Meer tijd kwijt aan schrijven en herschrijven van voorstellen die niet gehonoreerd worden, meer vergaderen en vooral veel minder geld voor onderzoek. Het einde van de papierberg lijkt voor TU-wetenschappers nog niet in zicht.
“Collega-hoogleraren, kom naar Zúrich”, schreef de twee jaar geleden naar de ETH vertrokken Delftse betonprof Jan van Mier afgelopen maand in NRC Handelsblad. Het bedelen om geld en vergaderen was Van Mier teveel geworden.
In Zwitserland ligt volgens Van Mier het wetenschappelijk Walhalla. Een wetenschapper krijgt eerst een pot geld en pas na vier jaar hoeft hij die te verantwoorden. Zo niet in Nederland. Bij onderzoeksfinanciering zijn TU-wetenschappers voor tachtig procent afhankelijk van subsidiepotjes die verstrekt worden door organisaties als de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), technologiestichting STW en Novem. Internationaal zijn de fondsen van de Europese Unie belangrijk. De overige twintig procent komt van het bedrijfsleven.
Steeds opnieuw moet een onderzoeker bij deze subsidieboeren in de smaak zien te vallen, en dan begint het traject. Al deze geldverstrekkers kennen hun eigen voorwaarden voor toekenning, die wetenschappers allemaal moeten inlezen. Aanvraag leidt vervolgens vaker niet dan wel tot toekenning van geld. Zo ligt bij het Marie Curie-fonds van de EU het toekenningspercentage op twintig procent. De overige tachtig procent heeft ondertussen weken zitten werken aan een niet gehonoreerd voorstel.
“Bij ons is een groot voorstel voor windenergieonderzoek afgewezen om politieke redenen”, zegt prof.dr. Gijs van Kuik van de sectie windenergie. “Er zouden te weinig nieuwe EU-landen in ons onderzoek meedoen. Terwijl ons voorstel inhoudelijk was goedgekeurd, en er in landen als Letland helemaal geen expertise op windenergiegebied zit.”
Van Kuik zou liever een andere voorselectieprocedure zien. “Ik ben nu zeker twee werkweken kwijt om een uitgebreid voorstel te schrijven en krijg niks”, zegt hij. “Beter is het als je aan de hand van een A4-tje met een samenvatting te horen krijgt of je kans maakt. Dat scheelt ontzettend veel tijd.”
Piet van Mieghem, hoogleraar netwerkarchitecturen, schreef vijf voorstellen aan STW zonder prijs te halen en van de drie NWO-voorstellen werd er één na drie keer herschrijven goedgekeurd. “Het probleem bij STW is dat ik een lekenjury moet overtuigen van het nut dat netwerkarchitectuur mogelijk over tien jaar kan hebben”, zegt hij. Met de selectie bij de NWO heeft hij wel vrede. “Het bevordert een zekere concurrentie. Als er maar niet steeds dezelfde vakgebieden worden voorgetrokken. Maar het beste zou zijn als je gewoon op basis van een goede citatie-index geld krijgt voor vier jaar, en na die periode op resultaat afgerekend wordt.”
Van Mieghem herkent de groeiende papier- en vergadermolen. “Hij begint ongeveer de helft van mijn werktijd te naderen”, merkt hij op. “Vooral bij de grotere voorstellen, zoals over de verdeling van het B-sikgeld voor onze programma’s ‘Freeband’ en ‘Next Generation Infrastructures’. We moeten daar met veel partners samenwerken. We kregen minder geld dan aangevraagd en zijn nu al anderhalf jaar bezig met voorstellen schrijven, herschrijven en vergaderen. Ondertussen heeft het ministerie van economische zaken nog steeds geen knoop doorgehakt over de toekenning van het geld.”
Volgens de contractmanager van de faculteit Technische Natuurwetenschappen, ir. Daan Hoogwater, is de papierhoop sluipenderwijs gegroeid. De voorwaarden voor subsidietoekenning door organisaties als de NWO worden steeds scherper en ondoorzichtig, wetenschappers worden gedwongen met steeds meer (internationale) partijen samen te werken (vergadertijd), en moeten zelf steeds vaker steeds meer geld bijleggen, omdat er te weinig geld beschikbaar komt. Daardoor zijn ze nog meer bezig met lobbyen en fondsen werven, zo blijkt uit de presentatie die hij afgelopen maand hield op de faculteit.
