Er moeten meer promovendi komen, vindt het kabinet. Maar promoveren is niet makkelijk: één op de drie maakt zijn proefschrift niet af en aan sommige universiteiten slaagt zelfs minder dan de helft daarin.
We kunnen het liedje intussen allemaal meezingen: hoe slimmer we zijn, hoe sterker Nederland staat in de wereldwijde concurrentiestrijd met landen als China, India en de Verenigde Staten. Bovendien kunnen kennis en innovatie ons helpen bij grote problemen als oplopende zorgkosten en de stijgende zeespiegel.
Dus hoe hoger we zijn opgeleid, hoe liever het de politiek is. Eerst moesten zoveel mogelijk jongeren naar de hogeschool en universiteit, tegenwoordig leggen politici de lat nog hoger en willen ze dat meer mensen promoveren.
En dat gebeurt ook. Vorig jaar mochten maar liefst 4.500 mensen aan een Nederlandse universiteit hun proefschrift verdedigen: meer dan 86 per week. Dat zijn er veel meer dan vroeger, vooral dankzij het toenemende aantal vrouwelijke promovendi. Rond de eeuwwisseling waren er maar zo’n 2.500 promoties per jaar.
Er kan nog meer bij, meent het kabinet. Daarom mogen de universiteiten gaan experimenteren met goedkope promotiestudenten, die een studiebeurs krijgen in plaats van een salaris. Ook wil het kabinet dat bedrijven vaker meebetalen aan promoties. Met instemming wijzen minister Bussemaker en staatssecretaris Dekker op de samenwerking tussen de TU Eindhoven en Philips: het bedrijf sponsort zeventig promotieplaatsen. Als universiteiten nog meer van zulke afspraken maken, kunnen er nog honderden promovendi bijkomen, is de verwachting.
Eindstreep
Maar promoveren is niet makkelijk. Slechts één op de tien promovendi haalt de eindstreep binnen vier jaar. Ze lopen vrijwel allemaal vertraging op en doen er gemiddeld steeds langer over. Door de jaren heen maakten vier van de tien promovendi het proefschrift binnen vijf jaar af (dus met hooguit een jaartje uitloop), maar in de jongste cijfers (lichting 2009) bleken nog maar drie van de tien daartoe in staat.
En haalt de rest de eindstreep eigenlijk wel? Na zeven jaar is slechts twee op de drie promovendi klaar met het proefschrift. De rest gooide de handdoek waarschijnlijk al eerder in de ring (daar zijn geen cijfers over) of zwoegt nog lange tijd door. En dan kijken we nog niet eens naar buitenpromovendi, die alles in de avonduren en op vrije dagen moeten doen. Zij schijnen nog veel vaker te stranden.
et roept de vraag op of de plannen van het kabinet wel zin hebben: moeten we nog meer promovendi werven, moeten er nog meer in het stof bijten? Misschien is het verstandiger om eerst het huidige promotiestelsel aan een kritische blik te onderwerpen. Er zijn alleen al flinke verschillen tussen de disciplines en de universiteiten.
In de techniek en de economie promoveren mensen het snelst (gemiddeld 57 maanden), terwijl ze in de rechtsgeleerdheid gemiddeld 69 maanden nodig hebben. Ook in de taal en cultuur komen promovendi gemiddeld boven de zestig maanden uit.
Maar de verschillen tussen vakgebieden kunnen de verschillen tussen universiteiten niet helemaal verklaren. Waarom promoveren ze in Eindhoven het snelst (in 54 maanden) terwijl ze er in Delft meer dan zestig maanden over doen? Het zijn allebei technische universiteiten. Aan de Radboud Universiteit gaat promoveren het traagst (66 maanden).
En dit zijn alleen nog maar de verschillen in duur. Er zijn ook flinke verschillen in de slaagkans van promovendi aan de verschillende universiteiten. Eindhoven en Utrecht doen het naar verhouding goed: daar promoveert respectievelijk tachtig en vijfenzeventig procent binnen zes jaar. Aan de Universiteit Maastricht en de Vrije Universiteit daarentegen slaagt minder dan de helft van alle promovendi daarin.
