Opinion

Persson

Omringd door weemoed en nostalgie en sentiment en andere goedkope emoties waren Rob en ik in een Rotterdams café beland. Ik zat naar de bodem van mijn lege glas te kijken.

Het gesprek was zo’n beetje in de lucht blijven hangen. Op de kruk naast mij keek Rob nadenkend naar beneden, alsof daar de oplossing te vinden was, tussen zijn benen.

,,Ja, oké, natuurlijk zijn we veranderd”, zei ik uiteindelijk. ,,Dat moet ook. Dat hoort erbij. Als je achttien bent, heb je nog helemaal geen behoefte aan de grote wereld. En de grote wereld nog niet aan jou. Dus heb je vijf, zes, zeven jaar de tijd om dat gat te overbruggen, om ervoor te zorgen dat je geleidelijk toch op je plaats terecht komt, aan de andere kant. In de grote wereld.”

Rob keek me cynisch aan. ,,Pure aanpassing dus. Wat is er tegen die tijd dan van je overgebleven? Van je identiteit enzo?”, vroeg hij. Ik keek Rob aan. Of eigenlijk: ik keek Rob net niet aan. Naast hem zat een meisje, mooi meisje. Ze leek wel wat op Marlies, mijn oude-middelbare-school-liefde. Zo’n twee jaar durende kansloze blij-met-elke-blik-maar-er-gebeurt-geen-reet-liefde was dat geweest. Hmm. Het meisje hier had dezelfde ogen, maar ze leek op de een of andere manier tegelijkertijd jonger en ouder. Apart ook.

Ik nam nog een slok en praatte verder, zo dramatisch mogelijk. Beetje indruk maken kan nooit kwaad. ,,Identiteit? Die verandert gewoon mee, natuurlijk. Jij doet alsof elke verandering automatisch een aanpassing is, een concessie, een zwaktebod. Onzin. Want dat zou betekenen dat je alleen als klein kind je ware, eigen, pure identiteit had, en dat je die identiteit dan meteen bij de eerste de beste verandering hebt moeten achterlaten. Tegelijk met de poepluiers in de vuilnisbak dus.”

,,Rot toch op”, zei Rob. ,,Op die manier bèn je toch nooit Iemand?”

Het meisje begon naar ons te luisteren. Nog wat quasi-filosofisch drama leek me wel gepast. ,,Het gaat er ook helemaal niet om wie je bent. Het gaat erom wie je wordt. Om precies te zijn: je moet worden wie je bent, zeg maar”, zei ik. ,,Daar heb je je studententijd voor. Je kunt alle mogelijke varianten uitproberen van degene die je zou willen worden. De techneut. De wetenschapper. De manager. De filosoof. De voetballer. De Casanova, de kunstenaar, de burger, whatever. Je hebt een niemandsland van vijf, zes, zeven jaar om jezelf te worden. Geweldig toch? Stel je voor dat je als scholier al klaar zou zijn en daarna niet meer zou veranderen, dat is toch diepe ellende? Besef je wat je zou missen?”

Ik hield m’n mond toen ik zag hoe het meisje Rob op de schouder tikte en vroeg waar wij eigenlijk vandaan kwamen. Rob vertelde waar wij eigenlijk vandaan kwamen. ,,Ken je dan toevallig ook een Michael Persson?”, vroeg ze. ,,Die studeert daar ook.” Dat was ik! Rob knikte. ,,Dat is toevallig, die zit hier naast me.” Het meisje keek naar mij, en toen weerterug naar Rob. ,,Heel grappig. Maar dat is hem niet.”

Ik was hem niet. Ik nam een slok en krabbelde op mijn hoofd. Ik was mij niet. Over de hele wereld komen eikels op me af die me onterecht denken te herkennen van middelbare school. De enige die me daadwerkelijk zou moeten herkennen stond nu op van haar barkruk. ,,Jammer. Maar als je hem ziet, wil je hem dan de groeten doen? Van Marlies, zeg maar.” Ze boog zich naar ons toe. ,,Ik was vroeger nogal gek op hem.”

