Na drie jaar intensieve voorbereiding stond civiele techniekstudent Erik Ravenstijn (25) als jongste Nederlander ooit op de top van de Mount Everest. “Ik was compleet op mezelf aangewezen.”
Wanneer wist je dat je de Mount Everest ging beklimmen?“Ik ben er al drie jaar mee bezig. Planning, geld sprokkelen bij sponsoren en veel training. Ik had al een goede conditite, ik klim al heel wat jaren. Maar de Mount Everest is natuurlijk wel een schepje er bovenop. De laatste twee jaar heb ik twintig uur per week getraind.”
Wat doe je dan?
“Veel hardlopen, dat is een van de beste trainingen. Ik loop dan wel lange afstanden: twintig, dertig of veertig kilometer. Daarvoor moest ik eerst door het stof, maar nu schud ik twintig kilometer zo uit mijn mouw.”
Moest je veel laten voor al dat trainen?
“Ja. Ik heb ook vlak voor de expeditie mijn afstudeerrapport ingeleverd. Ik wist dat ik geen zin zou hebben dat weer op te pakken als ik terug was. Ik werkte ongeveer vijftig uur per week aan mijn afstuderen. En dus dat trainen. Daar komt goed koken nog bij, MacDonalds is niet zo goed voor de voorbereiding.”
Zag je je vrienden nog wel?“Niet zo veel, zeker de laatste maanden niet. Gelukkig heb ik een paar fantastische vrienden. Zo is traplopen een goede training voor mij. Ik ging soms bij vrienden op de Aart van der Leeuwlaan twee uur op de trap hollen. En dan kookten zij voor mij zodat ik nog even kon aanschuiven.”
Moet je afkicken nu je terug bent?“Het lichaam is uitgeput, dus het heeft nu vooral zin in rust. Ik slaap dertien uur en train helemaal niet. Dat ga ik over een week wel weer oppakken. Ik ga zeker weer terug naar de bergen. Dit is niet het ultieme waarna ik wel kan stoppen.”
Voor andere klimmers is de hoogste top bereiken misschien wel het ultieme?“Het is ook wel ultiem. Ik wilde hem altijd graag beklimmen. Maar ik wil nog wel meer bergen beklimmen, een paar in de Himalaya, een paar in de alpen. Maar alleen als mijn hart sneller gaat kloppen van de tocht. Anders is het de fysieke pijn niet waard.”
Waar gaat je hart sneller van kloppen?
“Van de Gasher Brum in Pakistan. Dat is een enorme piramidevormige berg, of eigenlijk twee, van meer dan achtduizend meter in een prachtige omgeving. We willen dan beide beklimmen in één experiment. Dat heeft volgens mij nog nooit een Nederlander gedaan.”
Betekent dat wat voor jou? “Het geeft aan hoe moeilijk het is. Na de eerste moet je nog genoeg kracht hebben voor de tweede berg. Dat is een mooie uitdaging. En deze beklimming van de Mount Everest heeft veel vertrouwen gegeven. (Lachend:) Ik ben nog maar een week terug en ik zit al weer plannen te maken.”
Met wie beklom je de Mount Everest?“Ik ging alleen mee met een expeditie van klimmers uit de hele wereld; ik had ze nog nooit gezien.”
Kun je je gewoon opgeven voor zo’n reis?“Ja. De expeditieleider vraagt wat je al gedaan hebt, je klim-CV. Als daar alleen de Vaalserberg opstaat wordt je waarschijnlijk niet toegelaten. En als je mee mag, moet je dokken.”
Hoeveel?“Eerst tienduizend dollar aan de Nepalese overheid. Dan heb je alleen nog maar een vergunning om de berg op te mogen. In totaal ben je het schrikbarende bedrag van bijna dertigduizend euro kwijt. De kas is aardig leeg nu. Dus ik moet weer op zoek naar sponsors voor volgend jaar, voor Pakistan.”
Ga je dan met een vriend?“Ja, ik wil met een Nederlands team. Dat wilde ik dit jaar ook, maar dat is bijna onmogelijk om te regelen. Er zijn niet zoveel Nederlanders die de Mount Everest willen beklimmen.”
Hoe was de expeditieleider?“Die was helemaal top. Gelukkig, want het team was dat niet.”
Hoezo?“Er waren behoorlijk wat ruzies. Eerst probeerde ik het nog te lijmen, maar daar blijf je je energie niet in stoppen. De sfeer was zo slecht dat sommigen te beroerd waren om elkaar te feliciteren op de top. Erg jammer. Je kunt zoveel uit de bergsport halen als mensen elkaar helpen. Maar nu was ik compleet op mezelf aangewezen.”
