De ongelijkheid in het onderwijs is nog niet verdwenen, waarschuwt de Inspectie van het Onderwijs vandaag. Er gaat ook veel talent verloren van “de niets-aan-de-handkinderen, de gaat-toch-best-goedleerlingen, de schijnbaar doodgewone studenten”.
Vorig jaar sloeg De staat van het Onderwijs in als een bom. De inspectie legde de vinger op de zere plek van de kansenongelijkheid in het onderwijs en politiek Den Haag stond op zijn kop. Er moest snel iets gebeuren.
Het vandaag verschenen jaarrapport leest als een vervolg hierop. Hier en daar zijn lichtpuntjes te ontdekken, maar nog altijd gaat er veel talent verloren. De ene school brengt leerlingen naar een hoger niveau dan de andere, waardoor sommige kinderen minder kans hebben om naar het hoger onderwijs te gaan.
Daarbij gaat het niet uitsluitend om probleemleerlingen, maar ook om doodgewone leerlingen die op een lager niveau eindigen dan je zou verwachten. Het is fijn dat de onderwijsvrijheid zo’n variëteit aan scholen heeft opgeleverd, maar het heeft volgens inspecteur-generaal Monique Vogelzang ook nadelen.
Hbo-student met arme ouders stopt vaker
Maar niet alleen de kwaliteit van scholen zorgt voor verschillen. Waar je wieg staat, is nog steeds belangrijk voor je kansen. Dat geldt ook in het hoger onderwijs. Zo hebben hbo-studenten het moeilijker als hun ouders weinig geld hebben, merkt de Onderwijsinspectie. Ze stoppen vaker met hun opleiding dan andere studenten.
Ook studenten van niet-westerse afkomst kampen met problemen: zelfs als ze het eerste studiejaar zijn doorgekomen, is hun kans op een diploma in het hbo nog altijd twee keer zo klein. De Inspectie heeft wel een idee wat daarvan de oorzaak is: deze studenten komen bijvoorbeeld minder makkelijk aan een stage, waardoor ze studievertraging oplopen, en ze raken ook ontmoedigd door verhalen van afgestudeerden over de arbeidsmarkt die hun te wachten staat: allochtone afgestudeerden vinden minder snel een baan dan anderen.
Selectieproces moet transparant zijn
Aan de universiteiten spelen deze verschillen een kleinere rol. Het wetenschappelijk onderwijs moet van de Inspecteurs vooral op selectie aan de poort letten. Als opleidingen hun studenten selecteren, trekken ze minder mannen, minder studenten van niet-westerse afkomst en minder studenten van arme of laagopgeleide ouders.
Dus moeten selectieprocedures transparant en zorgvuldig zijn, waarschuwt de Inspectie. Dat is nog belangrijker nu opleidingen met een studentenstop (numerus fixus) helemaal niet meer mogen loten. Ze moeten al hun eerstejaars eigenhandig selecteren.
Er zijn heus wel wat lichtpuntjes in het hoger onderwijs. Er zijn steeds meer tevreden studenten, er komen nauwelijks klachten bij de Inspectie binnen en opleidingen krijgen nog maar zelden een onvoldoende van de kwaliteitsbewakers van accreditatieorganisatie NVAO.
Studiesucces bachelorstudenten
Toch mogen opleidingen er nog een “schepje bovenop” doen, staat in het rapport. Hogescholen en universiteiten moeten van de inspecteurs de kwaliteitscultuur versterken en de opleidingscommissies professionaliseren.
Opvallend is overigens het studiesucces van bachelorstudenten. Aan universiteiten gaat het steeds beter (zeventig procent heeft binnen vier jaar een diploma), terwijl het aan hogescholen juist achteruit gaat: slechts 57 procent heeft daar binnen vijf jaar een diploma. Dat laatste is een punt van zorg, zegt de Inspectie.
Comments are closed.