Op de eerste dag van het academisch jaar ontving professor Pieter Kruit (TNW) de UfD Leermeesterprijs 2013 voor iemand die excelleert in onderwijs, onderzoek en uitstraling.
U werd door juryvoorzitter Professor Ted Young overladen met loftuitingen. Hoe was dat?
“Geweldig leuk natuurlijk. Wat kan ik anders zeggen? Er zitten allemaal mensen die vinden dat je het geweldig doet en alle kritiek die ze op je hadden laten ze achterwege. Dat moet iedereen wel leuk vinden. Ik heb extra zware schoenen aangedaan om te voorkomen dat ik zou gaan zweven.”
In uw acceptatierede leek u verbaasd over de toekenning. Was dat gespeelde bescheidenheid?
“Nee, daar zat toch wel wat achter. Het is echt niet zo dat ik, als ik met studenten en promovendi bezig ben, bewust nadenk over wat deze persoon nou nodig heeft om verder te komen. Ik ben bezig met de inhoud van mijn project, ik betrek ze daarbij en wil dat ze daar volop in meegaan. Ik geef ze aanwijzingen over hoe ze dat goed kunnen doen en hoe ze nog meer bij kunnen dragen. Dat is altijd vanuit de motivatie voor de techniek geweest. Die aanwijzingen blijken dan samen te vallen met wat goed is voor hun ontwikkeling.”
U volgt dus eigenlijk een heel pragmatische benadering
“Ja”
Grappig is dat. Ik vond het ontwapenend eerlijk dat u vertelde dat u aanvankelijk helemaal geen trek had in onderwijs.
“Dat klopt.”
En u suggereerde dat dat voor veel onderzoekers geldt.
“Dat weet ik wel zeker, ja. Het is ook de manier waarop mensen de universiteit binnenkomen. Ze doen een promotie. Daarna gaan ze ergens een postdoc doen, liefst in het buitenland. Alles is daarbij gericht op het maken van goede publicaties, het definiëren van een eigen onderzoekslijn. En als ze dan geselecteerd worden voor een plaats op de universiteit is dat vooral vanwege hun onderzoeksprestaties. Ik wordt als opleidingsdirecteur wel bij aanstellingen betrokken, maar als ze staan te stuntelen bij het onderwijs, terwijl ze op conferenties goede verhalen houden over hun onderzoek, dan geeft dat toch de doorslag. Dan zeggen we: dat onderwijs leren ze ook nog wel.”
Hebben die mensen een achtergrond is onderwijs?
“Als ze aangetrokken worden als universitair docent of op een tenure track is dat vaak hun eerste aanraking met onderwijs. Ze moeten dan de basiskwalificatie onderwijs halen. Vaak zijn het slimme en sociale mensen die het snel oppikken. Langzamerhand worden ze dan beter. Ik ben er zelf een voorbeeld van. Ik denk dat ik mijn eerste college echt niet geweldig deed. Maar dan hoop je dat slimme mensen zelf doorhebben dat het niet goed ging en het anders gaan aanpakken of een cursus gaan volgen. Ik heb gemerkt dat in de loop van de jaren, als je er een beetje oog voor hebt, dan wordt je beter en je begint het leuk te vinden.”
Dat gaat hand in hand?
“Dat gaat samen, ja.”
U hebt een voortrekkersrol gespeeld bij wat nu bekend staat als studio classroom (onderwijsvorm waarbij frontaal lesgeven wordt afgewisseld met groepswerk en praktische oefeningen, red). Waar kwam dat idee vandaan?
“Het bestond al wel, maar ik had het nog niet gezien. Ik had bedacht: ik wil de studenten aan het vak laten werken terwijl ik erbij ben. Dat kan niet in een collegezaal, want ze moeten in een groep om een tafel zitten. Daar waren geen ruimtes voor, dus ik heb de decaan overtuigd dat we bij een ruimte de tussenwanden moesten weghalen zodat er een hele jaargang rond een stel tafels kon zitten. Dan kon ik er tussendoor lopen en als ik merk dat ze allemaal hetzelfde niet begrepen hebben nog een keer de microfoon aanzetten en het opnieuw uitleggen.”
