Opinion

Maatschappelijk projectonderwijs vergt verandering van mentaliteit

De TU moet maatschappelijk verantwoordelijke ingenieurs afleveren. Daarover is geen discussie. Wel over de vraag hòe dat moet. ‘Projectonderwijs’ is een van de antwoorden – onlangs nog op het jubileumsymposium van WTM.

Een mooi idee, maar daarmee nog niet direct het juiste antwoord op de gestelde vraag. Zonder verandering bij het technisch onderwijzend personeel zal het doel niet bereikt worden.

Er wordt met regelmaat een zwaar oordeel geveld over de maatschappelijke capaciteiten van ingenieurs. Eerste-kamerlid Glastra van Loon, spreker op het WTM-symposium ‘Van Kennis naar competentie’, meent dat momenteel ingenieurs worden afgeleverd met twee linkerhanden voor bij hun werk belangrijke maatschappelijke vaardigheden. Dit oordeel is (natuurlijk) niet gebaseerd op de studenten die nu hier op de TU rondlopen.

Dat zou ook een onterecht oordeel zijn, want velen van de huidige studenten zijn druk bezig met, en stellen zich open voor, andere disciplines om daaruit het beste mee te pikken. Zo ontstaat een gezonde kritische houding ten opzichte van het eigen specialisme. Natuurlijk doet niet iedereen dat in dezelfde mate, maar het is ook onzin te verwachten dat iedere ingenieur op dezelfde manier maatschappelijk ontwikkeld zou moeten zijn.

Vaak doen studenten deze ontwikkeling niet binnen hun studieprogramma op en de TU-als-instelling wil nu op dit proces meer greep hebben. Daarom krijgt elke vijfjarige opleiding ten minste zestien studiepunten aan maatschappelijke vakken. Dat is een goede zaak, maar het resultaat daarvan hangt sterk af van hoe deze maatschappelijke component in het programma wordt opgenomen.
Nieuwe trend

De nieuwe trend, zo bleek ook op het WTM-symposium, is dus ‘projectonderwijs’. Dat biedt namelijk een goede mogelijkheid om de technische kennis en de maatschappelijke vaardigheden met elkaar in verband te brengen. Het lijkt een fraaie aanpak, maar is zij ook uitvoerbaar? Niet zomaar, aangezien faculteiten een dergelijke onderwijsvernieuwing onbetaalbaar zullen vinden. Het vergt immers meer aandacht per student dan het traditionele hoorcollege met instructie. Dat faculteiten een dergelijke investering in het onderwijs de moeite niet waard vinden, blijkt uit de recente opdracht die TWI van een aantal faculteiten kreeg om wiskunde maar weer in hoorcolleges te gaan geven, omdat dit een stuk goedkoper is.

Innoverende faculteiten kunnen misschien projectonderwijs financieel wel aantrekkelijk maken. Faculteiten krijgen sinds kort namelijk op basis van hun (kwantitatieve) prestaties het budget voor de volgende jaren. In projecten kunnen studenten direct of indirect meewerken aan andere bezigheden van de faculteit. Zo ‘presteren’ zij voor de faculteit. Het kost veel begeleiding om studenten met deze aanpak het gewenste te leren, en om de werkelijkheid als casus te behandelen, maar daar staan verdiensten voor de faculteit tegenover.

Om deze aanpak te laten slagen moet men ook de gedachte laten varen dat men moet kiezen tussen generalisme en specialisme. Men moet inzien dat het behandelen van enkele brede aspecten het flink uitdiepen van andere zaken niet in de weg staat. Dit kan zelfs een uitgebalanceerde variëteit aan onderwerpen opleveren. Zo ontstaat er dus een reële mogelijkheid om met projectonderwijs aan de slag te gaan.
Niet zaligmakend

