Campus

‘Prince Mignon, c’est moi’

Jan van der Mast studeerde stedenbouw, maar werd schrijver. Eind april verscheen zijn nieuwste roman ‘De kleine Keizer’, over de dwerg Gerrit Keizer. Die had als Prince Mignon – The Smallest Man in the World – veel succes in Londen, Parijs, Berlijn en New York.


Wie is Jan van der Mast?

Jan van der Mast (Den Haag, 1961) begint in 1982 aan zijn studie stedenbouw en gaat halverwege in dagboeken schrijven. Al voor zijn afstuderen in 1989 schrijft hij toneelstukken. Dat doet hij vervolgens vijftien jaar met beeldend kunstenaar Wilma Keizer, met wie hij samenwoont en twee zonen heeft, Olmo (1995) en Mees (1997). Hij schrijft libretto’s, essays, columns en hoorspelen en noteert wat mensen zoal vertellen terwijl hij als tekenaar Mark van Huystee in Delft panorama’s tekent. “Een oude man zei: ‘Op die brug is in de oorlog een emmertje soep omgevallen en lagen mensen met hun tong over de stenen te schrapen.’ Dat soort verhalen: een feest.” Het resulteert in het project ‘Dwars door Delft’ waarbij ze 24 uur op het station werken. Van der Masts roman ‘Films, vaders & neuzen’ wordt genomineerd voor de Debutantenprijs. Na een korte periode als docent Nederlands en culturele en kunstzinnige vorming verschijnt zijn roman ‘De kleine Keizer’. “Op basis van een synopsis en een mooie foto die ik mailde, had ik na zevenendertig minuten een uitgever.”



Hoe werd u van bèta alfa?

“De alfa heeft er waarschijnlijk altijd al in gezeten. Tijdens mijn studie ben ik al gaan schrijven en toneelspelen bij de Delftse Komedie. Daar heb ik mijn eerste tekstjes in dialoogvorm geschreven. Ik mocht in Barcelona afstuderen bij Joan Busquets. Dat was echt een voorrecht. Ik heb zelfs in een huis van Gaudí gewoond: La Pedrera, een hoogtepunt in mijn wooncarrière. De Rijksbouwmeester belde me nog op om het huis te zien. In Barcelona was ik ook bezig met een toneelstuk dat zou worden opgevoerd in Den Haag: ‘De Meester en Margarita’, naar een roman van Michail Boelgakov. Dan ben je afgestudeerd en sta je op een kruispunt. Ik kon ontwerper worden in Ypenburg en ik had succes met een eerste toneelstuk ‘Dood van een sardien’, dat werd genomineerd voor de Nederlands/Vlaamse Toneelschrijfprijs. Mijn vriendin zei: ‘Doe wat je hart je ingeeft. Hoe het met de centen gaat, zien we later wel.’ Dat stimuleerde mij om voor het schrijven te gaan.”


Waarom vond u dat leuker?

“Zeg alsjeblieft ‘jij’. Ik vind mensen en de verhouding tussen mensen spannender dan blokjes op de zon situeren en verkavelingen. Dat vond ik ook leuk hoor, het is een heel plezierige studie. Ik heb er goed leren observeren. Ik begon met toneelstukken, maar had ook de ambitie om een roman te schrijven. Die verscheen in 1994: ‘Films, vaders en neuzen’.”


Die roman leverde je lovende kritieken en een nominatie voor de Debutantenprijs op. Waar gaat het verhaal over?

“Vaders en zonen. Daar was ik toen door geobsedeerd. Het contact met mijn vader had ik graag anders gezien. Wat intensiever. Vanuit die behoefte heb ik dat boek gecreëerd. Het was deels autobiografisch: een jongen op zoek. Hij wil graag filmmaker worden en bekijkt films over vaders en zonen. Hij gaat in Rome op zoek naar de acteurs in de beroemde film ‘Fietsendieven’. Het is een queeste naar de ideale vader. Ik schreef het nog voordat ik zonen kreeg en heb altijd gedacht dat ik daar eigenlijk een vervolg op moet schrijven.”


Knap, zo’n nominatie.