Heeft de slechte sfeer je trip verpest?
“Dat niet. Ik heb me gericht op de berg en de beklimming. Ik ging na een dag klimmen gewoon de tent in, een dutje doen en dan weer klimmen. Je opwinden heeft weinig zin. Maar ik bedenk me wel twee keer voor ik weer met zo’n trip mee ga.”
Wat was je dieptepunt tijdens de expeditie?“Dat was tijdens de toppoging. Je bent dan al zes weken aan het acclimatiseren. Eerst gingen we in tien dagen naar het basiskamp op 5400 meter. Na een aantal dagen rust, loop je naar kamp 1 en dan weer terug. Zo ga je ook nog een keer naar kamp 2 en 3. Je gaat in een soort accordeonbeweging de berg op. Je moet wennen aan de hoogte, maar je moet ook niet te lang op grote hoogte blijven. Door het zuurstoftekort slaap en eet je er slecht.
Tijdens de toppoging ga je in vijf dagen vanaf het basiskamp naar boven en in twee weer naar beneden. In kamp 1 voelde ik me al niet fantastisch en toen we de dag erna in kamp 2 aankwamen, moest ik flink overgeven. Als ik de dag erna nog ziek zou zijn, moest ik naar beneden. Die tweede klimdag was mijn dieptepunt. Gelukkig kwam ik de volgende dag goed aan in kamp 3. Vanaf toen ging het goed. Op de topdag voelde ik me sterk, ik kon snel klimmen en weer terug. Om zes uur ‘s middags was ik terug in kamp 2.”
Wat deed je toen?
“Slapen. Ik heb even op een stoel gezeten en wat gedronken. Ik was niet aanspreekbaar.”
Wat was je hoogtepunt tijdens de reis?“Dat was de dag na het dieptepunt. Toen ging het een stuk beter.”
Je noemt de top niet als hoogtepunt.“Op de top ben je halverwege.”
Gaat het niet om de top?“Natuurlijk wel, dat is het enige resultaat dat telt. Maar op de top ben je niet euforisch, je weet dat je nog een gevaarlijke tocht terug moet. En ik wist al eerder dat ik het ging halen. Maar ik was natuurlijk wel heel blij.”
Waren er teamleden die de top niet haalden?
“Twee mensen. Eén omdat hij bronchitis had en een ander omdat hij te langzaam was.”
Help je diegene dan?“Je gaat niet steeds bij hem blijven. Sommige stukken zijn lawinegevaarlijk, daar moet je zo snel mogelijk voorbij. Dan ga niet met iemand lopen die langzaam is, je denkt toch aan je eigen veiligheid. Ik heb die langzame man wel mentaal ondersteund. Met hem kon ik eigenlijk het beste opschieten, hij was een van de weinigen die sociaal was. Als hij heel moe was, legde ik zijn slaapzak klaar. Maar tijdens het klimmen kon ik niet helpen, je moet zelf ook klimmen. Dat is de harde realiteit in een expeditie op grote hoogte. Ik gunde het hem, maar het zat er niet in. Dat acht van de tien de top wel hebben gehaald is veel. Meestal slaagt dertig tot veertig procent erin te top te bereiken. Conditioneel gezien was het een sterk team.”
Wat vond je familie ervan dat je deze toch gevaarlijke tocht ging maken?“Ze vonden het spannend, maar ze weten dat ik geen roekeloze klimmer ben.”
Wat zijn de grootste gevaren?“Uitputting. Hoger dan achtduizend meter kun je niet overleven. Na een week ga je gewoon dood, er is te weinig zuurstof. Dit jaar was er weer eentje zonder zuurstof aan het klimmen.”
Zou je dat ooit doen?“Nee. Ik heb op 8750 meter mijn zuurstoffles gewisseld. Ik zat tien minuten zonder zuurstof en werd duizelig en kon niet meer goed nadenken. Dat zuurstof kun je goed gebruiken, zonder is het een inferno.”
Heb je wel eens overwogen om te stoppen? “In het begin van de expeditie had ik een parasiet in mijn spijsvertering. Ik kon weinig eten en voelde me slecht. Je valt normaal tijdens zo’n tocht al makkelijk tien kilo af. Maar ik kon moeilijk eten en verloor twintig kilo. De eerste tocht naar kamp 1 deed ik in negen uur. Later kon dat in vier uur. Toen vroeg ik me wel af: als het hier al zo zwaar is, hoe is het dan hoger op de berg? Maar ik heb goed gepiekt, letterlijk en figuurlijk. Ik heb me soms echt slecht gevoeld, maar op de dagen dat het erom ging was ik sterk.”