Groter probleem is dat de TU bij onderzoek zelf vijftig procent moet bijleggen, terwijl ze steeds minder te besteden heeft. “Tot eind jaren negentig kregen de universiteiten direct de totale kosten van het onderzoek van het ministerie uit één grote pot”, zegt Hoogwater. “Nu gaat dit via de NWO. Van hetzelfde bedrag dat de universiteiten vroeger direct kregen, haalt ze nog zo’n tien procent af voor eigen overhead. Vroeger betaalde het ministerie ook de afschrijving van gebouwen, wat de TU nu grotendeels zelf moet doen. Dat noem ik de erosie van de eerste geldstroom.”
Volgens Hoogwater is de armoedegrens bereikt. “We zijn een universiteit die veel experimenteel onderzoek doet en dat is duur”, zegt Hoogwater. “Het gevaar bestaat dat je in de toekomst alleen nog voor goedkoop onderzoek met simulaties kiest. Het experimentele onderzoek verplaatst dan naar India of China.”
Dus toch maar naar Zwitserland? Volgens Hoogwater hebben wetenschappers aan de ETH makkelijk praten. “Hun budget is vele malen groter dan dat van ons”, zegt hij. “Het zou al een stap vooruit zijn als de totale kosten van een onderzoek worden gefinancierd en niet alleen de apparatuur of het personeel.”
De andere oplossing geeft de leider van de kwantumtransportgroep, Leo Kouwenhoven: speerpunt worden. “Wij hebben nooit moeite met het binnenhalen van fondsen”, zegt hij. “Nanotechnologie staat nu in de belangstelling en de komende tijd blijft dat nog wel zo. Mensen met een minder populair onderzoeksgebied hebben moeite om geld binnen te halen, maar als je kijkt naar mensen als Cees Dekker, die krijgen het geld bij wijze van spreken op hun bureau gelegd.”
Steeds opnieuw moet een onderzoeker bij subsidieboeren in de smaak zien te vallen
‘Ik ben nu zeker twee werkweken kwijt om een uitgebreid voorstel te schrijven en krijg niks.’ (Foto: Hans Stakelbeek)
“Collega-hoogleraren, kom naar Zúrich”, schreef de twee jaar geleden naar de ETH vertrokken Delftse betonprof Jan van Mier afgelopen maand in NRC Handelsblad. Het bedelen om geld en vergaderen was Van Mier teveel geworden.
In Zwitserland ligt volgens Van Mier het wetenschappelijk Walhalla. Een wetenschapper krijgt eerst een pot geld en pas na vier jaar hoeft hij die te verantwoorden. Zo niet in Nederland. Bij onderzoeksfinanciering zijn TU-wetenschappers voor tachtig procent afhankelijk van subsidiepotjes die verstrekt worden door organisaties als de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), technologiestichting STW en Novem. Internationaal zijn de fondsen van de Europese Unie belangrijk. De overige twintig procent komt van het bedrijfsleven.
Steeds opnieuw moet een onderzoeker bij deze subsidieboeren in de smaak zien te vallen, en dan begint het traject. Al deze geldverstrekkers kennen hun eigen voorwaarden voor toekenning, die wetenschappers allemaal moeten inlezen. Aanvraag leidt vervolgens vaker niet dan wel tot toekenning van geld. Zo ligt bij het Marie Curie-fonds van de EU het toekenningspercentage op twintig procent. De overige tachtig procent heeft ondertussen weken zitten werken aan een niet gehonoreerd voorstel.
“Bij ons is een groot voorstel voor windenergieonderzoek afgewezen om politieke redenen”, zegt prof.dr. Gijs van Kuik van de sectie windenergie. “Er zouden te weinig nieuwe EU-landen in ons onderzoek meedoen. Terwijl ons voorstel inhoudelijk was goedgekeurd, en er in landen als Letland helemaal geen expertise op windenergiegebied zit.”
Van Kuik zou liever een andere voorselectieprocedure zien. “Ik ben nu zeker twee werkweken kwijt om een uitgebreid voorstel te schrijven en krijg niks”, zegt hij. “Beter is het als je aan de hand van een A4-tje met een samenvatting te horen krijgt of je kans maakt. Dat scheelt ontzettend veel tijd.”