Waar komen die verschillen vandaan? Promovendus Sophie van Uijen heeft wel een vermoeden waarom het in Utrecht redelijk goed gaat. Zij promoveert in de klinische psychologie en is voorzitter van het lokale promovendi-overleg Prout. “Als promovendi stoppen, ligt dat vaak aan de samenwerking met de promotor”, zegt ze. “Maar er zijn in Utrecht wel wat vangnetten. Per afdeling is er voor promovendi een mentor, een onpartijdig persoon bij wie je kunt aankloppen als dingen niet goed lopen. Er is ook een universitaire vertrouwenspersoon. Misschien helpt dat.”
Omgekeerd weet Anna Emanuel van promovendivereniging ProVU niet waarom het aan de Vrije Universiteit zo stroef loopt. Ze kan wel verklaringen bedenken, maar “het blijft nu toch speculeren”, zegt ze. Wel is er net een nieuw reglement ingevoerd: promovendi moeten studiepunten halen en met hun promotor een opleidings- en begeleidingsplan invullen. Emanuel: “Dit zou er in ieder geval voor moeten zorgen dat elke promovendus beter opgeleid en begeleid wordt.”
Vliegende start
Maar goed onderzoek naar de verschillen tussen universiteiten is er nooit gedaan, zegt Barend van der Meulen, hoofd van de afdeling Science System Assessment van het Rathenau Instituut. Hij kan alleen in het algemeen iets zeggen over de kansen van promovendi. “Drie factoren zijn belangrijk. Allereerst de begeleiding: kun je goed opschieten met je hoogleraar en heeft die genoeg tijd? Uit een enquête van vorig jaar blijkt dat die begeleiding is verbeterd: nog maar tien procent geeft er een onvoldoende voor. Ten tweede de structuur van het werk: moet de promovendus from scratch beginnen en zelf een onderzoeksvoorstel bedenken of kan hij een vliegende start maken? En ten slotte blijkt contact met andere promovendi en wetenschappers belangrijk om het vol te houden.”
Met andere woorden, in je eentje oude VOC-archieven doorpluizen is misschien moeilijker dan met zijn vijven naar dezelfde erlenmeyer kijken. En natuurlijk zijn er ook karakterverschillen tussen de promovendi. “Sommigen beschouwen hun proefschrift als hun levenswerk en maken zelfs een handelseditie”, zegt Van der Meulen. “Nou, dat heb ik niet gedaan.”
Minister Bussemaker en staatssecretaris Dekker vinden dat er meer ‘differentiatie’ moet komen in het promotiestelsel, van studentpromovendi tot promovendi in het bedrijfsleven. Maar eigenlijk gaat het niet om de vorm. Hun doel is meer gepromoveerden, meer getrainde onderzoekers, meer innovatie. Misschien zouden ze eerst eens moeten kijken naar de begeleiding van promovendi. Daar lijkt veel te winnen.
Experimenteren met studentpromovendi
Keer op keer gingen universiteiten bij de rechter onderuit als ze promovendi geen salaris maar een studiebeurs wilden geven: promovendi zijn gewoon werknemers, oordeelde de rechter. Dat onderschreef de Tweede Kamer: in december 2008 spraken alle fracties (behalve de PVV) zich uit tegen beurspromovendi.
“De universiteiten moeten gewoon fatsoenlijk met hun promovendi omgaan”, verklaarde VVD-Kamerlid Halbe Zijlstra, destijds woordvoerder hoger onderwijs. “Ze gebruiken de promovendi als goedkope onderzoekers. Ze zijn totaal niet bezig met de vraag: wat gebeurt er na de promotie met de promovendus? Het interesseert hun niet dat de doctorstitel op de arbeidsmarkt geen enkele meerwaarde heeft.”
Maar zeven jaar later heeft het financiële argument toch de doorslag gegeven: er komen straks meer promovendi voor hetzelfde geld. Studentpromovendi zijn goedkoper, want ze bouwen geen pensioen op en universiteiten hoeven voor hen geen sociale premies te betalen. Er zijn overigens al wel van zulke bursalen, maar die komen uit het buitenland.
Tweeduizend studentpromovendi mogen de universiteiten werven en het experiment loopt acht jaar. Als ze eenmaal de doctorstitel hebben, mogen deze ‘studenten’ vervangen worden door nieuwe. Het is een omvangrijk experiment. Ter vergelijking: in het jaar 2010 gingen maar zo’n drieduizend werknemer-promovendi van start.
