De tijd van verdelende rechtvaardigheid is voorbij, zegt minister Ritzen in zijn Wetenschapsbudget. Voortaan worden topkwaliteit en ‘relevantie’ rijkelijk beloond.
Nu riep hij dat sinds 1990 jaarlijks – waarna de universitaire bureaucratie zijn ambities steeds moeiteloos smoorde. Maar in zijn zevende rondgang toont Ritzen nieuwe vastberadenheid. Het lijkt of de muren van de bureaucratie wankelen. Of is dat slechts de verbeelding van deze gedreven minister?
Het gaat allemaal niet om peanuts, maar om 3 miljard gulden overheidsgeld die jaarlijks verstookt wordt aan onderzoek. Op de universiteit ziet men dat nog vaak als ‘ons geld’ dat vrij besteed moet kunnen worden. Maar Ritzen vindt dat de overheid best extra aandacht mag eisen voor bepaalde vakgebieden of relevante onderzoeksvragen. Anders zal niemand bereid zijn om weer eens extra geld naar de universiteiten te schuiven.
Ook voor de onderzoekers zijn de ambities van Ritzen van belang. Sommigen zullen er misschien hun baan door verliezen. Maar belangrijker is toch dat er een eind komt aan de bedompte cultuur die nog in veel vakgroepen en faculteiten is blijven hangen – waarin uitblinkers niet hoeven denken dat ze een streepje voor krijgen. Zoals de briljante letterkundige die tijdens de zwangerschap van een docente in de vakgroep zijn prijswinnende onderzoek moest opzijleggen voor een berg correctiewerk in een heel ander vak.
Als er een eind komt aan zulke verspilling van talent, is dat een groot succes. En omdat het succes doorgaans vele vaderen heeft, zullen velen straks zeggen dat ze aan de wieg ervan hebben gestaan. Toch hebben de universiteits- en faculteitsbestuurders zich tot voor kort weinig beijverd voor de zaken die Ritzen gedaan wilde krijgen: stimulering van toppers en van onderzoek met speciale relevantie.
Opportunisme
De passiviteit van de universiteitsbestuurders was best te begrijpen. Ze hadden andere zorgen. Zoals bezuinigingen, het beperken van dure ontslagen, geschipper tussen belangen van faculteiten en een hoop gedoe over onderwijskwaliteit. Maar veel vernieuwend elan toonden ze niet. Elke universiteit vormde wel een bescheiden stimuleringspot, maar verder mikte iedereen op consolidatie: houden wat je hebt. Dus werd de vorming van onderzoekscholen gedomineerd door opportunisme. Elke poging van Ritzen om ‘selectief’ geld te verdelen werd maximaal gefrustreerd. Het werd allemaal niks. Soms pakte hij het onhandig aan. Vaak ook onderschatte hij de kracht van de universitaire lobby, de VSNU.
Maar dan is het september 1996. En ziedaar, plots ligt het strijdperk van het onderzoekbeleid er heel anders bij. Ritzen krijgt zomaar een akkoord in de schoot geworpen waarin de ondermeer de zeggenschap over 100 miljoen gulden weggeven aan onderzoekfinancier NWO, om top-onderzoek te stimuleren. En ook op het gebied van ‘maatschappelijke prioriteiten’ in hetonderzoek lijkt opeens veel mogelijk. Is er echt iets veranderd, en wiens verdienste is dat dan?
Over deze vragen zal ook in de VSNU nog stevig gediscussieerd worden. Sommigen zullen volhouden dat er weinig verandert: het gaat maar om 3 procent van alle onderzoekgeld, en in praktijk zal wel weer iedereen zijn deel krijgen. ,,Ga maar na: Ritzen wilde ons 150 miljoen afhandig maken, ten gunste van NWO. Maar door de deal met NWO blijft het geld bij ons; ook die 100 miljoen.” Voor deze mensen is de nieuwe VSNU-voorzitter Rien Meijerink met zijn stille diplomatie de held die de minister te snel afwas. En die zo het door een ander akkoord (de collegegeldverhoging) geschade imago van de club herstelde.
Spoor
Het andere verhaal is sterker. Ritzen heeft de universiteiten, inclusief zijn oud-topambtenaar Meijerink, precies gekregen waar hij ze hebben wilde. In mei liet hij een internationale commissie het onontkoombare advies uitbrengen dat NWO zeggenschap over meer onderzoek moest krijgen. Daarna liet hij NWO en VSNU de details te regelen. Maar voorzover die hem niet bevielen, veranderde Ritzen er nog snel wat aan: geen twintig, maar tien top-onderzoekscholen. En geen VSNU-invloed op de procedure om de top te selecteren. Voor hun gezichtsbehoud mogen de universiteiten de 100 miljoen nog ‘hun’ geld blijven noemen.
Over de manier waarop Ritzen de universiteiten op het spoor weet te krijgen van zijn ‘maatschappelijke prioriteiten’ zou een vergelijkbaar verhaal te vertellen zijn. Na een paar jaar ministerschap weet hij hoe je de universiteiten in beweging krijgt: niet zorgen dat je in een vroeg stadium verdrinkt in proceduredebatten; de druk opvoeren met externe adviezen; en daarna pas de details regelen.
Zo laat je bureaucraten dansen. Of hebben die bureaucraten toch gelijk als ze zeggen dat ze in 1996 zelf ook het licht begonnen te zien – omdat de minister van onderwijs ze eindelijk eens een jaar nièt teisterde met draconische bezuinigingen? In elk geval: voor goede, gemotiveerde onderzoekers kan het universitaire klimaat nu aantrekkelijker worden.
