Campus

The lowdown on Llowlab

A new llowlab course offers international students the chance to apply sustainable technological innovations in the Lowlands.


Nowadays, festivals and sustainable innovation always seemingly to go hand-in-hand. In 2007, the Minnesota State Fair folks transfixed me with their ‘Eco Experience’. At Lollapalooza 2009 in Chicago, the friendly faces behind the stands showcasing their bleeding-heart plans to save the Earth captivated me. And similarly, this year’s Dutch Lowlands Festival (August 17-19), held in the quaint town of Biddinghuizen, promises not to disappoint. ‘Llowlab’ – Lowlands’s science islands, filled with sustainable innovations – will return for a third year in a row, merrily mixing science and music.

Llowlab is the music festival’s science and innovation playground, where national and international players in science and technological education present ideas for sustainable innovation. According to Gijs Houwen, a trainee at TU Delft’s Valorisation Centre who is working together with Gertjan de Werk on this year’s contribution, “there is a substantial collaboration at Llowlab between universities, knowledge centers and companies who aim to attract and motivate a large audience for innovations in science.”


Indeed, TU Delft is one of the earliest participants in Llowlab, where its students and researchers present their ideas for sustainable solutions to our most pressing problems. “Llowlab is an opportunity to translate theory into tangible results for students, as well as providing a platform for collaboration among student initiatives like the Energy Club, researchers and spin-offs from TU Delft,” Houwen explains. “The festival provides us the opportunity to do this in an unconventional, interactive and attractive manner.”


TU Delft has a strong tradition of creating engineers capable of producing tangible solutions to problems. Consequently, the university is now offering a design course specifically for preparing for Llowlab. The course, taught by Gertjan de Werk, is an interfaculty elective offered through the faculty of Technology, Policy and Management, called ‘Sustainable Innovation in Practice’, in which groups of international and Dutch students will conceive and build prototypes and demonstrations of sustainable innovations. The final products that students will present at Llowlab 2012 will be formally presented at the TU Delft in June. The course is still open to Challent and MSC students who want to prototype their own ideas on sustainability, or simply contribute to the TU Delft’s Llowlab efforts.


“The things we want to focus on in the course this year are specifically related to the festival itself, like how to use the hidden energy potential of the waste from the festival, or address the energy being used by the festival by looking at unconventional ways of generating sustainable energy,” Houwen explains. “Some things we aim to realize – but still have to be fully designed and built – are: a well working smart grid using only sustainable energy sources; a sustainable hot tub; a high-tech bamboo pavilion; and a black-light disco based on fluorescent bacteria and recycling plastic waste, so it can be used as input material for 3D-printing.” Houwen says that this year the aim is to “present TU Delft as a centre for sustainable innovation” to Lowland’s 55,000 festival-goers.


If you’re interested in joining the Llowlab course (WM0227TU/5 ECTS), please contact: Gijs Houwen g.c.houwen@tudelft.nl or Gertjan de Werk g.dewerk@tudelft.nl


facebook.com/TUDelftLLowlab

twitter.com/TUDelft_llowlab

WIE IS HANS BEUNDERMAN?
Hans Beunderman (1948) was een creatief kind, maar op uitwisseling in Amerika na zijn middelbare school wees zijn Amerikaanse vader hem in de richting van bouwkunde. Daar was in tegenstelling tot de kunst wel geld te verdienen. In 1974 studeerde Beunderman cum laude af aan de TH Delft. Na een jaar gewerkt te hebben bij een Fins architectenbureau, ging hij in Utrecht aan de slag, de laatste jaren in een eigen maatschap. Tussen 1985 en 1998 vervulde Beunderman verschillende functies binnen het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu. Zo schopte hij het tot directeur rijkshuisvestingsbeleid en plaatsvervangend directeur generaal. In 1998 keerde Beunderman terug naar Delft, voor een baan als decaan aan zijn oude faculteit. Vanaf 2005 zat hij het cultuurteam TU Delft voor. In 2006 legde hij zijn decaanschap neer, om directeur bestuurlijke en management ondersteuning te worden. In 2008 maakte Beunderman een overstap naar het conrectorschap. Gelijktijdig was hij praktijkhoogleraar public real estate in de Bouwkunde-afdeling real estate and housing.

U kwam in 1998 naar de TU, uw Alma mater, om decaan Bouwkunde te worden. Zeven jaar later werd u directeur bestuurlijke en managementondersteuning en in 2008 volgde het conrectorschap. Wat was de mooiste baan?
“Dat was het decaanschap, maar het was ook de meest intensieve. Ik zag die baan als een opgave om te winnen. Ik heb lang aan wedstrijdzeilen gedaan, dat is mijn passie. Ik gebruik metaforen uit die sport tot op de dag van vandaag. In het zeilen zitten veel principes en terminologie opgesloten die relateren aan het sturen van organisaties. Zeilen is een strijd met wind en tegenstanders, waarbij je het concept van de koers in je hoofd moet hebben. Schipperen heeft een negatieve connotatie, terwijl de Van Dale zegt dat het ‘met beleid in orde brengen, klaar krijgen’ betekent. Dat is wat ik heb gedaan op Bouwkunde. Ik heb een koers uitgezet, terwijl ik wist dat er tegenstanders waren. De omstandigheden waren de wind. Je moet verdomd goed sturen.”

