemer. Waarneming en interactie beinvloeden elkaar wederzijds, zo weet men bij IO, en dat houdt niet op bij de deur van het laboratorium. Dezenieuwe weg sloeg hij in via twee verschillende onderzoeksopzetten.

Als eerste ontwierp hij een eenvoudig puzzelspel, waarbij proefpersonen bij een cirkelvormige pasvorm het juiste stuk uit een reeks identiek gekleurde puzzelstukken dienden te kiezen. Alleen de diameters varieerden. En wat bleek? Proefpersonen konden eenvoudig op het verkeerde been gezet worden door de helderheid van de stukken te wisselen. Bij helderder gekleurde reeksen greep men vaker naar te kleine stukken, bij minder heldere reeksen naar te grote.

Ook kleurwisselingen leverden een dergelijk resultaat, maar alleen bij een computergesimuleerde versie van het spel. Mogelijk geven de echte puzzelstukken, hoe plat ze ook zijn, meer cues weg over de eigen omvang, vermoedt Claessen.

Boeiend wordt het pas, wanneer waarnemingen van volwaardige driedimensionale voorwerpen worden onderzocht. Dat is echter makkelijker gezegd dan gedaan, want hoe laat men individuele proefpersonen op eenduidige wijze een complex en weelderig gewelfd voorwerp beschrijven?
Zwempakje

Waar Claessen hiertoe gebruik van maakte, was een opstelling om een voorwerp op afstand te kunnen aftasten. Met een laser werd op vastgestelde meetpunten op het vaasvormige voorwerp uit de inleiding een cirkeltje projecteerd. Proefpersonen kregen de kans per meetpunt de ruimtelijke stand van dat cirkeltje net zo lang aan te passen, tot het naadloos op de oppervlakte leek te liggen. Een computer berekende achteraf de gehele vorm, zoals men die waarnam. Om de invloed van kleur op het spoor te komen, werden de kleuren blauw en geel gebruikt, welke onder waarnemingswetenschappers als twee uitersten bekend staan.

De proefpersonen bleken de blauwe versie van het voorwerp onomstotelijk geprononceerder waar te nemen dan de gele. Een bevredigende verklaring heeft Claessen hiervoor niet. Hoewel hij ontwerpers aanraadt zijn bevindingen mee te nemen in hun werk, hoedt hij zich kant-en-klare recepten te formuleren. Claessen relativerend: ,,De buik van de blauwe vorm oogt boller dan die van de gele, dus je moet zelf uitmaken of je een blauw of geel zwempakje koopt, deze zomer.”

Rowdy Blokland

Over de invloed van kleur op de waarneming van tweedimensionale vlakken is veel bekend. Uitstapjes naar de derde dimensie worden echter zelden gemaakt. Psycholoog Jean Paul Claessen greep de kans bij de faculteit van Industrieel Ontwerpen en promoveerde er deze week op.

Ergens binnen IO, bij vakgroep vormgeving, torent een fel geel en rank object een halve meter de lucht in. Het ding vertoont een flinke deuk. ,,Waar ligt op deze vorm het verst van jou verwijderde punt?”, vraagt Claessen. De schrijver dezes wijst trefzeker een punt in de deuk aan, maar laat zich misleiden door de context van het reliëf. Mis, corrigeert Claessen triomfantelijk. Het bedoelde punt houdt zich eventjes hoger onopvallend schuil op een vlakke rand. Een instant voorbeeld van gezichtsbedrog – en niet eens eentje waartoe de vorm ontwikkeld is.

Het object, dat nog het meeste weg heeft van een mislukte vaas, herbergt een uitgekiende combinatie van reliëf, contouren en schaduwwerking. Kenmerken die de meeste driedimensionale voorwerpen delen. Als archetype van een driedimensionaal voorwerp, speelde het object in Claessen’s psychologische perceptie-onderzoek een hoofdrol. De voornaamste onderzoeksvragen luidden: beinvloedt de kleur van een 3D-voorwerp de waargenomen vorm ervan, en zo ja, op welke wijze?

