In Delta nr. 24 opende ik de aanval op de verklaring waarin studenten eventuele octrooirechten voor uitvindingen om niet aan de TU zullen moeten afstaan.
De Uitvoeringregels intellectuele eigendomsrechten adviseert de faculteiten de verklaring als algemene toelatingseis te hanteren bij eerste geldstroomonderzoek. De verkaring is absoluut, een motivering ontbreekt en kent geen vergoeding toe aan een student die een uitvinding heeft gedaan.
Petra van de Ven, een van de opstellers, verdedigt de nota in Delta nr. 29. De nota beoogt volgens haar niet het opeisen van privé-uitvindingen van studenten. Dit is een hele geruststelling. De verklaring maakt het echter het wel mogelijk. Waarom is de verklaring niet zodanig geformuleerd dat voor iedereen duidelijk is op welk soort uitvindingen hij betrekking heeft, zodat dergelijke mededelingen niet nodig zijn?
Van de Ven erkent dat een student die weigert de verklaring te tekenen, toch dient te worden toegelaten tot eerste-geldstroomonderzoek. Hij zal dan wel minder interessant onderzoek krijgen met een geringere kans op uitvindingen, voegt zij er aan toe. Het zou hoogst merkwaardig zijn dat de TU toelating tot onderzoek, een verplicht onderdeel van de opleiding, afhankelijk zou kunnen stellen van een eis die niet in de Wet op het Wetenschappelijk Onderwijs voorkomt. Het advies aan de faculteiten om studenten de verklaring te laten tekenen mist een wettelijke basis. De verklaring mag dus, anders dan de nota adviseert, niet als algemene toelatingseis worden gebruikt.
Specifieke kennis
Van de Ven rechtvaardigt de in de nota opgenomen verklaring met twee argumenten: de TU heeft specifieke high tech-kennis en de wetgever heeft er niet aan gedacht dat studenten uitvindingen kunnen doen tijdens of door onderzoek aan de universiteit. Met die specifieke kennis bedoelt zij vermoedelijk ‘niet algemeen toegankelijke kennis’. Uitvinden is iets meer en anders dan ijverig en volhardend zoeken in wellicht niet algemeen toegankelijke high tech-kennis, als ware het speuren naar juwelen.
Uitvinden is het oplossen van een probleem. Dat is mogelijk door meer en eerder inzicht te tonen in de overmaat aan aanwezige kennis dan anderen die ook toegang tot die kennis hebben. Het inzicht kan ook blijken door elementen van de misschien uitsluitend op de TU aanwezige kennis te combineren met de juiste elementen uit algemeen toegankelijke kennis. Kennis is noodzakelijk voor het oplossen van een probleem, maar niet voldoende. Noch de Octrooiwet noch een andere wet beschermt het enkele weten. Degene die iets als eerste weet, kan niet beletten dat anderen dit ook te weten komen. De Octrooiwet beschermt slechts diegene die als eerste een kennenin een kunnen omzet, en dan nog slechts als de gemiddelde ijverige vakman niet tot deze oplossing gekomen zou zijn.
Van de Ven stelt dat de nota op een zorgvuldige wijze doet wat de wetgever heeft nagelaten ten aaanzien van studenten. De nota geeft een oplossing analoog aan de wet en zou daarom in de geest van de wet zijn: de TU heeft recht op uitvindingen van studenten, omdat de TU recht heeft op uitvindingen van medewerkers. De TU heeft inderdaad recht op uitvindingen van medewerkers, omdat zij salaris krijgen en aangesteld zijn om onderzoek te doen. Omdat studenten evenwel collegegeld betalen en een opleiding volgen, ontgaat de analogie mij. De nota vergeet bovendien aan studenten een billijke vergoeding toe te kennen, een onderwerp dat de nota ten aanzien van de medewerkers uitvoerig regelt. Daarom kan de nota niet als zorgvuldig worden aangemerkt.
Vergeten?
Heeft de wetgever de uitvindingen van studenten vergeten? Uit de Kamerstukken blijkt het volgende. De Octrooiwet wil de speurzin stimuleren en kent het octrooi aan de uitvinder toe. Dat is de hoofdregel. Slechts in een beperkt aantal gevallen kent de wetgever aan een ander dan de uitvinder het octrooi toe en hij motiveert deze uitzondering. Een werkgever krijgt slechts het octrooi van uitvindingen van werknemers die hij speciaal aanstelt voor het verrichten van speurwerk. Doet een werknemer die niet aangesteld is voor speurwerk een uitvinding dan heeft deze werknemer, en niet zijn werkgever, recht op octrooi. Verklaringen waarbij zo’n werknemer bij indiensttreding afstand doet van eventuele octrooirechten zullen op grond van de wettekst en de wetsgeschiedenis ongetwijfeld door de rechter nietig verklaard worden.
Studenten vallen onder de hoofdregel, zolang de wetgever het tegendeel niet bepaalt. De nota geeft geen oplossing in de geest van de wet, maar is hier juist mee in strijd.
Ondanks de toelichting van Van de Ven blijf ik bij mijn standpunt dat het laten tekenen van de voorgestelde verklaring misbruik is, en dat een getekende verklaring niet geldig is.