Maar ook al is projectonderwijs betaalbaar, dan nog is het niet zaligmakend. Lang niet alle onderdelen van de studie lenen zich voor een projectaanpak. Dan toch maar wat maatschappelijk onderwijs als los vak inkopen? Zeker niet. Op die manier informeer je studenten wel, maar de kans dat deze informatie gecombineerd wordt met hun vakgebied is minimaal. Helemaal uitgesloten is dat hierop later in de studie ooit nog eens wordt teruggekomen. Alleen in de vorm van keuzevakken in de eindfase van de studie moeten studenten, gebaseerd op hun eigen interesse, ‘losse’ maatschappelijke vakken volgen. Voor al het overige is integratie van maatschappelijke aspecten in het technische onderwijs van het grootste belang.

Daarom zou met het invoeren van het vijfjarig curriculum geïnvesteerd moeten worden in het trainen van docenten van technische vakken om maatschappelijke aanknopingspunten te herkennen en deze te gebruiken.

Het moet vanzelfsprekend worden dat bij technische vakken de economische, filosofische of veiligheidskundige aspecten meegenomen worden. De TU-brede invoering van ethiek, volgens dit recept, is dan ook een leerzaam experiment.

Maar om de docenten voldoende te motiveren moet de TU ook serieus werk maken van een personeelsbeleid op onderwijsgebied. De TU heeft immers vele docenten die in eerste instantie niet erkennen dat een andere aanpak van het technische onderwijs nodig is, en als zij dat wel doen wordt van hen vervolgens een forse inspanning gevraagd om deze nieuwe aanpak van doceren onder de knie te krijgen.

Velen zullen ook bijscholing moeten krijgen om de maatschappelijke aspecten voldoende te herkennen. Een docent die daar open voor staat en daar energie in steekt moet beloond worden. Maatschappelijk sterker onderwijs is voornamelijk een zaak van mentaliteitsverandering, en met alleen onderwijsvernieuwing zal de TU er niet komen.

(De auteur is voormalig student-lid van de universiteitsraad en medewerker van Delta)

Steven Hubeek

De TU moet maatschappelijk verantwoordelijke ingenieurs afleveren. Daarover is geen discussie. Wel over de vraag hòe dat moet. ‘Projectonderwijs’ is een van de antwoorden – onlangs nog op het jubileumsymposium van WTM. Een mooi idee, maar daarmee nog niet direct het juiste antwoord op de gestelde vraag. Zonder verandering bij het technisch onderwijzend personeel zal het doel niet bereikt worden.

Er wordt met regelmaat een zwaar oordeel geveld over de maatschappelijke capaciteiten van ingenieurs. Eerste-kamerlid Glastra van Loon, spreker op het WTM-symposium ‘Van Kennis naar competentie’, meent dat momenteel ingenieurs worden afgeleverd met twee linkerhanden voor bij hun werk belangrijke maatschappelijke vaardigheden. Dit oordeel is (natuurlijk) niet gebaseerd op de studenten die nu hier op de TU rondlopen.

Dat zou ook een onterecht oordeel zijn, want velen van de huidige studenten zijn druk bezig met, en stellen zich open voor, andere disciplines om daaruit het beste mee te pikken. Zo ontstaat een gezonde kritische houding ten opzichte van het eigen specialisme. Natuurlijk doet niet iedereen dat in dezelfde mate, maar het is ook onzin te verwachten dat iedere ingenieur op dezelfde manier maatschappelijk ontwikkeld zou moeten zijn.

