,,Maar vooral aan U, Hooggeleerden Beyerinck, hooggeschatten Promotor, mijn welgemeende dank, in het bijzonder voor de groote belangstelling, die gij mij in zoo ruime mate hebt betoond in Uw laboratorium.
Dat ik onder iemand van Uwe kunde en wetenschappelijke vermaardheid dat proefschrift mocht bewerken, was een voorrecht, dat ik niet genoeg kan waardeeren.” Een regel uit het voorwoord van Nicolaas Louis Söhngen, die ,,op 6 juli 1906 des namiddags ten 2 1/2 uren” als eerste in Delft promoveerde. Eergisteren was materiaalkundig ingenieur J.M. Hooijmans de 2500-ste ‘jonge doctor’ aan de TU.
Söhngen was een trendsetter. Na hem volgden nog vele voorwoorden met soortgelijke lofzangen aan het adres van de promotor. Totdat rector Bottema (1951-1959) er radicaal een einde aan maakte. Berucht om zijn krasse uitspraken, verbood Bottema de promovendi uitgebreide dankbetuigingen aan hun leermeester in het proefschrift op te nemen. Tegenwoordig zie je dat in het voorwoord alle collega’s, vrienden en medewerkers die aan het promotie-onderzoek bijdroegen uitgebreid genoemd worden.
De eerbied die uit deze oude voorwoorden spreekt, is deels een gevolg van de tijd waarin ze geschreven zijn, maar heeft er ook mee te maken dat de verhouding promotor-promovendus vroeger anders lag dan tegenwoordig. Toen had deze relatie de kenmerken van een leermeester-gezelverhouding. Tegenwoordig heeft zij meer weg van die van student-begeleider.
Prof.dr.ir. A.T. de Hoop, oud-hoogleraar Elektrotechniek en Technische Wiskunde, promoveerde in 1958 in Delft en is jarenlang als promotor opgetreden. Hij is nog steeds voorstander van het leermeester-gezelmodel. ,,Een promovendus moet van mij kunnen afkijken hoe ik onderzoek aanpak.” Hij kijkt terug op het promoveren vroeger en nu.
Presentatie
Sinds 22 mei 1905, toen de Polytechnische School verheven werd tot Technische Hogeschool, is het mogelijk in Delft te promoveren. Delft was toen de enige technische opleiding met het promotierecht. ,,Promoveren was destijds niet veel anders dan tegenwoordig”, zegt De Hoop. ,,De aantallen waren kleiner, promoveren was uitzonderlijker. Elke promotie werd nog voorgezeten door de rector magnificus zelf. En de presentatiemiddelen waren wat primitiever. Volgens mij hebben heel wat commissieleden in hun vuistje zitten lachen als ze zagen hoe een dikke laag krijtstof, afkomstig van een bordenwisser die nooit werd uitgeklopt, op het zwarte rokkostuum van de promovendus terecht kwam. Maar het protocolis al die jaren nagenoeg hetzelfde gebleven.”
Ondanks dat het promotierecht voor de Delftse opleiding zonder veel politieke weerstand verkregen is, was er in de beginjaren in de Tweede Kamer wel veel kritiek op Delft. De examens zouden nodeloos verzwaard zijn, waardoor teveel mensen afvielen. Ook werden er te zware eisen aan promovendi gesteld waardoor er te weinig dissertaties verschenen. ,,De Delftenaren vonden in die tijd dat een proefschrift uit Delft veel beter moest zijn dan dissertaties van andere universiteiten. Ik vind dat onzin. Tegenwoordig is het niveau meer gelijk getrokken.”
Prinsenkamer
De eerste honderd promoties vonden plaats in de Prinsenkamer van het toenmalig hoofdgebouw Oude Delft 95. Zelf promoveerde De Hoop, als 520-ste promovendus, in de Senaatszaal Oude Delft 118. Sinds 1966 klinkt het hora est in de Aula aan de Mekelweg. De Hoop: ,,In eerste instantie werd het meest gepromoveerd bij de faculteiten Scheikundige Technologie en Technische Natuurkunde. Dat kwam doordat die richtingen moesten concurreren met de opleidingen aan de gewone universiteiten.”