De tijd van verdelende rechtvaardigheid is voorbij, zegt minister Ritzen in zijn Wetenschapsbudget. Voortaan worden topkwaliteit en ‘relevantie’ rijkelijk beloond. Nu riep hij dat sinds 1990 jaarlijks – waarna de universitaire bureaucratie zijn ambities steeds moeiteloos smoorde. Maar in zijn zevende rondgang toont Ritzen nieuwe vastberadenheid. Het lijkt of de muren van de bureaucratie wankelen. Of is dat slechts de verbeelding van deze gedreven minister?
Het gaat allemaal niet om peanuts, maar om 3 miljard gulden overheidsgeld die jaarlijks verstookt wordt aan onderzoek. Op de universiteit ziet men dat nog vaak als ‘ons geld’ dat vrij besteed moet kunnen worden. Maar Ritzen vindt dat de overheid best extra aandacht mag eisen voor bepaalde vakgebieden of relevante onderzoeksvragen. Anders zal niemand bereid zijn om weer eens extra geld naar de universiteiten te schuiven.
Ook voor de onderzoekers zijn de ambities van Ritzen van belang. Sommigen zullen er misschien hun baan door verliezen. Maar belangrijker is toch dat er een eind komt aan de bedompte cultuur die nog in veel vakgroepen en faculteiten is blijven hangen – waarin uitblinkers niet hoeven denken dat ze een streepje voor krijgen. Zoals de briljante letterkundige die tijdens de zwangerschap van een docente in de vakgroep zijn prijswinnende onderzoek moest opzijleggen voor een berg correctiewerk in een heel ander vak.
Als er een eind komt aan zulke verspilling van talent, is dat een groot succes. En omdat het succes doorgaans vele vaderen heeft, zullen velen straks zeggen dat ze aan de wieg ervan hebben gestaan. Toch hebben de universiteits- en faculteitsbestuurders zich tot voor kort weinig beijverd voor de zaken die Ritzen gedaan wilde krijgen: stimulering van toppers en van onderzoek met speciale relevantie.
Opportunisme
De passiviteit van de universiteitsbestuurders was best te begrijpen. Ze hadden andere zorgen. Zoals bezuinigingen, het beperken van dure ontslagen, geschipper tussen belangen van faculteiten en een hoop gedoe over onderwijskwaliteit. Maar veel vernieuwend elan toonden ze niet. Elke universiteit vormde wel een bescheiden stimuleringspot, maar verder mikte iedereen op consolidatie: houden wat je hebt. Dus werd de vorming van onderzoekscholen gedomineerd door opportunisme. Elke poging van Ritzen om ‘selectief’ geld te verdelen werd maximaal gefrustreerd. Het werd allemaal niks. Soms pakte hij het onhandig aan. Vaak ook onderschatte hij de kracht van de universitaire lobby, de VSNU.
Maar dan is het september 1996. En ziedaar, plots ligt het strijdperk van het onderzoekbeleid er heel anders bij. Ritzen krijgt zomaar een akkoord in de schoot geworpen waarin de ondermeer de zeggenschap over 100 miljoen gulden weggeven aan onderzoekfinancier NWO, om top-onderzoek te stimuleren. En ook op het gebied van ‘maatschappelijke prioriteiten’ in hetonderzoek lijkt opeens veel mogelijk. Is er echt iets veranderd, en wiens verdienste is dat dan?
Over deze vragen zal ook in de VSNU nog stevig gediscussieerd worden. Sommigen zullen volhouden dat er weinig verandert: het gaat maar om 3 procent van alle onderzoekgeld, en in praktijk zal wel weer iedereen zijn deel krijgen. ,,Ga maar na: Ritzen wilde ons 150 miljoen afhandig maken, ten gunste van NWO. Maar door de deal met NWO blijft het geld bij ons; ook die 100 miljoen.” Voor deze mensen is de nieuwe VSNU-voorzitter Rien Meijerink met zijn stille diplomatie de held die de minister te snel afwas. En die zo het door een ander akkoord (de collegegeldverhoging) geschade imago van de club herstelde.
Spoor
Het andere verhaal is sterker. Ritzen heeft de universiteiten, inclusief zijn oud-topambtenaar Meijerink, precies gekregen waar hij ze hebben wilde. In mei liet hij een internationale commissie het onontkoombare advies uitbrengen dat NWO zeggenschap over meer onderzoek moest krijgen. Daarna liet hij NWO en VSNU de details te regelen. Maar voorzover die hem niet bevielen, veranderde Ritzen er nog snel wat aan: geen twintig, maar tien top-onderzoekscholen. En geen VSNU-invloed op de procedure om de top te selecteren. Voor hun gezichtsbehoud mogen de universiteiten de 100 miljoen nog ‘hun’ geld blijven noemen.
Over de manier waarop Ritzen de universiteiten op het spoor weet te krijgen van zijn ‘maatschappelijke prioriteiten’ zou een vergelijkbaar verhaal te vertellen zijn. Na een paar jaar ministerschap weet hij hoe je de universiteiten in beweging krijgt: niet zorgen dat je in een vroeg stadium verdrinkt in proceduredebatten; de druk opvoeren met externe adviezen; en daarna pas de details regelen.
Zo laat je bureaucraten dansen. Of hebben die bureaucraten toch gelijk als ze zeggen dat ze in 1996 zelf ook het licht begonnen te zien – omdat de minister van onderwijs ze eindelijk eens een jaar nièt teisterde met draconische bezuinigingen? In elk geval: voor goede, gemotiveerde onderzoekers kan het universitaire klimaat nu aantrekkelijker worden.
Comments are closed.