In Delta nr. 24 opende ik de aanval op de verklaring waarin studenten eventuele octrooirechten voor uitvindingen om niet aan de TU zullen moeten afstaan. De Uitvoeringregels intellectuele eigendomsrechten adviseert de faculteiten de verklaring als algemene toelatingseis te hanteren bij eerste geldstroomonderzoek. De verkaring is absoluut, een motivering ontbreekt en kent geen vergoeding toe aan een student die een uitvinding heeft gedaan.
Petra van de Ven, een van de opstellers, verdedigt de nota in Delta nr. 29. De nota beoogt volgens haar niet het opeisen van privé-uitvindingen van studenten. Dit is een hele geruststelling. De verklaring maakt het echter het wel mogelijk. Waarom is de verklaring niet zodanig geformuleerd dat voor iedereen duidelijk is op welk soort uitvindingen hij betrekking heeft, zodat dergelijke mededelingen niet nodig zijn?
Van de Ven erkent dat een student die weigert de verklaring te tekenen, toch dient te worden toegelaten tot eerste-geldstroomonderzoek. Hij zal dan wel minder interessant onderzoek krijgen met een geringere kans op uitvindingen, voegt zij er aan toe. Het zou hoogst merkwaardig zijn dat de TU toelating tot onderzoek, een verplicht onderdeel van de opleiding, afhankelijk zou kunnen stellen van een eis die niet in de Wet op het Wetenschappelijk Onderwijs voorkomt. Het advies aan de faculteiten om studenten de verklaring te laten tekenen mist een wettelijke basis. De verklaring mag dus, anders dan de nota adviseert, niet als algemene toelatingseis worden gebruikt.
Specifieke kennis
Van de Ven rechtvaardigt de in de nota opgenomen verklaring met twee argumenten: de TU heeft specifieke high tech-kennis en de wetgever heeft er niet aan gedacht dat studenten uitvindingen kunnen doen tijdens of door onderzoek aan de universiteit. Met die specifieke kennis bedoelt zij vermoedelijk ‘niet algemeen toegankelijke kennis’. Uitvinden is iets meer en anders dan ijverig en volhardend zoeken in wellicht niet algemeen toegankelijke high tech-kennis, als ware het speuren naar juwelen.
Uitvinden is het oplossen van een probleem. Dat is mogelijk door meer en eerder inzicht te tonen in de overmaat aan aanwezige kennis dan anderen die ook toegang tot die kennis hebben. Het inzicht kan ook blijken door elementen van de misschien uitsluitend op de TU aanwezige kennis te combineren met de juiste elementen uit algemeen toegankelijke kennis. Kennis is noodzakelijk voor het oplossen van een probleem, maar niet voldoende. Noch de Octrooiwet noch een andere wet beschermt het enkele weten. Degene die iets als eerste weet, kan niet beletten dat anderen dit ook te weten komen. De Octrooiwet beschermt slechts diegene die als eerste een kennenin een kunnen omzet, en dan nog slechts als de gemiddelde ijverige vakman niet tot deze oplossing gekomen zou zijn.
Van de Ven stelt dat de nota op een zorgvuldige wijze doet wat de wetgever heeft nagelaten ten aaanzien van studenten. De nota geeft een oplossing analoog aan de wet en zou daarom in de geest van de wet zijn: de TU heeft recht op uitvindingen van studenten, omdat de TU recht heeft op uitvindingen van medewerkers. De TU heeft inderdaad recht op uitvindingen van medewerkers, omdat zij salaris krijgen en aangesteld zijn om onderzoek te doen. Omdat studenten evenwel collegegeld betalen en een opleiding volgen, ontgaat de analogie mij. De nota vergeet bovendien aan studenten een billijke vergoeding toe te kennen, een onderwerp dat de nota ten aanzien van de medewerkers uitvoerig regelt. Daarom kan de nota niet als zorgvuldig worden aangemerkt.
Vergeten?
Heeft de wetgever de uitvindingen van studenten vergeten? Uit de Kamerstukken blijkt het volgende. De Octrooiwet wil de speurzin stimuleren en kent het octrooi aan de uitvinder toe. Dat is de hoofdregel. Slechts in een beperkt aantal gevallen kent de wetgever aan een ander dan de uitvinder het octrooi toe en hij motiveert deze uitzondering. Een werkgever krijgt slechts het octrooi van uitvindingen van werknemers die hij speciaal aanstelt voor het verrichten van speurwerk. Doet een werknemer die niet aangesteld is voor speurwerk een uitvinding dan heeft deze werknemer, en niet zijn werkgever, recht op octrooi. Verklaringen waarbij zo’n werknemer bij indiensttreding afstand doet van eventuele octrooirechten zullen op grond van de wettekst en de wetsgeschiedenis ongetwijfeld door de rechter nietig verklaard worden.
Studenten vallen onder de hoofdregel, zolang de wetgever het tegendeel niet bepaalt. De nota geeft geen oplossing in de geest van de wet, maar is hier juist mee in strijd.
Ondanks de toelichting van Van de Ven blijf ik bij mijn standpunt dat het laten tekenen van de voorgestelde verklaring misbruik is, en dat een getekende verklaring niet geldig is.
Comments are closed.