In de Delta van 8 oktober haalt prof. i.T. Young uit naar mij en mijn boek met gebruik van kwalificaties als ‘verbijsterend’, ‘onvergeefbaar’ en ‘verachtelijk’.
In de eerste zin van dat artikel deelt hij achteloos mee het boek niet gelezen te hebben, maar zijn informatie erover uit de tweede hand, van horen zeggen, verkregen te hebben. Het oordeel over een dergelijk gedrag van een wetenschapper laat ik gaarne aan de lezer over.
Ik stel er echter wel prijs op te verklaren dat voor niets van de meningen die hij mij toedicht (o.a. dat ik de holocaust bagatelliseer en lieden die het niet met mij eens zijn voor crypto-nazi’s uitmaak) in de tekst van mijn boek ook maar enige rechtvaardiging te vinden is. Het is echt te gek voor woorden.
Op één regel wil ik nog wel even ingaan. ‘Ik ben verbijsterd’, schrijft Young, ‘dat Van den Beukel over informatie beschikt die hem tot de conclusie brengt dat Eichmann niet anti-joods was en slechts bevelen opvolgde’. Er is niets geheimzinnig aan de bron van die informatie. Ze is bekend aan ieder die wel eens een blik geslagen heeft in de serieuze literatuur over het onderwerp. In mijn boek citeer ik uitvoerig uit ‘Modernity and the holocaust’ (1989) van Zygmunt Bauman (jood). Ook zeer aan te bevelen zijn twee boeken over het proces Eichmann in Jeruzalem: ‘A report on the banality of evil‘ (1963) van de filosofe Hannah Arendt (jodin) en ‘De Zaak 40-61’ (1962) van Harry Mulisch (jood). Uit dat laatste boek – ze liggen voor het oprapen – het volgende citaat:
,,De mens is geen gegevenheid, maar een mogelijkheid – tot alles. Dat is natuurlijk ook zijn grootheid, maar dat is niet ons onderwerp. Ons onderwerp is de keerzijde van zijn grootheid. Daarmee wordt Eichmann niet tóch weer iets groots, niet een ‘Antichrist’ of een ‘Djenghiz Khan’, maar het tegendeel nu juist van ‘grootheid’: kleinheid. Eichmann als de kleinste mens – met dat portret komen wij het dichtst bij de gelijkenis. En hij kon zo klein zijn omdat de techniek zo groot was: de spoorwegen, de administratie, de gaskamers, de crematoria. Deze kleine mens met zijn grote techniek is het die wij bestrijden.”
De laatste zin van Mulisch geeft ook heel goed weer waar het mij om te doen was, een bedoeling die door recensenten die het boek wel gelezen hebben ook begrepen is. Daarom eindig ik deze reactie maar met een woord van de Spreukendichter (26:2):
Zoals een mus je voorbij fladdert / en een zwaluw langs je heen schiet / zo zal een verwensing je niet treffen / als je hem niet verdient.
A. van den Beukel
In de Delta van 8 oktober haalt prof. i.T. Young uit naar mij en mijn boek met gebruik van kwalificaties als ‘verbijsterend’, ‘onvergeefbaar’ en ‘verachtelijk’. In de eerste zin van dat artikel deelt hij achteloos mee het boek niet gelezen te hebben, maar zijn informatie erover uit de tweede hand, van horen zeggen, verkregen te hebben. Het oordeel over een dergelijk gedrag van een wetenschapper laat ik gaarne aan de lezer over.
Ik stel er echter wel prijs op te verklaren dat voor niets van de meningen die hij mij toedicht (o.a. dat ik de holocaust bagatelliseer en lieden die het niet met mij eens zijn voor crypto-nazi’s uitmaak) in de tekst van mijn boek ook maar enige rechtvaardiging te vinden is. Het is echt te gek voor woorden.
Op één regel wil ik nog wel even ingaan. ‘Ik ben verbijsterd’, schrijft Young, ‘dat Van den Beukel over informatie beschikt die hem tot de conclusie brengt dat Eichmann niet anti-joods was en slechts bevelen opvolgde’. Er is niets geheimzinnig aan de bron van die informatie. Ze is bekend aan ieder die wel eens een blik geslagen heeft in de serieuze literatuur over het onderwerp. In mijn boek citeer ik uitvoerig uit ‘Modernity and the holocaust’ (1989) van Zygmunt Bauman (jood). Ook zeer aan te bevelen zijn twee boeken over het proces Eichmann in Jeruzalem: ‘A report on the banality of evil‘ (1963) van de filosofe Hannah Arendt (jodin) en ‘De Zaak 40-61’ (1962) van Harry Mulisch (jood). Uit dat laatste boek – ze liggen voor het oprapen – het volgende citaat:
,,De mens is geen gegevenheid, maar een mogelijkheid – tot alles. Dat is natuurlijk ook zijn grootheid, maar dat is niet ons onderwerp. Ons onderwerp is de keerzijde van zijn grootheid. Daarmee wordt Eichmann niet tóch weer iets groots, niet een ‘Antichrist’ of een ‘Djenghiz Khan’, maar het tegendeel nu juist van ‘grootheid’: kleinheid. Eichmann als de kleinste mens – met dat portret komen wij het dichtst bij de gelijkenis. En hij kon zo klein zijn omdat de techniek zo groot was: de spoorwegen, de administratie, de gaskamers, de crematoria. Deze kleine mens met zijn grote techniek is het die wij bestrijden.”
De laatste zin van Mulisch geeft ook heel goed weer waar het mij om te doen was, een bedoeling die door recensenten die het boek wel gelezen hebben ook begrepen is. Daarom eindig ik deze reactie maar met een woord van de Spreukendichter (26:2):
Zoals een mus je voorbij fladdert / en een zwaluw langs je heen schiet / zo zal een verwensing je niet treffen / als je hem niet verdient.
A. van den Beukel
Comments are closed.