,,Ons waarnemingssysteem werkt niet als een camera of als een lichtmeter”, licht Claessen toe. Aan de werking van onze perceptie van de wereld is al op veel terreinen onderzoek verricht. Anatomen houden zich bezig met de bouw van het oog en de visuele centra in hersenen, fysiologen onderzoeken welke hersencellen op welk moment actief zijn en psychologen verzinnen tests om te meten wat mensen nu eigenlijk waarnemen.

Of menen waar te nemen. Want juist de uitglijders die het visuele systeem maakt, zijn van groot belang bij dit onderzoek. Verschijnselen die wij doorgaans gezichtsbedrog plegen te noemen, helpen de foefjes bloot te leggen die het brein uithaalt om zich bij het waarnemen tijd te besparen. Anderzijds kan de verzamelde kennis gebruikt worden om praktische richtlijnen voor bijvoorbeeld industrieel ontwerpers te formuleren.
Puzzel

Claessen’s voornaamste bezwaar tegen eerder uitgevoerd onderzoek naar het effect van kleur op de waarneming van voorwerpen is, dat uitsluitend gebruik werd gemaakt van platte vlakken. Om richtlijnen voor ontwerpers te kunnen opstellen, moeten experimenten aansluiten op de driedimensionale realiteit van alledag. Beter nog: proefpersonen zouden de gebruikelijke rol van passieve toeschouwer moeten inruilen voor die van een actief handelende deelnemer. Waarneming en interactie beinvloeden elkaar wederzijds, zo weet men bij IO, en dat houdt niet op bij de deur van het laboratorium. Dezenieuwe weg sloeg hij in via twee verschillende onderzoeksopzetten.

Als eerste ontwierp hij een eenvoudig puzzelspel, waarbij proefpersonen bij een cirkelvormige pasvorm het juiste stuk uit een reeks identiek gekleurde puzzelstukken dienden te kiezen. Alleen de diameters varieerden. En wat bleek? Proefpersonen konden eenvoudig op het verkeerde been gezet worden door de helderheid van de stukken te wisselen. Bij helderder gekleurde reeksen greep men vaker naar te kleine stukken, bij minder heldere reeksen naar te grote.

Ook kleurwisselingen leverden een dergelijk resultaat, maar alleen bij een computergesimuleerde versie van het spel. Mogelijk geven de echte puzzelstukken, hoe plat ze ook zijn, meer cues weg over de eigen omvang, vermoedt Claessen.

Boeiend wordt het pas, wanneer waarnemingen van volwaardige driedimensionale voorwerpen worden onderzocht. Dat is echter makkelijker gezegd dan gedaan, want hoe laat men individuele proefpersonen op eenduidige wijze een complex en weelderig gewelfd voorwerp beschrijven?
Zwempakje

Waar Claessen hiertoe gebruik van maakte, was een opstelling om een voorwerp op afstand te kunnen aftasten. Met een laser werd op vastgestelde meetpunten op het vaasvormige voorwerp uit de inleiding een cirkeltje projecteerd. Proefpersonen kregen de kans per meetpunt de ruimtelijke stand van dat cirkeltje net zo lang aan te passen, tot het naadloos op de oppervlakte leek te liggen. Een computer berekende achteraf de gehele vorm, zoals men die waarnam. Om de invloed van kleur op het spoor te komen, werden de kleuren blauw en geel gebruikt, welke onder waarnemingswetenschappers als twee uitersten bekend staan.

De proefpersonen bleken de blauwe versie van het voorwerp onomstotelijk geprononceerder waar te nemen dan de gele. Een bevredigende verklaring heeft Claessen hiervoor niet. Hoewel hij ontwerpers aanraadt zijn bevindingen mee te nemen in hun werk, hoedt hij zich kant-en-klare recepten te formuleren. Claessen relativerend: ,,De buik van de blauwe vorm oogt boller dan die van de gele, dus je moet zelf uitmaken of je een blauw of geel zwempakje koopt, deze zomer.”

Rowdy Blokland

Editor Redactie

Do you have a question or comment about this article?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.