Een deel van het geld voor hoger onderwijs moet voortaan worden verdeeld op grond van prestaties van instellingen, vindt staatssecretaris Zijlstra. Een kamermeerderheid steunt hem, maar twijfelt over de criteria.
Het klinkt altijd als een goed idee en veel politici hebben er wel oren naar: geef de beste onderwijsinstellingen meer geld en laat dat ten koste gaan van de mindere. Maar dat is makkelijker gezegd dan gedaan, want hoe bepaal je wie de beste is?
Angst voor scenario InHolland
CDA, SP en SGP waarschuwden gisteren in het parlement dat studierendement en student-docent ratio niet te zwaar mogen wegen bij de verdeling van het geld. “Hoog rendement belonen? Dat is precies waarmee de Hogeschool Inholland de mist inging!”, riep Jasper van Dijk (SP) verontwaardigd.
Ook waarschuwden kamerleden voor Zijlstra’s voornemen om slecht presterende instellingen te korten. Volgens de ChristenUnie leidt zo’n afstraffing tot ‘een draai naar beneden. Wij zeggen: bevorder goede prestaties, maar reken de slechte niet af’.
Niet vrijblijvend
Dat lijkt Zijlstra geen goed plan. “Als je beloont en niet afstraft wanneer men een afspraak niet nakomt, dan wordt het laisser faire. Je moet leveren. Waarom zou je anders geld krijgen?” Dat sommige instellingen daardoor wellicht steeds minder geld zullen krijgen, hoeft volgens Zijlstra ook geen probleem te zijn. “Het kan ook leiden tot fundamentele veranderingen, zoals we nu bij Inholland zien.”
Hij is niet de eerste bewindsman op hoger onderwijs die heeft nagedacht over prestatiebekostiging. Ook zijn voorganger, Ronald Plasterk van de PvdA, deed dat hardop, maar die kwam ervan terug. Het plan bleek in de praktijk niet haalbaar, vond hij. Toch is Zijlstra ervan overtuigd dat het moet lukken. Waarom? “Omdat we nu harde afspraken maken die niet vrijblijvend zijn.”
Kwaliteit niet gemakkelijk te meten
Toch zien de voortekenen er niet goed uit. Vorige week publiceerde de Onderwijsinspectie nog een rapport over de ‘meerjarenafspraken’ die eerder met universiteiten en hogescholen zijn gemaakt. Conclusie: ze doen voldoende hun best, maar de afspraken hebben onvoldoende resultaat.
Ook de Onderwijsraad aarzelt over de aanpak. De raad is weliswaar van mening dat instellingen zich meer moeten profileren en dat kwaliteit meer aandacht moet krijgen in de bekostiging, maar kwaliteit laat zich niet zo makkelijk meten. Wie graag harde getallen gebruikt – bijvoorbeeld de cijfers over uitval en geslaagden – moet waken voor ‘maatstaffixatie’, waarschuwt de raad. Voor je het weet gaan de instellingen zich vooral met de meetbare zaken bezig houden en verwaarlozen ze belangrijker zaken die moeilijk in kaart te brengen zijn.
Accreditatieoordelen
VVD-kamerlid Anne-Wil Lucas pleitte daarom voor kwaliteitsbekostiging in plaats van prestatiebekostiging. “Prestatiebekostiging is een kwestie van goed gedrag, dat is niet per se kwaliteit.” Volgens het kamerlid moet de overheidsbijdrage per student op termijn worden verdeeld op basis van de accreditatieoordelen van de NVAO. Dat hoeft volgens haar niet erg ingewikkeld te zijn: “Er wordt al onderscheid gemaakt in de oordelen tussen voldoende, goed en excellent. Opleidingen die excellent scoren zouden meer geld moeten krijgen dan degenen die voldoende scoren.”
GroenLinks-kamerlid Jesse Klaver waarschuwde dat dit kan leiden tot nog meer ‘windowdressing’ bij accreditaties. Er gaat dan te veel afhangen van het oordeel van visitatiecommissie.
Voor Zijlstra ging dit allemaal ‘een stappie te hard’. De NVAO-oordelen kunnen een belangrijke rol spelen in de prestatieafspraken, zei hij. “Maar op die basis bekostigen: nee.” Er is namelijk ook een praktisch probleem: opleidingen worden maar eens in de zes jaar gekeurd, terwijl prestatieafspraken vaker worden gemaakt. Zijlstra mag van de Tweede Kamer door op de ingeslagen weg. Hij wil de prestatiecriteria in samenspraak met de VSNU en de HBO-raad vastleggen.
Momenteel nemen de studentenhuisvesters ongeveer een kwart van de studentenwoningen voor hun rekening. Volgens de berekeningen van het kenniscentrum studentenhuisvesting (Kences) zijn de komende vijf jaar zestigduizend extra studentenkamers nodig. De studentenhuisvesters willen ook daarvan ‘in elk geval een kwart’ voor hun rekening nemen, vertelt Vincent Buitenhuis van Kences. “En als de particuliere markt het laat zitten, moeten wij misschien zelfs meer bieden.”
Projecten
Maar op dit moment staan er niet genoeg projecten in de planning om die vijftienduizend studentwoningen te realiseren. Buitenhuis: “We hebben geld voor maar vijfduizend eenheden, we hebben plannen voor nog eens vijfduizend en voor die laatste vijfduizend ligt er nog helemaal niets.”
Bouwregels
Toch denken de studentenhuisvesters de vijftienduizend woningen te kunnen bouwen. Daarvoor moeten wel de bouwregels versoepeld worden en moeten er meer goedkope bouwlocaties beschikbaar komen. Belangrijk is verder dat ook bewoners van onzelfstandige eenheden in aanmerking komen voor huurtoeslag.
Tijdelijke woningen zouden bovendien voor bijvoorbeeld vijftien jaar moeten worden neergezet, in plaats van de gebruikelijke vijf jaar. “Dan kunnen de kosten over een langere periode worden terugverdiend”, legt Buitenhuis uit.
Afspraken
“In deze tijd vragen wij niet om een pot met geld. Dat willen we wel, maar we snappen ook wel dat dat er niet inzit. We hopen nu met praktische afspraken toch veel extra studentenwoningen te kunnen bouwen”, aldus Buitenhuis.
Niet realistisch
De Asva studentenunie, belangenbehartiger van Amsterdamse studenten, vindt de plannen vooralsnog ‘niet realistisch’. In een persbericht zegt voorzitter Lodewijk Berkhout dat de gemeente Amsterdam vooral plannen voor tijdelijke oplossingen heeft. “Over vijf jaar zijn we terug bij af. Het is dweilen met de kraan open.”
Rijkssteun
De partijen gaan eind dit jaar met elkaar om de tafel en hopen begin volgend jaar met hun plan naar minister Donner van Volkshuisvesting te kunnen. “Want zonder steun van het rijk gaat het niet lukken”, zegt Buitenhuis.
Comments are closed.