Omringd door weemoed en nostalgie en sentiment en andere goedkope emoties waren Rob en ik in een Rotterdams café beland. Ik zat naar de bodem van mijn lege glas te kijken. Het gesprek was zo’n beetje in de lucht blijven hangen. Op de kruk naast mij keek Rob nadenkend naar beneden, alsof daar de oplossing te vinden was, tussen zijn benen.

,,Ja, oké, natuurlijk zijn we veranderd”, zei ik uiteindelijk. ,,Dat moet ook. Dat hoort erbij. Als je achttien bent, heb je nog helemaal geen behoefte aan de grote wereld. En de grote wereld nog niet aan jou. Dus heb je vijf, zes, zeven jaar de tijd om dat gat te overbruggen, om ervoor te zorgen dat je geleidelijk toch op je plaats terecht komt, aan de andere kant. In de grote wereld.”

Rob keek me cynisch aan. ,,Pure aanpassing dus. Wat is er tegen die tijd dan van je overgebleven? Van je identiteit enzo?”, vroeg hij. Ik keek Rob aan. Of eigenlijk: ik keek Rob net niet aan. Naast hem zat een meisje, mooi meisje. Ze leek wel wat op Marlies, mijn oude-middelbare-school-liefde. Zo’n twee jaar durende kansloze blij-met-elke-blik-maar-er-gebeurt-geen-reet-liefde was dat geweest. Hmm. Het meisje hier had dezelfde ogen, maar ze leek op de een of andere manier tegelijkertijd jonger en ouder. Apart ook.

Ik nam nog een slok en praatte verder, zo dramatisch mogelijk. Beetje indruk maken kan nooit kwaad. ,,Identiteit? Die verandert gewoon mee, natuurlijk. Jij doet alsof elke verandering automatisch een aanpassing is, een concessie, een zwaktebod. Onzin. Want dat zou betekenen dat je alleen als klein kind je ware, eigen, pure identiteit had, en dat je die identiteit dan meteen bij de eerste de beste verandering hebt moeten achterlaten. Tegelijk met de poepluiers in de vuilnisbak dus.”

,,Rot toch op”, zei Rob. ,,Op die manier bèn je toch nooit Iemand?”

Het meisje begon naar ons te luisteren. Nog wat quasi-filosofisch drama leek me wel gepast. ,,Het gaat er ook helemaal niet om wie je bent. Het gaat erom wie je wordt. Om precies te zijn: je moet worden wie je bent, zeg maar”, zei ik. ,,Daar heb je je studententijd voor. Je kunt alle mogelijke varianten uitproberen van degene die je zou willen worden. De techneut. De wetenschapper. De manager. De filosoof. De voetballer. De Casanova, de kunstenaar, de burger, whatever. Je hebt een niemandsland van vijf, zes, zeven jaar om jezelf te worden. Geweldig toch? Stel je voor dat je als scholier al klaar zou zijn en daarna niet meer zou veranderen, dat is toch diepe ellende? Besef je wat je zou missen?”

Ik hield m’n mond toen ik zag hoe het meisje Rob op de schouder tikte en vroeg waar wij eigenlijk vandaan kwamen. Rob vertelde waar wij eigenlijk vandaan kwamen. ,,Ken je dan toevallig ook een Michael Persson?”, vroeg ze. ,,Die studeert daar ook.” Dat was ik! Rob knikte. ,,Dat is toevallig, die zit hier naast me.” Het meisje keek naar mij, en toen weerterug naar Rob. ,,Heel grappig. Maar dat is hem niet.”

Ik was hem niet. Ik nam een slok en krabbelde op mijn hoofd. Ik was mij niet. Over de hele wereld komen eikels op me af die me onterecht denken te herkennen van middelbare school. De enige die me daadwerkelijk zou moeten herkennen stond nu op van haar barkruk. ,,Jammer. Maar als je hem ziet, wil je hem dan de groeten doen? Van Marlies, zeg maar.” Ze boog zich naar ons toe. ,,Ik was vroeger nogal gek op hem.”

Editor Redactie

Do you have a question or comment about this article?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.