Nog steeds wordt bij die faculteiten meer gepromoveerd dan bijvoorbeeld bij Bouwkunde (zie tabel). Dat komt doordat aan de ene faculteit meer fundamenteel wetenschappelijk onderzoek wordt gedaan en aan de andere meer toegepast onderzoek.
Sinds de invoering van de tweefasenstructuur in het onderwijs, begin jaren tachtig, heeft het aantal promoties een enorme vlucht genomen (zie grafiek). Promotieonderzoek, dat voorheen naast een baan in de industrie of op de universiteit gebeurde, is nu een full-time bezigheid geworden met een beperkte duur.
De enorme groei van het aantal promoties roept de vraag op of er wel zoveel vraag is naar gepromoveerde ingenieurs. Het is bekend dat voor internationale carrières een doctorstitel altijd al een vereiste is geweest. Maar of dat ook voor grote bedrijven in Nederland ook geldt, vraagt De Hoop zich af. ,,Ik denk dat het voor de onderzoekslaboratoria van multinationals in Nederland vroeger niet zo veel uitmaakte of iemand al dan niet gepromoveerd was. Het zou best eens kunnen dat het element van bedrijfsbinding bij deze overweging een rol speelde. In tegenstelling tot de Verenigde Staten is in Nederland job rotation tamelijk uitzonderlijk gebleven. Bedrijven hielde goede onderzoekers graag vast. Uit die tijd stamt ook de slogan: Wij huren geen mensen maar carrières.”
Prestige
Toch is er jarenlang gestreefd naar meer promoties aan de TU. Kennis moet zich verspreiden dus hebben wetenschappelijke instellingen een plicht om te publiceren. Meer goede promoties leveren meer internationale publikaties. En dat betekent weer meer prestige voor een wetenschappelijke instelling.
Nu lijkt de teneur een beetje om te slaan. Steeds vaker vragen bestuurders zich af of de maatschappij wel op grote aantallen gepromoveerde ingenieurs zit te wachten. Of ingenieurs niet over meer ontwerpkwaliteiten zouden moeten beschikken in plaats van vaardigheden in het kader van theoretischemodelstudies. Recent onderzoek onder jonge fysici heeft aangetoond dat promoveren zelfs ongunstig is bij het zoeken naar werk in Nederland (zie nieuwspagina).
Sommige sectoren in de maatschappij zijn kennisintensiever dan andere. Zo zullen er meer onderzoekers nodig zijn in de chemische technologie dan in de civiele techniek waar meer praktische techneuten nodig zijn. Maar De Hoop denkt niet dat dat sterk bepalend is voor het aantal assistenten-in-opleiding (aio’s) per faculteit. ,,Zolang vakgroepen meer geld krijgen naarmate ze meer aio’s aannemen, zal er meer gepromoveerd worden”, denkt De Hoop. De toewijzing van geld dat een faculteit van de TU krijgt om aio’s te begeleiden, is afhankelijk van het aantal voltooide promoties aan die faculteit. Hier zit echter wel een beperking aan.
De TU betaalt een vaste som geld voor de salarissen en de materiële middelen van eerste geldstroom aio’s. Bij tweede en derde geldstroom-promovendi wordt dat respectievelijk door de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) of door het bedrijfsleven bekostigd. Daar bovenop krijgt de faculteit van de universiteit voor elke gepromoveerde aio een begeleidingstoelage. Hiervoor ontvangt de TU weer van het ministerie van OC&W een bedrag dat onafhankelijk is van het aantal promoties dat heeft plaatsgevonden. Dat betekent dus dat naarmate er meer aio’s in Delft promoveren, de faculteit (en dus de vakgroep) minder geld per aio krijgt.
Moet er volgens De Hoop een limiet gesteld worden aan het aantal promoties? ,,Ik ben niet in het aantal promoties maar in het niveau van het wetenschappelijk onderzoek geïnteresseerd. Wat mij betreft is de jonge doctor het eindprodukt van universitair onderwijs. Een promotie leidt op tot onderzoeker. Tijdens het promoveren leert de aio het verschil proeven tussen kennis reproduceren, zoals hij tijdens zijn studie heeft gedaan, en kennis genereren. Dat is de uitdaging. Niet iedereen heeft er aanleg voor, maar ik vind dat degenen die het wel hebben, de kans moeten krijgen om te promoveren.”