Een kortere versie van dit interview verscheen op 11 juni 2007 in Delta. Die is te lezen in de pdf-versie van de krant die ook op deze site staat.
,
Het is 14 januari 1882. Het Tilburgse echtpaar Johanna Stoel en Klaas Bes wordt verblijd met de geboorte van een dochter. Het blijkt niet zomaar een dochter. In 1900 is Marie – want zo wordt zij genoemd – de eerste vrouwelijke student aan de Polytechnische School in Delft, de voorloper van de huidige TU.
Vanaf de eerste ‘technische’ madame groeit het percentage vrouwen dat in Delft komt studeren decennialang niet echt snel. Ter indicatie: in 1982 studeren in totaal 787 vrouwen aan de universiteit. Daarmee vormen zij op dat moment slechts zeven procent van het totale studentenbestand.
Twintig jaar later, in 2002, studeren 2779 vrouwen aan de TU Delft. Dat is 21 procent van het totaal. Een hoogtepunt, want in de jaren daarna daalt het percentage tot iets onder de twintig procent. Pas in 2007 wordt deze negatieve tendens weer doorbroken. Hoe zit het met de verschillende faculteiten? Een eerste blik op de cijfers van vorig jaar leert dat Industrieel Ontwerpen het grootste aandeel vrouwen aan boord heeft (37,4%), gevolgd door Bouwkunde (31,8%) en Technische Natuurwetenschappen (22,4%). Aan de onderkant van de lijst zou Luchtvaart- en Ruimtevaarttechniek zich hard moeten maken voor een retourtje Venus, want het aandeel vrouwen houdt hier nog niet over (8,6%). 3mE sluit de rij met 7,2%, maar kon ten opzichte van 2006 een klein procentje erbij optellen. Een bemoedigende score dus.
De studentenverenigingen dan. Het blijkt goed te gaan met de Delftse vrouw bij de vereniging. Een rondje langs wat verenigingen geeft aan dat het percentage vrouwen aanzienlijk hoger ligt dan bij de gemiddelde faculteit. Getallen die voorbij komen liggen zo tussen de 25 en 35 procent. Voormalig Proteus-bestuurslid Wouter van Caspel meldt dat bij de roeivereniging het aandeel vrouwen gewoonlijk zo rond de 28 procent ligt. In zijn eigen bestuursjaar – twee jaar terug – lag dat percentage rond de veertig, ongekend hoog. Of hij zelf verantwoordelijk was voor die opmerkelijke stijging? Wouter schiet in de lach, het antwoord is duidelijk.
Virgiel meldt trots op de site dat zij de meeste vrouwen in huis heeft. De vereniging kent 1600 leden van wie dertig procent vrouw. Een klein rekensommetje leert dat dit zo’n 480 dames moeten zijn. Geen slechte score voor Delftse begrippen. Bij het Delftsch Studenten Corps vertelt een toevallig aanwezige dat het percentage bij de nieuwe lichting dit jaar zelfs rond de 33 ligt. De koppositie van Virgiel is dus geen zekerheid.
Dan is het 6 oktober 2008. Tijdens een huishoudelijke vergadering besluit studentenvereniging C.S.R. om een vrouwenstop in te voeren. Aanleiding hiervoor is dat er een ‘significante toename van het aantal vrouwen binnen de Civitas was waar te nemen’, zo meldt het persbericht. Wat begon als een ludieke actie, eindigde in een keurig opgestelde motie waarin het geheel op Delftse wijze wordt uitgelegd. Houd je vast. ‘Overwegende dat vrouwen samenklieken en ook in Delft op zoek zijn naar andere vrouwen, en een stop zal suggereren dat de C.S.R. overloopt van vrouwen, wat, gezien de eerdere genoemde neiging tot klieken die dames eigen is, zeer gunstig is om nog meer dames aan te trekken…’ De motie wordt verduidelijkt met een uitspraak van de Russische schrijver Tsjechov: ‘Omdat vrouwen zonder mannengezelschap verleppen en mannen zonder vrouwengezelschap versuffen.’
Een vrouwenstop dus, om nog meer vrouwen aan te trekken. En dat terwijl de AEX de ene na de andere zwarte dag laat noteren. Eigenlijk is er dan maar één conclusie mogelijk: koop aandelen ‘Delftse vrouwen’. Dan weet je in ieder geval zeker dat je niet het schip in gaat. Bij de C.S.R. hebben ze dat alvast goed begrepen.