Vaak doen studenten deze ontwikkeling niet binnen hun studieprogramma op en de TU-als-instelling wil nu op dit proces meer greep hebben. Daarom krijgt elke vijfjarige opleiding ten minste zestien studiepunten aan maatschappelijke vakken. Dat is een goede zaak, maar het resultaat daarvan hangt sterk af van hoe deze maatschappelijke component in het programma wordt opgenomen.
Nieuwe trend

De nieuwe trend, zo bleek ook op het WTM-symposium, is dus ‘projectonderwijs’. Dat biedt namelijk een goede mogelijkheid om de technische kennis en de maatschappelijke vaardigheden met elkaar in verband te brengen. Het lijkt een fraaie aanpak, maar is zij ook uitvoerbaar? Niet zomaar, aangezien faculteiten een dergelijke onderwijsvernieuwing onbetaalbaar zullen vinden. Het vergt immers meer aandacht per student dan het traditionele hoorcollege met instructie. Dat faculteiten een dergelijke investering in het onderwijs de moeite niet waard vinden, blijkt uit de recente opdracht die TWI van een aantal faculteiten kreeg om wiskunde maar weer in hoorcolleges te gaan geven, omdat dit een stuk goedkoper is.

Innoverende faculteiten kunnen misschien projectonderwijs financieel wel aantrekkelijk maken. Faculteiten krijgen sinds kort namelijk op basis van hun (kwantitatieve) prestaties het budget voor de volgende jaren. In projecten kunnen studenten direct of indirect meewerken aan andere bezigheden van de faculteit. Zo ‘presteren’ zij voor de faculteit. Het kost veel begeleiding om studenten met deze aanpak het gewenste te leren, en om de werkelijkheid als casus te behandelen, maar daar staan verdiensten voor de faculteit tegenover.

Om deze aanpak te laten slagen moet men ook de gedachte laten varen dat men moet kiezen tussen generalisme en specialisme. Men moet inzien dat het behandelen van enkele brede aspecten het flink uitdiepen van andere zaken niet in de weg staat. Dit kan zelfs een uitgebalanceerde variëteit aan onderwerpen opleveren. Zo ontstaat er dus een reële mogelijkheid om met projectonderwijs aan de slag te gaan.
Niet zaligmakend

Maar ook al is projectonderwijs betaalbaar, dan nog is het niet zaligmakend. Lang niet alle onderdelen van de studie lenen zich voor een projectaanpak. Dan toch maar wat maatschappelijk onderwijs als los vak inkopen? Zeker niet. Op die manier informeer je studenten wel, maar de kans dat deze informatie gecombineerd wordt met hun vakgebied is minimaal. Helemaal uitgesloten is dat hierop later in de studie ooit nog eens wordt teruggekomen. Alleen in de vorm van keuzevakken in de eindfase van de studie moeten studenten, gebaseerd op hun eigen interesse, ‘losse’ maatschappelijke vakken volgen. Voor al het overige is integratie van maatschappelijke aspecten in het technische onderwijs van het grootste belang.

Daarom zou met het invoeren van het vijfjarig curriculum geïnvesteerd moeten worden in het trainen van docenten van technische vakken om maatschappelijke aanknopingspunten te herkennen en deze te gebruiken.

Het moet vanzelfsprekend worden dat bij technische vakken de economische, filosofische of veiligheidskundige aspecten meegenomen worden. De TU-brede invoering van ethiek, volgens dit recept, is dan ook een leerzaam experiment.

Maar om de docenten voldoende te motiveren moet de TU ook serieus werk maken van een personeelsbeleid op onderwijsgebied. De TU heeft immers vele docenten die in eerste instantie niet erkennen dat een andere aanpak van het technische onderwijs nodig is, en als zij dat wel doen wordt van hen vervolgens een forse inspanning gevraagd om deze nieuwe aanpak van doceren onder de knie te krijgen.

Velen zullen ook bijscholing moeten krijgen om de maatschappelijke aspecten voldoende te herkennen. Een docent die daar open voor staat en daar energie in steekt moet beloond worden. Maatschappelijk sterker onderwijs is voornamelijk een zaak van mentaliteitsverandering, en met alleen onderwijsvernieuwing zal de TU er niet komen.

(De auteur is voormalig student-lid van de universiteitsraad en medewerker van Delta)

Steven Hubeek

Editor Redactie

Do you have a question or comment about this article?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.