Campus

Loutering

Afgelopen week stierf een dierbare. Naast het verdriet wierp haar dood vragen op die altijd op de achtergrond spelen, maar alleen met kwesties van leven en dood urgentie lijken te krijgen.

En in de midlifecrisis, maar dat is welbeschouwd ook een kwestie van leven en dood.

De vragen die zonder uitstel opwellen zijn: Waarom doe ik wat ik doe? Waarom dit beroep? Waarom werk ik zo weinig, zo veel? Waartoe, waarom, waardoor? Voor wie? Misschien nog belangrijker zijn de negatieve vragen: waarom laat je wat je nalaat? Waarom probeer je sommige dingen niet? En nu we toch bezig zijn: wie zegt me dat deze vragen de kern raken? En de kern van wat dan?

Twee jaar geleden had ik een soortgelijke oprisping van vragen. Mijn vriend lag in het ziekenhuis met symptomen die wezen op een aandoening die levensbedreigend is. Toen we het de specialist op de man af vroegen, waren de kansen ‘fifty fifty’.

Een collega informeerde een week later hoe het nu met mijn vriend was. Het was net duidelijk geworden dat mijn vriend aan de goede kant van de vijftig procent was beland. Maar ondanks het goede nieuws vond ik het toch tijd voor verandering. “De hele affaire heeft me gelouterd”, zei ik. “Ik ga dingen anders aanpakken. Wat is nu echt belangrijk in mijn leven?”

“Ja, ja”, sprak mijn collega. “Dat ken ik. Ik heb wel eens een ernstig ongeluk meegemaakt waar ik op miraculeuze wijze heelhuids vanaf ben gekomen. De eerste dagen omarmde ik het leven en vond ik dat ik alles anders moest doen. Tijd voor je gezin, voor je dromen, dat soort dingen. Daarna is toch weer het oude patroon erin geslopen.”

“En hoe lang duurde die periode dan dat je vond dat je alles anders moest doen?”, wilde ik weten.

“Drie dagen. Een loutering duurt precies drie dagen.”

Willemijn Dicke

Afgelopen week stierf een dierbare. Naast het verdriet wierp haar dood vragen op die altijd op de achtergrond spelen, maar alleen met kwesties van leven en dood urgentie lijken te krijgen. En in de midlifecrisis, maar dat is welbeschouwd ook een kwestie van leven en dood.

De vragen die zonder uitstel opwellen zijn: Waarom doe ik wat ik doe? Waarom dit beroep? Waarom werk ik zo weinig, zo veel? Waartoe, waarom, waardoor? Voor wie? Misschien nog belangrijker zijn de negatieve vragen: waarom laat je wat je nalaat? Waarom probeer je sommige dingen niet? En nu we toch bezig zijn: wie zegt me dat deze vragen de kern raken? En de kern van wat dan?

Twee jaar geleden had ik een soortgelijke oprisping van vragen. Mijn vriend lag in het ziekenhuis met symptomen die wezen op een aandoening die levensbedreigend is. Toen we het de specialist op de man af vroegen, waren de kansen ‘fifty fifty’.

Een collega informeerde een week later hoe het nu met mijn vriend was. Het was net duidelijk geworden dat mijn vriend aan de goede kant van de vijftig procent was beland. Maar ondanks het goede nieuws vond ik het toch tijd voor verandering. “De hele affaire heeft me gelouterd”, zei ik. “Ik ga dingen anders aanpakken. Wat is nu echt belangrijk in mijn leven?”

“Ja, ja”, sprak mijn collega. “Dat ken ik. Ik heb wel eens een ernstig ongeluk meegemaakt waar ik op miraculeuze wijze heelhuids vanaf ben gekomen. De eerste dagen omarmde ik het leven en vond ik dat ik alles anders moest doen. Tijd voor je gezin, voor je dromen, dat soort dingen. Daarna is toch weer het oude patroon erin geslopen.”

“En hoe lang duurde die periode dan dat je vond dat je alles anders moest doen?”, wilde ik weten.

“Drie dagen. Een loutering duurt precies drie dagen.”

Willemijn Dicke

Editor Redactie

Do you have a question or comment about this article?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.