Een conrector is plaatsvervangend rector. Of is hij meer?
“Mijn advies voor mijn opvolging was: je moet niet gaan voor het model-light. Maar ook niet voor het model-te-heavy, want dat betekent dat je een vierde lid krijgt van het college van bestuur. Ik zie meer in een model-medium-plus. Dat houdt in dat de conrector niet alleen maar klusjes opvangt voor de rector, maar dat je hem zwaarder kunt inzetten op specifieke opdrachten. Je kunt zonder conrector, al is er natuurlijk een reden waarom hij er is. Zonder decaan kun je zeker niet.”

Voordurend speelt op faculteiten de discussie: willen we een inhoudelijke decaan met visie of een manager die de boel op orde houdt. De voorzitter van de onderdeelcommissie van Bouwkunde zei vorig jaar in Delta dat u dat laatste was.
“Ik managede mijn zaken goed. Een decaan moet zijn financiën wel op orde hebben. Dank je de bliksem, dat is de opdracht. Maar ik heb zelf nooit gevonden dat ik een manager was. Ik herken me niet in dat woord. Ik heb me altijd bezig gehouden met het concept van de organisatie. Je zou mij een combinatie kunnen noemen van een creatief strateeg met iemand die heel persoonlijk aanspreekbaar was. Tegelijkertijd vraagt een opgewonden gemeenschap als die op Bouwkunde om een kristallisatiepunt. Er moet iemand zijn bij wie alle onrust bij elkaar komt, anders is het chaos. Er is een enorme behoefte aan iemand die je kunt vertrouwen, die integer is en standvastig en die er gewoon is.”

In uw afscheidsrede blikt u terug op uw carrière. Is er een rode draad te ontdekken?
“Ik zet twee assen tegen elkaar uit, één in de tijd en één inhoudelijk. Die eerste noem ik life long learning: mijn loopbaan ingedeeld in etappes van 12,5 jaar. De tweede is ‘de publieke zaak’. Ik heb een binding met alles wat hoort tot ons gezamenlijk domein. Vanuit mijn vak, omdat bouwkunde een discipline is die voortdurend intervenieert in de ruimte. Zelfs privéobjecten worden door iedereen gezien, dus alle gebouwen zijn in feite publiek. Bovendien, je kunt wel zeggen dat een gebouw privaat is, maar in de tijd wisselen functies heel vaak. Zelf opereerde ik als architect in een monumentaal woonhuizencomplex aan de Janskerkhof Drift in Utrecht. Dat werd later een kantongerecht en is nu van de universiteit. Daarbij is ook een sustainable benadering belangrijk, want gebouwen staan er lang. Zorg er als architect of stedenbouwkundige dus voor dat je goed omgaat met het publieke domein, dat je aan de lange termijn denkt. Na mijn eigen architectenbureauleven heb ik op het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu gewerkt, vooral bij de Rijksgebouwendienst. Die ontwikkelde zich in die tijd van een klassieke bouwdienst naar een huisvestingsdienst. Dat dient de publieke zaak. En het ministerie zelf stond in het hart van denken in termen van publiek bezit en publiek belang”

En op de TU?
“Als decaan was ik een publieke figuur. Ik opereerde bijna als een soort burgemeester: in de schijnwerpers. Als ik iets verkeerds deed, dan kwam dat graag in de pers. Daarna, als directeur bestuurlijke management ondersteuning, was ik actief in de publieke zaak van de universiteit zelf. Het ging om de vraag: hoe ontwikkelt de universiteit zich verder? Als conrector opereer ik negentig procent van mijn tijd in het publieke domein. Ik sta voortdurend op het podium, en redes en bij het publieke optreden van promovendi aan het eind van hun promotieproces. Veel mensen zien me in die hoedanigheid. Als ik dat goed doe, zijn zij mijn boodschappers en lever ik een bijdrage aan het imago van de universiteit.”

U bent één van de bedenkers van de graduate school. Waarom moest die er komen?
“In de Bologna-afspraken van de Europese Unie wordt de promotie gezien als de derde fase, na de bachelor en de master. Het draait dan niet alleen om onderzoek met een proefschrift als eindresultaat. Nee, het hele traject moet leiden tot hoogwaardige talenten, die ook een proefschrift maken. De gedachte dat we op de universiteit mensen trainen die universitair docent en daarna universitair hoofddocent of hoogleraar worden, wordt gelogenstraft door de statistieken. Tachtig procent van de promovendi eindigt niet op de universiteit, maar gaat ergens anders werken. Onze opdracht moet dus zijn om promovendi iets mee te geven waar ze de rest van hun loopbaan, waar dan ook, voordeel van hebben. Dat zijn de positieve argumenten.”