Het enige dat voor De Hoop echt telt is dat er mooie research plaatsvindt, met als praktische beperking de tijd die een promotor ter beschikking heeft om het tot een goed eind te laten komen. ,,Persoonlijk heb ik ondervonden, dat ik maximaal vier à vijf aio’s tegelijk kan begeleiden.”
Plaats
Er zijn afgestudeerden die het aio-schap als laatste redmiddel tegen de werkloosheid zien. Bij elektrotechniek is van aanvang af een speciale toelatingscommissie ingesteld om de kwaliteit van de aio’s te bewaken. Aan hen worden strenge eisen gesteld. Zij moeten de laatste twee jaar van hun studie gemiddeld een acht of hoger gescoord hebben voor hun examens en voor hun afstudeerwerk minimaal een negen. ,,Wij hebben daar veel commentaar op gehad van hoogleraren die hun allerbriljantste student, die toevallig de laatste jaren niet zulke hoge punten voor zijn tentamens gehaald heeft, toch voor een promotie in aanmerking wilden laten komen. Wij vonden, dat het dan toch niet door kon gaan. Dat is streng, maar we zijn zelf tot nu toe erg tevreden over het resultaat.”
Elektrotechniek is de enige faculteit in Delft die eendergelijke commissie heeft. Er zitten wat haken en ogen aan deze manier van werven. Zo zijn er bij het Delfts Aio Overleg gevallen bekend waarbij de professor zijn student maar een negen gaf voor zijn afstuderen, omdat hij hem anders niet op de vakgroep kon houden voor een promotieplaats. Ook kan het zijn dat studenten van andere universiteiten onder-, of overschat worden omdat de tentamens daar zwaarder of minder zwaar waren.
De tijdsdruk die de aio sinds de invoering van het aio-stelsel ondervindt, dwingt hem tot meer gestructureerd denken en plannen. Maar er bestaat wel een groot gevaar dat de aio met oogkleppen op gaat werken en te weinig tijd heeft of neemt om een studie te verrichten naar zijsporen of eerder uitgevoerd onderzoek, en dat is erg jammer, meent de oud-hoogleraar.
Toch vindt De Hoop niet dat de kwaliteit van proefschriften sinds de invoering van de tweefasenstructuur minder is geworden. ,,Wel is moeilijker in te schatten wat het aandeel van de promotor in het geheel nu is. In mijn tijd was er nauwelijks sprake van begeleiding. De promotor beperkte zich tot het beoordelen of het proefschrift voldoende niveau had. Met de invoering van het aio-stelsel kreeg de promotor meer verantwoordelijkheid. Hij moet ervoor zorgen dat een promotie tot een goed einde gebracht wordt en dat vind ik een goede zaak.”
Plak
Een promotor die 25 promoties op zijn naam heeft staan, komt sinds 1988 in aanmerking voor een medaille. Tegenwoordig is dat heel bijzonder. De Hoop heeft de 25 promoties net niet gehaald. Hij ging in 1992 met emeritaat maar is nog dagelijks op Elektrotechniek aan te treffen. Hij zit nog in de werkcommissie promoties van de TU maar begeleidt zelf geen promovendi meer. ,,Daar ben ik op mijn 61-ste mee gestopt. Dat leek mij correct. Wanneer je op je 65-ste met emeritaat gaat, heb je formeel geen stem meer in de vakgroep. Als promotor mag ik dus eigenlijk zeggen wat er moet gebeuren, maar ik heb geen uitvoeringsbevoegdheid. Aangezien ik vind dat de promotor zich min of meer garant stelt voor een goede afloop van de promotie, vind ik dat je dan beter geen promovendi meer kunt aannemen.”
Vroeger was het niet zo abnormaal dat een promotor 25 promoties had begeleid omdat er minder promotoren waren. Het grootste aantal promoties aan de TU staat op naam van prof.dr.ir. H.I. Waterman die zelf als 27-ste promoveerde in Delft in de Scheikundige Technologie. Hij trad 72 keer als promotor op (voor het laatst in 1960), gevolgd door prof.dr.ir. J. Böeseken met 47 en prof.dr.ir. P.M. Heertjes met 44 keer. De laatste promotor die 25 promoties op zijn naam heeft is prof.ir. C.J. Hoogendoorn van Technische Natuurkunde.