Wanneer wist je dat je de Mount Everest ging beklimmen?“Ik ben er al drie jaar mee bezig. Planning, geld sprokkelen bij sponsoren en veel training. Ik had al een goede conditite, ik klim al heel wat jaren. Maar de Mount Everest is natuurlijk wel een schepje er bovenop. De laatste twee jaar heb ik twintig uur per week getraind.”
Wat doe je dan?
“Veel hardlopen, dat is een van de beste trainingen. Ik loop dan wel lange afstanden: twintig, dertig of veertig kilometer. Daarvoor moest ik eerst door het stof, maar nu schud ik twintig kilometer zo uit mijn mouw.”
Moest je veel laten voor al dat trainen?
“Ja. Ik heb ook vlak voor de expeditie mijn afstudeerrapport ingeleverd. Ik wist dat ik geen zin zou hebben dat weer op te pakken als ik terug was. Ik werkte ongeveer vijftig uur per week aan mijn afstuderen. En dus dat trainen. Daar komt goed koken nog bij, MacDonalds is niet zo goed voor de voorbereiding.”
Zag je je vrienden nog wel?“Niet zo veel, zeker de laatste maanden niet. Gelukkig heb ik een paar fantastische vrienden. Zo is traplopen een goede training voor mij. Ik ging soms bij vrienden op de Aart van der Leeuwlaan twee uur op de trap hollen. En dan kookten zij voor mij zodat ik nog even kon aanschuiven.”
Moet je afkicken nu je terug bent?“Het lichaam is uitgeput, dus het heeft nu vooral zin in rust. Ik slaap dertien uur en train helemaal niet. Dat ga ik over een week wel weer oppakken. Ik ga zeker weer terug naar de bergen. Dit is niet het ultieme waarna ik wel kan stoppen.”
Voor andere klimmers is de hoogste top bereiken misschien wel het ultieme?“Het is ook wel ultiem. Ik wilde hem altijd graag beklimmen. Maar ik wil nog wel meer bergen beklimmen, een paar in de Himalaya, een paar in de alpen. Maar alleen als mijn hart sneller gaat kloppen van de tocht. Anders is het de fysieke pijn niet waard.”
Waar gaat je hart sneller van kloppen?
“Van de Gasher Brum in Pakistan. Dat is een enorme piramidevormige berg, of eigenlijk twee, van meer dan achtduizend meter in een prachtige omgeving. We willen dan beide beklimmen in één experiment. Dat heeft volgens mij nog nooit een Nederlander gedaan.”
Betekent dat wat voor jou? “Het geeft aan hoe moeilijk het is. Na de eerste moet je nog genoeg kracht hebben voor de tweede berg. Dat is een mooie uitdaging. En deze beklimming van de Mount Everest heeft veel vertrouwen gegeven. (Lachend:) Ik ben nog maar een week terug en ik zit al weer plannen te maken.”
Met wie beklom je de Mount Everest?“Ik ging alleen mee met een expeditie van klimmers uit de hele wereld; ik had ze nog nooit gezien.”
Kun je je gewoon opgeven voor zo’n reis?“Ja. De expeditieleider vraagt wat je al gedaan hebt, je klim-CV. Als daar alleen de Vaalserberg opstaat wordt je waarschijnlijk niet toegelaten. En als je mee mag, moet je dokken.”
Hoeveel?“Eerst tienduizend dollar aan de Nepalese overheid. Dan heb je alleen nog maar een vergunning om de berg op te mogen. In totaal ben je het schrikbarende bedrag van bijna dertigduizend euro kwijt. De kas is aardig leeg nu. Dus ik moet weer op zoek naar sponsors voor volgend jaar, voor Pakistan.”
Ga je dan met een vriend?“Ja, ik wil met een Nederlands team. Dat wilde ik dit jaar ook, maar dat is bijna onmogelijk om te regelen. Er zijn niet zoveel Nederlanders die de Mount Everest willen beklimmen.”
Hoe was de expeditieleider?“Die was helemaal top. Gelukkig, want het team was dat niet.”
Hoezo?“Er waren behoorlijk wat ruzies. Eerst probeerde ik het nog te lijmen, maar daar blijf je je energie niet in stoppen. De sfeer was zo slecht dat sommigen te beroerd waren om elkaar te feliciteren op de top. Erg jammer. Je kunt zoveel uit de bergsport halen als mensen elkaar helpen. Maar nu was ik compleet op mezelf aangewezen.”
Heeft de slechte sfeer je trip verpest?
“Dat niet. Ik heb me gericht op de berg en de beklimming. Ik ging na een dag klimmen gewoon de tent in, een dutje doen en dan weer klimmen. Je opwinden heeft weinig zin. Maar ik bedenk me wel twee keer voor ik weer met zo’n trip mee ga.”