En wat zijn de negatieve argumenten?
“We hebben te veel uitloop, er is te veel uitval en er zijn te grote kwaliteitsverschillen. Er is een kopgroep van supervisoren die het heel goed doet. Maar er komen ook echt enge dingen voor: isolement, uitval, ruzie met de promotor. Dat mag niet meer voorkomen.”

Vlak voordat de graduate school start, gaat u weg. Vindt u dat niet jammer?
“Samen met Hans Suijkerbuijk heb ik in 2009 het eerste schetsontwerp gemaakt. Nu begint dat allemaal neer te slaan in het definitieve ontwerp dat nog in 2011 uitgevoerd moet worden. Dat is daar niet bij ben, is niet erg. Het is net als in de bouw. Als de werktekeningen zijn gemaakt, voeren anderen het uit. Wij moesten niet verder gaan zitten ontwerpen. Dan zou het een ding zijn geworden van de ambtenaren, terwijl het juist van de faculteiten moet worden. Vandaar ook, dat we het concept in 2010 hebben overgedragen aan een stuurgroep met een zware vertegenwoordiging uit de faculteiten. We proberen mensen bewust zoveel mogelijk mensen te binden.”

Sommige hoogleraren vrezen hun vrijheid te verliezen. Ze hebben geen zin om straks iedere cursus voor hun promovendi te moeten aanvragen bij een ambtenaar.
“Dat is een gekleurde perceptie. Je kunt ook zeggen: de graduate school zorgt ervoor dat er budgetten zijn om competenties te ontwikkelen. Terwijl ik nu wel eens hoor van promovendi dat ze niet naar een cursus zijn geweest, omdat hun afdeling geen geld had. Diezelfde hoogleraren kunnen dus ook zeggen: wat fijn dat er een budget is dat ik kan aanvragen en dan ook krijg.”

Dat heeft met organisatiecultuur te maken.
“Zeker. We leggen sterk de nadruk op de kwaliteit van supervisie. Dan kom je bij cultuur. Ik heb mij zowel bij het ministerie van Vrom als op de TU veel beziggehouden met cultuur. Maar kom in een universiteit niet aan met de term ‘cultuurverandering’. Een universiteit is anders dan een bedrijf of de overheid. Bij een bedrijf draait het om winst maken of shareholders value, daar kun je relatief duidelijk op sturen. Een departement is politiek hiërarchisch ingesteld. Daar zegt de leiding nog wel eens: we gaan de dingen vanaf nu zo en zo doen. Maar een groot deel van de academici laat zich niet bevelen.”

En bij Bouwkunde al helemaal niet.
“Bouwkunde is complex tot de derde macht, want daar zijn de mensen nog creatief van aard ook. Men hangt niet erg aan het vasthouden van het bestaande. Er is een onverzadigbare drang om zo nodig iedere dag de dingen opnieuw te verzinnen. Het verlies is dat je veel van wat goed is kwijtraakt of overdoet en dat dat enorm veel energie kost. De winst is dat Bouwkunde nooit zal induffen. Maar voor de hele academische gemeenschap geldt: wil je ze toch meenemen, dan moet je heel goed duiden waarom je een andere weg in moet. Je moet overtuigen en dan samen vaststellen dat dat belangrijk is. Dat heet ‘sense making rather than decision making’.

Wat gaat u doen na uw afscheid?
“Ik blijf nog een tijdje de intreeredes doen. De verslaving moet rustig worden afgebouwd. De decaantijd was de drukste. Ik heb altijd alles wat ik had gegeven aan mijn werk. Het conrectorschap was al de eerste lichte vorm van ontwenning, omdat ik geen zware managementverantwoordelijkheid meer had. Maar het zou niet goed zijn om nu in één klap te stoppen. Los van de TU zal ik me ook wel blijven inzetten voor die publieke zaak. Over drie weken heb ik bijvoorbeeld een kennismakingsweekend waar zeilen en gehandicapten bij elkaar komen. Verder wil ik me richten op dingen van mijn echtgenote en mij. Ik wil er niet op mijn 66ste achter komen dat we vier jaar hebben laten liggen. Ik ben ook van plan om de kratstoel van Rietveld te gaan maken, om weer te gaan tekenen en schilderen en weer meer te gaan fotograferen.”

Wat fotografeert u het liefst?
“Ik heb een hang naar symmetrie, naar grafische dingen en gebouwen. Met mensen heb ik een schroom. Dat is mijn bescheiden kant. Ik ben er te bedeesd voor om ze ongevraagd op de foto te zetten.”

Editor Redactie

Do you have a question or comment about this article?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.