U wilde zo de brug tussen de theorie en het maken van opgaven overbruggen?
“Ja, en ik wilde controleren dat ze er tijd aan besteedden. Want ik deed enquêtes over de tijdsbesteding aan mijn vak en dat was altijd overduidelijk te weinig. Ze dachten altijd dat als er 100 uur voor stond dat 50 wel genoeg zou zijn.”
Want ze denken allemaal dat ze geniaal zijn.
“Precies. En op deze manier kon ik zien dat ze ermee bezig waren. Ook las ik over andere studio classroom concepten elders die goed te combineren waren met practica. We hebben toen heel snel de zaal ingezet voor het vak elektronische instrumentatie. Dan kregen studenten een oscilloscoop en een functiegenerator op tafel en konden ze ter plekke hun practicum gaan doen. Dan was het ook weer de combinatie van de docent die vertelt en ze kunnen het meteen toepassen en aan elkaar uitleggen. Dat was het eigenlijke begin van de studio classroom in plaats van een classroom. En de volgende stap was dat ik bedacht dat je een groot aantal natuurkunde proefjes gewoon aan tafel kunt doen: een slinger van een bout aan een draadje, magnetisme, wrijving van een munt die over een boek glijdt. Dat soort dingen.”
Daar wordt het leuk van, ook voor de studenten?
“En het is een sociaal gebeuren. Vanochtend gaf ik mijn eerste college aan 250 eerstejaars studenten die elkaar niet kennen. Die zet ik in groepjes van acht om een tafel en laat ze samenwerken om een som op te lossen. De volgende dag zet ik ze in een andere combinatie om de tafel. Binnen een paar weken hebben ze met heel veel van hun jaargenoten om tafel gezeten, even een soort speed-dating gedaan. Ik denk dat het belangrijk is dat wanneer je het programma vol plant voor de studenten, dan moet je het ook leuk en sociaal maken. Anders is het niet vol te houden.”
De studio classroom maakt dat mogelijk?
“Ja, dus hebben we er vorig jaar nog een bij gebouwd.”
En het rendement is omhoog gegaan?
“Voor het vak elektriciteit en magnetisme in het eerste jaar lag het slagingspercentage eerst rond de 55 procent, dat is toen 85 procent geworden. Dat was in 2005-2006 toen we er voor het eerst mee begonnen.”
Terug naar de prijs: twee vliegtickets en 15 duizend euro zakgeld. Waar gaat de reis naartoe?
“Ik weet het nog niet precies. Ik wil naar het zuidelijk halfrond want daar kan ik een keer een paar maanden winter verruilen voor een paar maanden zomer. Dan is het logisch naar een plek te gaan waar iemand precies hetzelfde vak doet, maar ik wil de gelegenheid ook nemen om na te denken over het onderwijs, met name in de masterfase. Eens kijken of ik daar een ander type college voor kan ontwikkelen. En dan ga ik kijken bij een universiteit waar ze dat ook hebben. En dat moet ik nog helemaal uitzoeken. Dat doe ik de komende tijd, want mijn vrouw kan toch niet eerder van haar werk weg dan winter volgend jaar.”
U oriënteert zich dus meer op onderwijs dan op uw vak elektronenmicroscopie?
“Ja, want dat loopt wel.”
Prof.dr.ir. Pieter Kruit (60) is sinds 1989 hoogleraar deeltjesoptica en opleidingsdirecteur technische natuurkunde bij TNW. Hij is mede-oprichter van het bedrijf Mapper (200 arbeidsplaatsen) en van het bedrijf Delmic (dat optische en elektronenmicroscopie combineert). Kruit ontving in 2012 de FOM-valorisatieprijs en werd later dat jaar benoemd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Hij heeft ruim 50 octrooien op zijn naam staan en begeleidde 30 promovendi over de streep. Twaalf zijn nog onderweg.
Comments are closed.