De Bibliotheek van de TU heeft de complete verzameling proefschriften bewaard. Behalve dat het papier bruin begint te worden en de grafieken en tabellen los bijgevoegd zitten, zien ze er niet erg verschillend uit. Ook in de eerste proefschriften waren reeds stellingen opgenomen. Deze gingen over maatschappelijke issues maar bleven wel binnen het vakgebied van de promovendus en niet, zoals je tegenwoordig ziet, over bijvoorbeeld het opvoeden van kinderen of de Hema.De meeste oude proefschriften werden opgedragen aan de ouders. Nu zijn opdrachten aan de levensgezellen en kinderen populairder.
Het eerste proefschrift in het Duits was van G. van Iterson junior die als vijfde promoveerde aan TU. Hij kreeg daarbij het predikaat cum laude. Vier jaar later, in 1911, trad hij zelf al als promotor op en in 1912 was hij de promotor van de eerste vrouwelijke Delftse promovendus: Jeanne Egbertine van Amstel.
Nu zijn we bij de 2500-ste promotie in Delft. Nog niet de 2500 dissertatie want er zijn ook promovendi die gezamenlijk één proefschrift schrijven. Zo werd het 2000-ste proefschrift door de 2007-de promovendus geschreven. Sinds het eerste proefschrift in 1906 is er al met al wel het een en ander verandert, maar voor De Hoop is promoveren van vandaag de dag de mooiste tijd uit het leven van een onderzoeker: ,,Later krijg je nooit meer de kans om vier jaar lang een eigen onderwerp te koesteren.” (J.O.)
Top 12 promoties aan faculteiten 1993faculteit studenten*) promoties**) promoties/1000STM 1012 23 23TN 887 20,1 23ET 1179 20,1 17TWI 1211 18,3 15Geo 181 2,5 14CT 1882 16 9WbMT 1797 13 7MP 567 4 7TB 200 0,5 3Bk 2549 5 2L&R 1200 1***) 1IO 1456 1 1*) Bron: Statistisch jaarboek 1993/’94.**) Bepaald naar aanleiding van de bekostiging van promoties. Bron: dienst Onderwijs en Onderzoek van de TUD.***) Extreem weinig in 1993. Meestal rond de 5.
,,Maar vooral aan U, Hooggeleerden Beyerinck, hooggeschatten Promotor, mijn welgemeende dank, in het bijzonder voor de groote belangstelling, die gij mij in zoo ruime mate hebt betoond in Uw laboratorium. Dat ik onder iemand van Uwe kunde en wetenschappelijke vermaardheid dat proefschrift mocht bewerken, was een voorrecht, dat ik niet genoeg kan waardeeren.” Een regel uit het voorwoord van Nicolaas Louis Söhngen, die ,,op 6 juli 1906 des namiddags ten 2 1/2 uren” als eerste in Delft promoveerde. Eergisteren was materiaalkundig ingenieur J.M. Hooijmans de 2500-ste ‘jonge doctor’ aan de TU.
Söhngen was een trendsetter. Na hem volgden nog vele voorwoorden met soortgelijke lofzangen aan het adres van de promotor. Totdat rector Bottema (1951-1959) er radicaal een einde aan maakte. Berucht om zijn krasse uitspraken, verbood Bottema de promovendi uitgebreide dankbetuigingen aan hun leermeester in het proefschrift op te nemen. Tegenwoordig zie je dat in het voorwoord alle collega’s, vrienden en medewerkers die aan het promotie-onderzoek bijdroegen uitgebreid genoemd worden.
De eerbied die uit deze oude voorwoorden spreekt, is deels een gevolg van de tijd waarin ze geschreven zijn, maar heeft er ook mee te maken dat de verhouding promotor-promovendus vroeger anders lag dan tegenwoordig. Toen had deze relatie de kenmerken van een leermeester-gezelverhouding. Tegenwoordig heeft zij meer weg van die van student-begeleider.
Prof.dr.ir. A.T. de Hoop, oud-hoogleraar Elektrotechniek en Technische Wiskunde, promoveerde in 1958 in Delft en is jarenlang als promotor opgetreden. Hij is nog steeds voorstander van het leermeester-gezelmodel. ,,Een promovendus moet van mij kunnen afkijken hoe ik onderzoek aanpak.” Hij kijkt terug op het promoveren vroeger en nu.