“Ja, het was een nominatie met onder anderen Anna Enquist en Arnon Grunberg. Enquist won met ‘Het Meesterstuk’. Grunberg eindigde net als ik laag.” (Lacht)


Je hebt daarna nog veel meer gedaan: essays, libretto’s, hoorspelen. Hoe ging dat?

“Af en toe krijg je een vraag voor een hoorspel. Dat ligt dicht bij de toneelvorm en is dus niet zo ingewikkeld. Ik heb een hoorspel over een bestaande Siamese tweeling gemaakt: ‘Chang en Eng’. Het hoorspel moest met Den Haag te maken hebben, dus ik dook in het archief. Ik ontdekte dat die twee in 1837 op de Haagse kermis hadden gestaan. Toen ging ik fantaseren hoe het was om onafscheidelijk aan elkaar vast te zitten. Het heeft wel iets met mijn nieuwe boek te maken.”


Ja, die roman gaat over het leven van Gerrit Keizer. Hoe kwam je aan dit onderwerp?

“Mijn vrouw had me eens verteld dat ze een beroemde oom had. Hij woonde in Den Haag en er is een straatnaam naar hem vernoemd: Kleine Keizer. Mijn vrouw is een kleinkind van een halfbroer van Gerrit Keizer. Ze liet me eens een foto van hem zien, maar dan zie je een oud mannetje met een fiets. Dat zei me niet zo veel. Anderhalf jaar geleden kwam bij een etentje opeens meer ter sprake: Gerrit was op jonge leeftijd naar Amerika gegaan met een impresario. Mijn schoonzus was op zoek naar de datum van Gerrits aankomst op Ellis Island. Toen ging het verhaal voor mij leven en ben ik dingen gaan uitzoeken. Op één van de eerste dagen had ik al 20 tot 25 krantenberichten. Van de eerste advertentie dat hij op de kermis staat tot berichten dat hij in dienst wil. Fascinerend. Uiteindelijk kom je dan ook bij een recensie van The New York Times. Ik heb een half jaar dingen uitgezocht en een jaar geschreven.”


Was dat moeilijk? Je kunt verzuipen in alle informatie.

“Ja, en in de vorm. Daar heb ik mee lopen worstelen. Ik dacht aan een wisselend perspectief vanuit de moeder en de zoon, maar dat was toch te ingewikkeld. Ik moest dichter bij die jongen zelf blijven: alles vanuit die jongen. Dat ging heel goed, maar kostte me een paar maanden. Het laatste half jaar was ik strenger voor mezelf: ik moest duizend woorden per dag produceren. Dat ging goed.”


Ging je je vereenzelvigen met de dwerg?

“Ik heb bij de presentatie een grap gemaakt dat ik helemaal samenviel met Gerrits karakter: een driftkikker en moederskindje, grillig in carrière. Oké, ik ben iets langer, maar Prince Mignon, c’est moi. Zoals Flaubert zei: ‘Emma Bovary: c’est moi’. Je gaat je vereenzelvigen. Dat is belangrijk als je vanuit de ik-figuur schrijft.”


Was het moeilijk zijn leven te reconstrueren? We hebben het over het eind van de negentiende eeuw.

“Ja. Je hebt krantenberichten als bronnen. Ik ontdekte dat die vooral gingen over de dynamiek van zijn leven tussen zijn tiende en twintigste: de artistieke periode. Als tweede bron heb je de verhalen van familieleden die hem nog gekend hebben. Als derde bron was er een biografie uit de jaren zeventig: een paar bladzijden in een boek met allemaal dwergen. En ik had veel foto’s. Mijn vrouw had er maar eentje, maar een neef had er heel veel geërfd. Ik denk dat Gerrit een van de meest gefotografeerde personen is uit die tijd. Er zaten gaten tussen die bronnen, maar ik heb ze aan elkaar kunnen knopen. Het verhaal was dat hij heel vroeg naar Amerika was gegaan. Zijn moeder ging hem ophalen en kwam zwanger terug. Haar zoon Hendrik werd in april 1889 geboren en was dus in juli 1888 verwekt. Toen heeft die reis dus plaatsgevonden. Ik had geen data van die eerste reis. Er was ook een verhaal dat hij die eerste reis naar Amerika op zijn vijftigste had gemaakt, maar dan was zijn moeder 75.”