In de Angelsaksische wereld zijn PhD-studenten heel gebruikelijk, maar halen ze daar vaker de eindstreep? De Engelse cijfers lijken veel op die van Nederland: daar behaalt net iets meer dan zeventig procent binnen zeven jaar zijn PhD, oftewel de doctorsgraad.
“Misschien moeten promovendi meer hulp krijgen”
De meeste promovendi zien hun vertraging niet aankomen, bleek vorig jaar uit een enquête van PNN en het Rathenau Instituut. Slechts een minderheid verwachtte enige uitloop en gemiddeld dacht men maar een half jaar langer nodig te hebben.
Waarom verwachten promovendi niet dat ze er langer over gaan doen?
“Dat is inderdaad wel gek”, zegt voorzitter Charlotte de Roon van het Promovendi Netwerk Nederland (PNN). “Misschien krijgen ze tegen het einde meer feedback of zien ze dan pas dat de resultaten toch nog niet zijn wat ze zouden willen… Het kan ook zijn dat promovendi goede moed houden om zichzelf te motiveren. Ze willen liever niet uitlopen, want een verlenging van het contract krijgen ze niet makkelijk. Als het contract afloopt, val je in een gat: je krijgt geen ww-uitkering zolang je promoveert. Dan moet je solliciteren terwijl je nog niet klaar bent.”
En waarom vallen zo veel promovendi uit terwijl ze tevreden zijn over hun begeleiding?
“Inderdaad geeft maar tien procent een onvoldoende voor de begeleiding, maar nog eens acht procent geeft een zes, en dat is ook niet erg hoog. Een ander deel heeft misschien moeite met extra werkzaamheden buiten de promotie om. Er spelen altijd meerdere factoren. Promovendi kunnen ook persoonlijke problemen of schrijfproblemen ervaren, of moeite hebben met de concentratie. Studenten kunnen in zo’n geval naar de studentpsycholoog, maar voor promovendi is die er niet. Als je het bij elkaar optelt, kom je misschien wel tot die dertig procent die het niet haalt.”
Moet het promotietraject dan schoolser worden?
“Niet per se. Een klacht die ook vaak terugkomt, is dat de promovendus allerlei werkzaamheden voor de hoogleraar moet doen. De promotor heeft alles al voor de promovendus bedacht en die hoeft het alleen nog maar uit te voeren. Dat klinkt schools, maar werkt niet: je hebt enige zelfstandigheid nodig. Omgekeerd werkt het ook niet als alles helemaal open ligt. Dan duurt het te lang voor er focus is. Je moet de middenweg zoeken en dat vraagt veel betrokkenheid van de begeleiders en een goede inbedding in de faculteit en de vakgroep.”
Ius promovendi: wie verleent de doctorstitel?
Als er nog meer promovendi komen, wie gaat hen dan begeleiden? Zo veel professoren zijn er nu ook weer niet. Daar heeft het kabinet iets op verzonnen. “We geven Colleges van Bestuur van universiteiten het wettelijk recht om desgewenst het ius promovendi toe te kennen aan universitair hoofddocenten”, schrijven de bewindslieden in hun wetenschapsvisie. “Dit sluit aan bij wat in andere landen al vaker gebruikelijk is en bijvoorbeeld in Duitsland goed werkt.”
Hiermee gaat een oude wens van wetenschapper en PvdA-prominent Ronald Plasterk in vervulling. In zijn tijd als minister van OCW opperde hij dit plan ook. Toen was de tijd er misschien nog niet rijp voor; deze keer wordt het idee niet meteen van tafel geschoven. In Groningen hebben ze al een voorschot genomen. Daar hebben ze de adjunct-professor uitgevonden, die ook het promotierecht heeft. Wie daar huiverig voor is, heeft misschien koudwatervrees, zei een van hen tegen het Nijmeegse universiteitsblad VOX.
Het Promovendi Netwerk Nederland ziet het met enige scepsis aan. “Op zich doen universitair hoofddocenten al veel aan de begeleiding van promovendi”, zegt voorzitter Charlotte de Roon. “Met het ius promovendi kunnen ze ook de erkenning krijgen die daarbij hoort. Maar het zou een inhoudelijke keuze moeten zijn, niet ingegeven door de groei van het aantal promovendi. Een hoogleraar is toch iets anders dan een UHD en hoogleraren zouden niet ontslagen moeten worden van de plicht om jonge wetenschappers te begeleiden.”
Comments are closed.