Wat was je dieptepunt tijdens de expeditie?“Dat was tijdens de toppoging. Je bent dan al zes weken aan het acclimatiseren. Eerst gingen we in tien dagen naar het basiskamp op 5400 meter. Na een aantal dagen rust, loop je naar kamp 1 en dan weer terug. Zo ga je ook nog een keer naar kamp 2 en 3. Je gaat in een soort accordeonbeweging de berg op. Je moet wennen aan de hoogte, maar je moet ook niet te lang op grote hoogte blijven. Door het zuurstoftekort slaap en eet je er slecht.
Tijdens de toppoging ga je in vijf dagen vanaf het basiskamp naar boven en in twee weer naar beneden. In kamp 1 voelde ik me al niet fantastisch en toen we de dag erna in kamp 2 aankwamen, moest ik flink overgeven. Als ik de dag erna nog ziek zou zijn, moest ik naar beneden. Die tweede klimdag was mijn dieptepunt. Gelukkig kwam ik de volgende dag goed aan in kamp 3. Vanaf toen ging het goed. Op de topdag voelde ik me sterk, ik kon snel klimmen en weer terug. Om zes uur ‘s middags was ik terug in kamp 2.”
Wat deed je toen?
“Slapen. Ik heb even op een stoel gezeten en wat gedronken. Ik was niet aanspreekbaar.”
Wat was je hoogtepunt tijdens de reis?“Dat was de dag na het dieptepunt. Toen ging het een stuk beter.”
Je noemt de top niet als hoogtepunt.“Op de top ben je halverwege.”
Gaat het niet om de top?“Natuurlijk wel, dat is het enige resultaat dat telt. Maar op de top ben je niet euforisch, je weet dat je nog een gevaarlijke tocht terug moet. En ik wist al eerder dat ik het ging halen. Maar ik was natuurlijk wel heel blij.”
Waren er teamleden die de top niet haalden?
“Twee mensen. Eén omdat hij bronchitis had en een ander omdat hij te langzaam was.”
Help je diegene dan?“Je gaat niet steeds bij hem blijven. Sommige stukken zijn lawinegevaarlijk, daar moet je zo snel mogelijk voorbij. Dan ga niet met iemand lopen die langzaam is, je denkt toch aan je eigen veiligheid. Ik heb die langzame man wel mentaal ondersteund. Met hem kon ik eigenlijk het beste opschieten, hij was een van de weinigen die sociaal was. Als hij heel moe was, legde ik zijn slaapzak klaar. Maar tijdens het klimmen kon ik niet helpen, je moet zelf ook klimmen. Dat is de harde realiteit in een expeditie op grote hoogte. Ik gunde het hem, maar het zat er niet in. Dat acht van de tien de top wel hebben gehaald is veel. Meestal slaagt dertig tot veertig procent erin te top te bereiken. Conditioneel gezien was het een sterk team.”
Wat vond je familie ervan dat je deze toch gevaarlijke tocht ging maken?“Ze vonden het spannend, maar ze weten dat ik geen roekeloze klimmer ben.”
Wat zijn de grootste gevaren?“Uitputting. Hoger dan achtduizend meter kun je niet overleven. Na een week ga je gewoon dood, er is te weinig zuurstof. Dit jaar was er weer eentje zonder zuurstof aan het klimmen.”
Zou je dat ooit doen?“Nee. Ik heb op 8750 meter mijn zuurstoffles gewisseld. Ik zat tien minuten zonder zuurstof en werd duizelig en kon niet meer goed nadenken. Dat zuurstof kun je goed gebruiken, zonder is het een inferno.”
Heb je wel eens overwogen om te stoppen? “In het begin van de expeditie had ik een parasiet in mijn spijsvertering. Ik kon weinig eten en voelde me slecht. Je valt normaal tijdens zo’n tocht al makkelijk tien kilo af. Maar ik kon moeilijk eten en verloor twintig kilo. De eerste tocht naar kamp 1 deed ik in negen uur. Later kon dat in vier uur. Toen vroeg ik me wel af: als het hier al zo zwaar is, hoe is het dan hoger op de berg? Maar ik heb goed gepiekt, letterlijk en figuurlijk. Ik heb me soms echt slecht gevoeld, maar op de dagen dat het erom ging was ik sterk.”
Een kortere versie van dit interview verscheen op 11 juni 2007 in Delta. Die is te lezen in de pdf-versie van de krant die ook op deze site staat.
Comments are closed.