En zo vallen die puzzelstukjes in elkaar.

“Ja, dat vond ik heel leuk. Aan mijn muur had ik een soort tijdlijn uitgeschreven met jaartallen en foto’s, om een beetje overzicht te houden van zijn leven en de gebeurtenissen als de World Fair, de kermis, Londen, Parijs, New York. Mensen die hem hebben gekend zeggen: dit is Gerrit. Fijn om te horen dat ik zo dicht bij hem heb kunnen komen. Ik heb geprobeerd er integer mee om te gaan. Een paar weken geleden heb ik bij zijn grafje gestaan en een gesprek met hem gehad. Ik heb het boek uit respect voor hem geschreven. Hij was heel dapper.”


Wat was het merkwaardigste waar je op stuitte?

“Het leukste vond ik een interview met hem in The New York World uit 1893. Dat was een interview van duizend woorden. Hij was heel fantasierijk in zijn antwoorden en verzon alles bij elkaar. Ik dacht: het klopt helemaal niet wat hij hier zegt, zijn vader was allang dood. Hij had een heel eigen wereldje. Er werd ook heel mooi beschreven dat hij op een driewieler door Central Park reed. Dat was heel praktisch, want er waren nog geen kinderfietsen. Ik dacht: dat kan ik mooi gebruiken. Zelf had ik het nooit verzonnen, dat zou te flauw zijn: een dwerg op een driewieler in Central Park.”


Dat wordt banaal.

“Ja, maar als je het dan leest in een krant is dat zo’n mooi beeld. Dat was de mooiste vondst. Via zo’n interview gaat hij echt leven. Ik heb een paar oude filmbeelden gezien van wanneer hij oud is en dan kom je ook dicht bij hem. Daarop zie je hoe mensen met hem omgaan en hoe hij dat toestaat. Je ziet dat hij bij dames op schoot gaat zitten en dat hij aan de hand van een man wandelt. Zijn stem had ik graag willen horen. Bij de boekpresentatie in Friesland was een dame van 85 die hem goed heeft gekend. Zij zei dat hij zo’n bijzondere stem had. Heel krakerig. Hij is geïnterviewd door de Avro toen hij 65 werd. Dat interview is niet gevonden, maar wie weet komt het nog naar boven, want ik krijg door dit boek ook foto’s toegestuurd.”


Je beschrijft in je roman Central Park, de Roof Garden van het American Theatre, een wijk in Chicago, een Fries dorpje en de ambiance in het London Pavilion. Zijn dat de invloeden van die opleiding stedenbouw?

“Ik wil heel graag de plek waar het gebeurde voor me zien. Ik ben naar dat Friese dorp en het café het Graauwe Paard geweest. Nu is het een eetcafé, toen was het een logement. Ik heb het boek daar gepresenteerd. Chicago had ik ook graag willen zien, maar daar had ik geen geld voor. Chicago was een naargeestige stad met de geur van het slachthuis. Ik verzamel ook foto’s van de World Fair in Chicago om een goed beeld te krijgen van waar Gerrit met zijn driewielertje rondreed.”


Ben je alweer met een nieuw project bezig?

“Ja, over mevrouw Benz, de vrouw van de uitvinder van de Mercedes Benz. Die man durfde niet zoveel met het prototype. Terwijl hij lag te slapen, pakte zij de auto uit de schuur en reed er 150 kilometer mee. Met alle problemen van dien, zoals wasbenzine halen of de motor herstellen met een haarspeld. Een ander idee speelt in het Agnetapark in Delft en gaat over Agneta van Marken. Zij was van de generatie van de moeder van Gerrit. De documentairemaker Marijke Jongbloed benaderde mij voor een film over Keizer: half documentaire, half fictie. Maar waar vind je een acteur die Gerrit wil en kan spelen?“


Jan van der Mast, ‘Kleine keizer’. Nieuw Amsterdam, pp. 256, 18,95 euro

www.janvandermast.nl

Editor Redactie

Do you have a question or comment about this article?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.