Presentatie
Sinds 22 mei 1905, toen de Polytechnische School verheven werd tot Technische Hogeschool, is het mogelijk in Delft te promoveren. Delft was toen de enige technische opleiding met het promotierecht. ,,Promoveren was destijds niet veel anders dan tegenwoordig”, zegt De Hoop. ,,De aantallen waren kleiner, promoveren was uitzonderlijker. Elke promotie werd nog voorgezeten door de rector magnificus zelf. En de presentatiemiddelen waren wat primitiever. Volgens mij hebben heel wat commissieleden in hun vuistje zitten lachen als ze zagen hoe een dikke laag krijtstof, afkomstig van een bordenwisser die nooit werd uitgeklopt, op het zwarte rokkostuum van de promovendus terecht kwam. Maar het protocolis al die jaren nagenoeg hetzelfde gebleven.”
Ondanks dat het promotierecht voor de Delftse opleiding zonder veel politieke weerstand verkregen is, was er in de beginjaren in de Tweede Kamer wel veel kritiek op Delft. De examens zouden nodeloos verzwaard zijn, waardoor teveel mensen afvielen. Ook werden er te zware eisen aan promovendi gesteld waardoor er te weinig dissertaties verschenen. ,,De Delftenaren vonden in die tijd dat een proefschrift uit Delft veel beter moest zijn dan dissertaties van andere universiteiten. Ik vind dat onzin. Tegenwoordig is het niveau meer gelijk getrokken.”
Prinsenkamer
De eerste honderd promoties vonden plaats in de Prinsenkamer van het toenmalig hoofdgebouw Oude Delft 95. Zelf promoveerde De Hoop, als 520-ste promovendus, in de Senaatszaal Oude Delft 118. Sinds 1966 klinkt het hora est in de Aula aan de Mekelweg. De Hoop: ,,In eerste instantie werd het meest gepromoveerd bij de faculteiten Scheikundige Technologie en Technische Natuurkunde. Dat kwam doordat die richtingen moesten concurreren met de opleidingen aan de gewone universiteiten.”
Nog steeds wordt bij die faculteiten meer gepromoveerd dan bijvoorbeeld bij Bouwkunde (zie tabel). Dat komt doordat aan de ene faculteit meer fundamenteel wetenschappelijk onderzoek wordt gedaan en aan de andere meer toegepast onderzoek.
Sinds de invoering van de tweefasenstructuur in het onderwijs, begin jaren tachtig, heeft het aantal promoties een enorme vlucht genomen (zie grafiek). Promotieonderzoek, dat voorheen naast een baan in de industrie of op de universiteit gebeurde, is nu een full-time bezigheid geworden met een beperkte duur.
De enorme groei van het aantal promoties roept de vraag op of er wel zoveel vraag is naar gepromoveerde ingenieurs. Het is bekend dat voor internationale carrières een doctorstitel altijd al een vereiste is geweest. Maar of dat ook voor grote bedrijven in Nederland ook geldt, vraagt De Hoop zich af. ,,Ik denk dat het voor de onderzoekslaboratoria van multinationals in Nederland vroeger niet zo veel uitmaakte of iemand al dan niet gepromoveerd was. Het zou best eens kunnen dat het element van bedrijfsbinding bij deze overweging een rol speelde. In tegenstelling tot de Verenigde Staten is in Nederland job rotation tamelijk uitzonderlijk gebleven. Bedrijven hielde goede onderzoekers graag vast. Uit die tijd stamt ook de slogan: Wij huren geen mensen maar carrières.”
Prestige
Toch is er jarenlang gestreefd naar meer promoties aan de TU. Kennis moet zich verspreiden dus hebben wetenschappelijke instellingen een plicht om te publiceren. Meer goede promoties leveren meer internationale publikaties. En dat betekent weer meer prestige voor een wetenschappelijke instelling.
Nu lijkt de teneur een beetje om te slaan. Steeds vaker vragen bestuurders zich af of de maatschappij wel op grote aantallen gepromoveerde ingenieurs zit te wachten. Of ingenieurs niet over meer ontwerpkwaliteiten zouden moeten beschikken in plaats van vaardigheden in het kader van theoretischemodelstudies. Recent onderzoek onder jonge fysici heeft aangetoond dat promoveren zelfs ongunstig is bij het zoeken naar werk in Nederland (zie nieuwspagina).
