Voor ik mij bewezen had als journalist – in een positieve bui heb ik zojuist besloten dat ik me inmiddels bewezen heb – vermeldde ik vaak al in de tweede zin dat ik eigenlijk ingenieur was.
“Ik ben journalist”, was de eerste. Als er meteen daarna van de andere kant kwam: “Goh, interessant”, schoot ik in de stress.
Iedereen kan zich journalist noemen. Je hoeft er geen zinnig artikel voor gepubliceerd te hebben. Shit, die denkt natuurlijk dat ik een van die honderdduizenden gekken ben, die meent te kunnen schrijven, dacht ik dan. Dus riep ik er steevast achteraan: “Maar eigenlijk ben ik ingenieur. Ik heb in Delft gestudeerd.”
Meestal had die tweede zin het gewenste effect. Bèta’s haakten niet direct af en durfden te hopen op gemeenschappelijke interesses, en alfa’s hadden, ondanks het feit dat ze mijn naam nog niet waren tegengekomen in NRC Handelsblad of Vrij Nederland, onmiddellijk respect voor mijn intellect.
Net als vrijwel iedere journalist lijd ik afwisselend aan zelfoverschatting en zelfonderschatting, wat regelmatig resulteert in een verlammende onzekerheid. Tot voor kort gaf mijn ingenieurstitel mij enige houvast. Die titel bood een veilige uitweg voor het geval ik zou mislukken als journalist. Precies zoals mijn vader me had voorgehouden: “Als je een vak hebt geleerd, kan je daarna altijd nog gaan doen wat je leuk vindt. Maar dan heb je iets om op terug te vallen.”
En inderdaad, wat heb ik die titel misbruikt. Ik heb het nooit uitgesproken (waaruit meer intelligentie blijkt dan uit die titel), maar als iemand durfde te beweren – of eigenlijk moet ik zeggen: als ik in mijn paranoia dacht dat iemand non-verbaal beweerde – dat ik niet kon schrijven, dan schoot er door mijn hoofd: En ik wil jou wel eens de kracht die een golf uitoefent op een kademuur zien berekenen.
Toen ik na de matige ontvangst van mijn boek over Dennis Bergkamp, op een borrel verzeild raakte met een van mijn felste criticasters (Hugo Borst van het Algemeen Dagblad), antwoordde ik op de vraag of ik spijt had het boek te hebben uitgebracht: “Absoluut niet!” Om er meteen achteraan te roepen dat ik terug ging in mijn oude vak (Civiele techniek. “Hoe, zeg je?” Buiten Delft snapt niemand waar je het over hebt. Doe eens wat aan die naam!). En ik keek Borst aan met een blik die zei: Ik wil jou wel eens de kracht die een golf uitoefent op een kademuur zien berekenen, Hugo. Lul.
Maar vele drankjes later, in bed, besefte ik dat ik niet goed bezig was. Als je journalist wilt zijn, moet je je stinkende best doen om de mooiste verhalen te vinden en goed op te schrijven. En dat deed ik beslist, maar ook in mijn hoofd moest ik die ingenieurstitel niet meer als vangnet gebruiken. Die titel is niet meer relevant. In één klap was ik ervan af. Na die eerste zin: “Ik ben journalist”, komen sindsdien trotse verhalen. Geen titel. Geen Delft. Geen uitvluchten.
Marie-José Kleef is freelance journalist. Ze studeerde civiele techniek aan de TU Delft.
Voor ik mij bewezen had als journalist – in een positieve bui heb ik zojuist besloten dat ik me inmiddels bewezen heb – vermeldde ik vaak al in de tweede zin dat ik eigenlijk ingenieur was. “Ik ben journalist”, was de eerste. Als er meteen daarna van de andere kant kwam: “Goh, interessant”, schoot ik in de stress.
Iedereen kan zich journalist noemen. Je hoeft er geen zinnig artikel voor gepubliceerd te hebben. Shit, die denkt natuurlijk dat ik een van die honderdduizenden gekken ben, die meent te kunnen schrijven, dacht ik dan. Dus riep ik er steevast achteraan: “Maar eigenlijk ben ik ingenieur. Ik heb in Delft gestudeerd.”
Meestal had die tweede zin het gewenste effect. Bèta’s haakten niet direct af en durfden te hopen op gemeenschappelijke interesses, en alfa’s hadden, ondanks het feit dat ze mijn naam nog niet waren tegengekomen in NRC Handelsblad of Vrij Nederland, onmiddellijk respect voor mijn intellect.
Net als vrijwel iedere journalist lijd ik afwisselend aan zelfoverschatting en zelfonderschatting, wat regelmatig resulteert in een verlammende onzekerheid. Tot voor kort gaf mijn ingenieurstitel mij enige houvast. Die titel bood een veilige uitweg voor het geval ik zou mislukken als journalist. Precies zoals mijn vader me had voorgehouden: “Als je een vak hebt geleerd, kan je daarna altijd nog gaan doen wat je leuk vindt. Maar dan heb je iets om op terug te vallen.”
En inderdaad, wat heb ik die titel misbruikt. Ik heb het nooit uitgesproken (waaruit meer intelligentie blijkt dan uit die titel), maar als iemand durfde te beweren – of eigenlijk moet ik zeggen: als ik in mijn paranoia dacht dat iemand non-verbaal beweerde – dat ik niet kon schrijven, dan schoot er door mijn hoofd: En ik wil jou wel eens de kracht die een golf uitoefent op een kademuur zien berekenen.
Toen ik na de matige ontvangst van mijn boek over Dennis Bergkamp, op een borrel verzeild raakte met een van mijn felste criticasters (Hugo Borst van het Algemeen Dagblad), antwoordde ik op de vraag of ik spijt had het boek te hebben uitgebracht: “Absoluut niet!” Om er meteen achteraan te roepen dat ik terug ging in mijn oude vak (Civiele techniek. “Hoe, zeg je?” Buiten Delft snapt niemand waar je het over hebt. Doe eens wat aan die naam!). En ik keek Borst aan met een blik die zei: Ik wil jou wel eens de kracht die een golf uitoefent op een kademuur zien berekenen, Hugo. Lul.
Maar vele drankjes later, in bed, besefte ik dat ik niet goed bezig was. Als je journalist wilt zijn, moet je je stinkende best doen om de mooiste verhalen te vinden en goed op te schrijven. En dat deed ik beslist, maar ook in mijn hoofd moest ik die ingenieurstitel niet meer als vangnet gebruiken. Die titel is niet meer relevant. In één klap was ik ervan af. Na die eerste zin: “Ik ben journalist”, komen sindsdien trotse verhalen. Geen titel. Geen Delft. Geen uitvluchten.
Marie-José Kleef is freelance journalist. Ze studeerde civiele techniek aan de TU Delft.
Comments are closed.