Opinion

In memoriam ir. Karin Theunissen

Ons bereikte het schokkende bericht van de plotselinge dood van onze dierbare collega Karin Theunissen, die ons zovele jaren heeft vergezeld, als student, als collega-docent, als vakgenoot.


Zij was steeds nauw betrokken bij de ontwikkeling van onderwijs en onderzoek van de Faculteit Bouwkunde; eerst als student-assistent en later als universitair docent. De Faculteit was, denken we, een belangrijk deel van haar leven. Jammer genoeg kreeg Karin, al dan niet terecht, in de afgelopen jaren steeds sterker het gevoel dat zij haar inbedding in de Afdeling Architectuur kwijt raakte. Ze werd onzeker over haar werk, terwijl ze zonder meer een uitstekend docent was en een gedreven onderzoeker. Om te begrijpen wat haar dreef en wat haar inzet was, willen we haar bijdrage aan onderzoek en onderwijs kort schetsen.


Zoals voor veel van haar collega’s werd de basis voor haar latere docentschap gelegd in de studietijd, eind jaren zeventig. Uit het onderwijs en de excursies in die tijd is een grote vriendenkring voortgekomen. Karin was actief betrokken in het ‘Studenten Overleg Architectuur’, in de werkcolleges ‘Vrouwenstudies’ en in het tot stand komen van het studentenblad ‘O’, het huidige ‘OASE’. Deze kringen hebben zich allemaal ingezet voor de koppeling van onderwijs en onderzoek, iets waaraan Karin altijd trouw is gebleven.


Vanuit het ‘Studenten Overleg Architectuur’ heeft Karin begin jaren tachtig, samen met Susanne Komossa, enthousiast meegewerkt aan de opzet van een nieuwe collegereeks. Daarin werd, onder leiding van Leen van Duin en Michiel Polak, werk van toonaangevende Nederlandse architecten gedocumenteerd en besproken onder de titel ‘Architectonische Studies’. Als student-assistent ontwikkelde ze toen een academische houding die in latere studies van haar hand naar voren komt. Wij noemen er twee: ‘Normering in de woningbouw in relatie tot veranderende woon- en leefvormen’ (1987), die ze samen met Anna Vos en Jenneke Terhorst deed in opdracht van VROM en de Emancipatieraad, en ‘Bouwen in de stad’ (1989) met Arjan Hebly vanuit het architectenbureau ‘Hebly Theunissen’, dat in 1986, direct na haar afstuderen, was opgericht.


In 1997 kreeg ze opnieuw een aanstelling bij de Faculteit Bouwkunde. Nu als universitair docent. In het werkverband ‘Woningbouw’ ging ze met Max Risselada en Henk Engel meewerken aan het onderzoeksproject ‘Revisie van de Modernen’. Haar bijdrage spitste zich vervolgens toe op de studie van het werk van de architecten ‘Venturi Scott Brown’. Ze zou die later gaan uitwerken in een dissertatie: ‘Interior streets in the work of Venturi Scott Brown’. Van dit onderzoek heeft ze bij verschillende gelegenheden verslag gedaan. De presentaties bij het bezoek van Robert Venturi en Denise Scott Brown aan de Faculteit Bouwkunde (februari 2005) en in het peerreview colloquium (2009) waren indrukwekkend. Een jaar later kreeg ze op het Venturi Symposium te Yale veel waardering voor de aanpak van haar onderzoek. Rond die tijd heeft Karin zich ook bijzonder ingespannen om het European Architectural History Network (EAHN) van de grond te krijgen.


Karin onderzocht gebouwen en stedelijke ensembles om hun interne logica te achterhalen. Maar het ging niet alleen om de logica; Karin wilde de intrinsieke waarde van het architectonisch ontwerp zichtbaar maken. Ze mikte op ‘reconstructie’ in plaats van ‘deconstructie’. In een ‘deconstructie’ raakt de betekenis van het ontwerp verstrooid en vervluchtigt in de vele referenties waarnaar een architectuur verwijst. Een ‘reconstructie’ richt zich juist op wat met deze referenties in het ontwerp is gedaan. Dat is voor architectuurstudenten ontzettend belangrijk. Veel van het onderzoek met behulp van tekeningen en vooral maquettes deed ze samen met haar studenten.


Voor deze vorm van wetenschappelijk onderwijs en onderzoek zocht Karin academische erkenning. Zij had het gevoel dat de waardering voor deze manier van werken die in Delft sinds de jaren zeventig is ontwikkeld, geleidelijk aan was weggeëbd. Wat ons betreft, is haar werk een stimulans om juist op die weg voort te gaan. Het werk van Karin Theunissen is een prachtig voorbeeld van de manier waarop onderwijs en onderzoek in de architectuur kunnen samengaan. Het zal deel blijven uitmaken van de typisch Delftse benaderingswijze van architectuuronderwijs en –onderzoek, en het zal, daarvan zijn wij overtuigd, daarbinnen ook navolging vinden.


Michiel Riedijk, Leen van Duin, Henk Engel

Editor Redactie

Do you have a question or comment about this article?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.