Sommige sectoren in de maatschappij zijn kennisintensiever dan andere. Zo zullen er meer onderzoekers nodig zijn in de chemische technologie dan in de civiele techniek waar meer praktische techneuten nodig zijn. Maar De Hoop denkt niet dat dat sterk bepalend is voor het aantal assistenten-in-opleiding (aio’s) per faculteit. ,,Zolang vakgroepen meer geld krijgen naarmate ze meer aio’s aannemen, zal er meer gepromoveerd worden”, denkt De Hoop. De toewijzing van geld dat een faculteit van de TU krijgt om aio’s te begeleiden, is afhankelijk van het aantal voltooide promoties aan die faculteit. Hier zit echter wel een beperking aan.
De TU betaalt een vaste som geld voor de salarissen en de materiële middelen van eerste geldstroom aio’s. Bij tweede en derde geldstroom-promovendi wordt dat respectievelijk door de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) of door het bedrijfsleven bekostigd. Daar bovenop krijgt de faculteit van de universiteit voor elke gepromoveerde aio een begeleidingstoelage. Hiervoor ontvangt de TU weer van het ministerie van OC&W een bedrag dat onafhankelijk is van het aantal promoties dat heeft plaatsgevonden. Dat betekent dus dat naarmate er meer aio’s in Delft promoveren, de faculteit (en dus de vakgroep) minder geld per aio krijgt.
Moet er volgens De Hoop een limiet gesteld worden aan het aantal promoties? ,,Ik ben niet in het aantal promoties maar in het niveau van het wetenschappelijk onderzoek geïnteresseerd. Wat mij betreft is de jonge doctor het eindprodukt van universitair onderwijs. Een promotie leidt op tot onderzoeker. Tijdens het promoveren leert de aio het verschil proeven tussen kennis reproduceren, zoals hij tijdens zijn studie heeft gedaan, en kennis genereren. Dat is de uitdaging. Niet iedereen heeft er aanleg voor, maar ik vind dat degenen die het wel hebben, de kans moeten krijgen om te promoveren.”
Het enige dat voor De Hoop echt telt is dat er mooie research plaatsvindt, met als praktische beperking de tijd die een promotor ter beschikking heeft om het tot een goed eind te laten komen. ,,Persoonlijk heb ik ondervonden, dat ik maximaal vier à vijf aio’s tegelijk kan begeleiden.”
Plaats
Er zijn afgestudeerden die het aio-schap als laatste redmiddel tegen de werkloosheid zien. Bij elektrotechniek is van aanvang af een speciale toelatingscommissie ingesteld om de kwaliteit van de aio’s te bewaken. Aan hen worden strenge eisen gesteld. Zij moeten de laatste twee jaar van hun studie gemiddeld een acht of hoger gescoord hebben voor hun examens en voor hun afstudeerwerk minimaal een negen. ,,Wij hebben daar veel commentaar op gehad van hoogleraren die hun allerbriljantste student, die toevallig de laatste jaren niet zulke hoge punten voor zijn tentamens gehaald heeft, toch voor een promotie in aanmerking wilden laten komen. Wij vonden, dat het dan toch niet door kon gaan. Dat is streng, maar we zijn zelf tot nu toe erg tevreden over het resultaat.”
Elektrotechniek is de enige faculteit in Delft die eendergelijke commissie heeft. Er zitten wat haken en ogen aan deze manier van werven. Zo zijn er bij het Delfts Aio Overleg gevallen bekend waarbij de professor zijn student maar een negen gaf voor zijn afstuderen, omdat hij hem anders niet op de vakgroep kon houden voor een promotieplaats. Ook kan het zijn dat studenten van andere universiteiten onder-, of overschat worden omdat de tentamens daar zwaarder of minder zwaar waren.
De tijdsdruk die de aio sinds de invoering van het aio-stelsel ondervindt, dwingt hem tot meer gestructureerd denken en plannen. Maar er bestaat wel een groot gevaar dat de aio met oogkleppen op gaat werken en te weinig tijd heeft of neemt om een studie te verrichten naar zijsporen of eerder uitgevoerd onderzoek, en dat is erg jammer, meent de oud-hoogleraar.
