Hoe zit het met de academische vrijheid en de mensenrechten in China? Minister Van Engelshoven wil liever niet op zulke vragen vooruitlopen, schrijft ze aan de Tweede Kamer.
Het blijft een heet hangijzer in de Haagse politiek: buitenlandse vestigingen van Nederlandse universiteiten en hogescholen. Met name de plannen van de Rijksuniversiteit Groningen liggen gevoelig. Die wil een campus openen in het Chinese Yantai.
In ruime meerderheid steunden de Tweede en Eerste Kamer de wet die zulke buitenlandse vestigingen in principe mogelijk maakt. Maar dat zou je niet zeggen als je de vragen leest die de partijen aan de minister stellen.
Filiaal
Als onderwijsinstellingen een buitenlands filiaal willen openen, moeten ze daar toestemming voor vragen. De Kamerfracties willen van alles weten over de criteria die de minister gaat hanteren.
Regeringspartijen D66 en CDA maken zich bijvoorbeeld zorgen om de academische vrijheid en de mensenrechten. Minister Van Engelshoven kan de zorgen niet allemaal wegnemen. “We kunnen niet verwachten dat de instelling studenten en personeel te allen tijde kan beschermen”, schrijft ze aan de Tweede Kamer.
Wel moeten onderwijsinstellingen goede afspraken maken over academische vrijheid en censuur, zeker als de mensenrechtensituatie in het land van vestiging ‘precair’ is. Dat staat in de regels die de minister gaat hanteren. Maar wanneer noem je die situatie dan precair, wil het CDA weten. Is dat bijvoorbeeld in China het geval?
Daar wil Van Engelshoven niet op ingaan: “Ten algemene wil ik niet vooruit lopen op de beoordeling van de individuele aanvragen.” Ze zal haar collega van Buitenlandse Zaken raadplegen als daar aanleiding toe is, zegt ze erbij.
Genoeg?
Zijn goede afspraken wel genoeg, vraagt de SP zich af. Moet je überhaupt onderwijs willen verzorgen in een land waar buiten de Nederlandse campus geen academische vrijheid heerst? Van Engelshoven denkt dat dit best kan. “Ik wil deze mogelijkheid niet bij voorbaat al uitsluiten”, schrijft ze.
Want het is mogelijk de Nederlandse opleiding meer vrijheid krijgt dan in het land van vestiging gebruikelijk is, antwoordt ze. Dan wordt die nevenvestiging van het Nederlandse hoger onderwijs een plaats waar studenten kennis kunnen nemen van een andere manier van denken, “en in potentie nemen zij iets van die kennis mee in hun loopbaan en in hun verdere leven”.
Ook de ‘exitstrategie’ roept vragen in de Kamer op. Daarin moet staan hoe men de opleiding weer gaat afbouwen, mocht dat nodig zijn. Erkent de minister dat zo’n periode van afbouw niet altijd mogelijk is, wil regeringspartij VVD weten. En dat doet ze: “Bij een acute noodsituatie is het niet in het belang van de studenten en het personeel dat de opleiding nog enkele jaren in afbouw wordt voortgezet.”
Geen garanties
De minister wil geen garanties geven, onderstreept ze. “Ik pretendeer niet alle mogelijke toekomstscenario’s nu al te kunnen voorzien en ik kan dus ook niet garanderen dat dit ontwerpbesluit voorkomt dat er ooit iets fout gaat bij het verzorgen van een opleiding in het buitenland.”
Het is niet vreemd dat de Kamerleden vragen hebben over de criteria die de minister gaat hanteren, want die zijn met opzet nogal algemeen geformuleerd. De minister heeft “voldoende ruimte willen laten om iedere individuele casus op zijn merites te beoordelen en de details van het beleid zich in de praktijk verder te laten ontwikkelen”.
Ze verwacht dat hogescholen en universiteiten straks de vruchten kunnen plukken van deze regeling, schrijft ze, “zonder dat dit ten koste zal gaan van het hoger onderwijs in Nederland”.
HOP, Bas Belleman
Do you have a question or comment about this article?
redactie@hogeronderwijspersbureau.nl
Comments are closed.