Piet van Mieghem, hoogleraar netwerkarchitecturen, schreef vijf voorstellen aan STW zonder prijs te halen en van de drie NWO-voorstellen werd er één na drie keer herschrijven goedgekeurd. “Het probleem bij STW is dat ik een lekenjury moet overtuigen van het nut dat netwerkarchitectuur mogelijk over tien jaar kan hebben”, zegt hij. Met de selectie bij de NWO heeft hij wel vrede. “Het bevordert een zekere concurrentie. Als er maar niet steeds dezelfde vakgebieden worden voorgetrokken. Maar het beste zou zijn als je gewoon op basis van een goede citatie-index geld krijgt voor vier jaar, en na die periode op resultaat afgerekend wordt.”
Van Mieghem herkent de groeiende papier- en vergadermolen. “Hij begint ongeveer de helft van mijn werktijd te naderen”, merkt hij op. “Vooral bij de grotere voorstellen, zoals over de verdeling van het B-sikgeld voor onze programma’s ‘Freeband’ en ‘Next Generation Infrastructures’. We moeten daar met veel partners samenwerken. We kregen minder geld dan aangevraagd en zijn nu al anderhalf jaar bezig met voorstellen schrijven, herschrijven en vergaderen. Ondertussen heeft het ministerie van economische zaken nog steeds geen knoop doorgehakt over de toekenning van het geld.”
Volgens de contractmanager van de faculteit Technische Natuurwetenschappen, ir. Daan Hoogwater, is de papierhoop sluipenderwijs gegroeid. De voorwaarden voor subsidietoekenning door organisaties als de NWO worden steeds scherper en ondoorzichtig, wetenschappers worden gedwongen met steeds meer (internationale) partijen samen te werken (vergadertijd), en moeten zelf steeds vaker steeds meer geld bijleggen, omdat er te weinig geld beschikbaar komt. Daardoor zijn ze nog meer bezig met lobbyen en fondsen werven, zo blijkt uit de presentatie die hij afgelopen maand hield op de faculteit.
Groter probleem is dat de TU bij onderzoek zelf vijftig procent moet bijleggen, terwijl ze steeds minder te besteden heeft. “Tot eind jaren negentig kregen de universiteiten direct de totale kosten van het onderzoek van het ministerie uit één grote pot”, zegt Hoogwater. “Nu gaat dit via de NWO. Van hetzelfde bedrag dat de universiteiten vroeger direct kregen, haalt ze nog zo’n tien procent af voor eigen overhead. Vroeger betaalde het ministerie ook de afschrijving van gebouwen, wat de TU nu grotendeels zelf moet doen. Dat noem ik de erosie van de eerste geldstroom.”
Volgens Hoogwater is de armoedegrens bereikt. “We zijn een universiteit die veel experimenteel onderzoek doet en dat is duur”, zegt Hoogwater. “Het gevaar bestaat dat je in de toekomst alleen nog voor goedkoop onderzoek met simulaties kiest. Het experimentele onderzoek verplaatst dan naar India of China.”
Dus toch maar naar Zwitserland? Volgens Hoogwater hebben wetenschappers aan de ETH makkelijk praten. “Hun budget is vele malen groter dan dat van ons”, zegt hij. “Het zou al een stap vooruit zijn als de totale kosten van een onderzoek worden gefinancierd en niet alleen de apparatuur of het personeel.”
De andere oplossing geeft de leider van de kwantumtransportgroep, Leo Kouwenhoven: speerpunt worden. “Wij hebben nooit moeite met het binnenhalen van fondsen”, zegt hij. “Nanotechnologie staat nu in de belangstelling en de komende tijd blijft dat nog wel zo. Mensen met een minder populair onderzoeksgebied hebben moeite om geld binnen te halen, maar als je kijkt naar mensen als Cees Dekker, die krijgen het geld bij wijze van spreken op hun bureau gelegd.”
Steeds opnieuw moet een onderzoeker bij subsidieboeren in de smaak zien te vallen
‘Ik ben nu zeker twee werkweken kwijt om een uitgebreid voorstel te schrijven en krijg niks.’ (Foto: Hans Stakelbeek)

Comments are closed.