Toch vindt De Hoop niet dat de kwaliteit van proefschriften sinds de invoering van de tweefasenstructuur minder is geworden. ,,Wel is moeilijker in te schatten wat het aandeel van de promotor in het geheel nu is. In mijn tijd was er nauwelijks sprake van begeleiding. De promotor beperkte zich tot het beoordelen of het proefschrift voldoende niveau had. Met de invoering van het aio-stelsel kreeg de promotor meer verantwoordelijkheid. Hij moet ervoor zorgen dat een promotie tot een goed einde gebracht wordt en dat vind ik een goede zaak.”
Plak
Een promotor die 25 promoties op zijn naam heeft staan, komt sinds 1988 in aanmerking voor een medaille. Tegenwoordig is dat heel bijzonder. De Hoop heeft de 25 promoties net niet gehaald. Hij ging in 1992 met emeritaat maar is nog dagelijks op Elektrotechniek aan te treffen. Hij zit nog in de werkcommissie promoties van de TU maar begeleidt zelf geen promovendi meer. ,,Daar ben ik op mijn 61-ste mee gestopt. Dat leek mij correct. Wanneer je op je 65-ste met emeritaat gaat, heb je formeel geen stem meer in de vakgroep. Als promotor mag ik dus eigenlijk zeggen wat er moet gebeuren, maar ik heb geen uitvoeringsbevoegdheid. Aangezien ik vind dat de promotor zich min of meer garant stelt voor een goede afloop van de promotie, vind ik dat je dan beter geen promovendi meer kunt aannemen.”
Vroeger was het niet zo abnormaal dat een promotor 25 promoties had begeleid omdat er minder promotoren waren. Het grootste aantal promoties aan de TU staat op naam van prof.dr.ir. H.I. Waterman die zelf als 27-ste promoveerde in Delft in de Scheikundige Technologie. Hij trad 72 keer als promotor op (voor het laatst in 1960), gevolgd door prof.dr.ir. J. Böeseken met 47 en prof.dr.ir. P.M. Heertjes met 44 keer. De laatste promotor die 25 promoties op zijn naam heeft is prof.ir. C.J. Hoogendoorn van Technische Natuurkunde.
De Bibliotheek van de TU heeft de complete verzameling proefschriften bewaard. Behalve dat het papier bruin begint te worden en de grafieken en tabellen los bijgevoegd zitten, zien ze er niet erg verschillend uit. Ook in de eerste proefschriften waren reeds stellingen opgenomen. Deze gingen over maatschappelijke issues maar bleven wel binnen het vakgebied van de promovendus en niet, zoals je tegenwoordig ziet, over bijvoorbeeld het opvoeden van kinderen of de Hema.De meeste oude proefschriften werden opgedragen aan de ouders. Nu zijn opdrachten aan de levensgezellen en kinderen populairder.
Het eerste proefschrift in het Duits was van G. van Iterson junior die als vijfde promoveerde aan TU. Hij kreeg daarbij het predikaat cum laude. Vier jaar later, in 1911, trad hij zelf al als promotor op en in 1912 was hij de promotor van de eerste vrouwelijke Delftse promovendus: Jeanne Egbertine van Amstel.
Nu zijn we bij de 2500-ste promotie in Delft. Nog niet de 2500 dissertatie want er zijn ook promovendi die gezamenlijk één proefschrift schrijven. Zo werd het 2000-ste proefschrift door de 2007-de promovendus geschreven. Sinds het eerste proefschrift in 1906 is er al met al wel het een en ander verandert, maar voor De Hoop is promoveren van vandaag de dag de mooiste tijd uit het leven van een onderzoeker: ,,Later krijg je nooit meer de kans om vier jaar lang een eigen onderwerp te koesteren.” (J.O.)
Top 12 promoties aan faculteiten 1993faculteit studenten*) promoties**) promoties/1000STM 1012 23 23TN 887 20,1 23ET 1179 20,1 17TWI 1211 18,3 15Geo 181 2,5 14CT 1882 16 9WbMT 1797 13 7MP 567 4 7TB 200 0,5 3Bk 2549 5 2L&R 1200 1***) 1IO 1456 1 1*) Bron: Statistisch jaarboek 1993/’94.**) Bepaald naar aanleiding van de bekostiging van promoties. Bron: dienst Onderwijs en Onderzoek van de TUD.***) Extreem weinig in 1993. Meestal rond de 5.
Comments are closed.