De langverwachte biografie van ingenieur en schrijver Robert Musil, door de grootste Musil-kenner ter wereld, is eindelijk gepubliceerd. Maar auteur Karl Corino kan de schrijver en romanpersonages niet uit elkaar houden.
Bestaat er zoiets als een ingenieursroman? De romans van oud-Shellman Gerrit Krol of Cambridge-natuurkundige C.P. Snow komen er misschien bij in de buurt. Maar het beste voorbeeld is ‘De man zonder eigenschappen’, het levenswerk van Robert Musil (1880-1942). Het boek beschrijft de omzwervingen van Ulrich, volgens Musil ‘menselijk verliefd op de wetenschap’, en telt talloze uitweidingen over hoe een ingenieur zich verhoudt tot de wereld net voor de Eerste Wereldoorlog.
Dat het onvoltooid gebleven ‘De man zonder eigenschappen’ een mijlpaal in de literatuurgeschiedenis zou worden, leek lange tijd te gek voor woorden. Musil zelf was er al vroeg van overtuigd, zelfs toen hij financieel aan de grond zat, dat hij een meesterwerk schreef. “Nu ben ik niet beroemd, maar wacht maar tot ik eenmaal dood ben”, zei hij vol bravoure begin jaren dertig tegen een journalist. Musil kreeg gelijk. Recensenten en literatuurwetenschappers verkozen het boek recent als de belangrijkste Duitstalige roman van de twintigste eeuw.
Aanleiding genoeg voor Karl Corino om een vuistdikke biografie aan Musil te wijden. Corino geldt als de grootste Musil-kenner van onze tijd. Vanaf 1966 heeft hij zich op het wel en wee van de Oostenrijkse schrijver gestort. Hij publiceerde al fotoboeken en artikelen, maar het wachten was op deze biografie.
En dat wachten was het meer dan waard. Want Musil leidde een interessant leven in een roerige tijd. Hij groeide op in het voormalige Oostenrijk-Hongarije en was ‘een kind van het tijdperk van de rekenliniaal’, schrijft Corino treffend. Interesse voor machines en berekeningen werd hem door vader Alfred Musil, rector magnificus van de Technische Hogeschool in Brno, met de paplepel ingegoten. Voor ingenieurs was het een fascinerende tijd: grote, imposante machines namen steeds meer werk over van mensen en in de huizen werd elektriciteit aangelegd.
Nadat Musil de Technische Hogeschool had doorlopen vond hij, als beginnend ingenieur, zijn eerste baan aan de Polytechnische Hogeschool van Stuttgart. Professor Carl Bach, een goede vriend van zijn vader, nam hem onder zijn hoede. Bach hield zich onder meer bezig met constructie en veiligheid van stoomketels.
Zijn studie werktuigbouwkunde had hem gefascineerd. Musil was, net als Ulrich in ‘De man zonder eigenschappen’, ‘vanaf het eerste moment af dat hij de collegezalen van de mechanica betrad […] koortsachtig bevangen’. Maar het werk als ingenieur vond hij verschrikkelijk. “Ik was tweeëntwintig en ondanks mijn jeugdige leeftijd al ingenieur en voelde me niet tevreden met mijn beroep”, blikte hij later terug. “Ik wilde mijn beroep eraan geven en filosofie gaan studeren.” Techniek interesseerde hem steeds minder. In zijn vrije tijd werkte hij aan zijn eerste roman, die zijn doorbraak zou betekenen, ‘De verwarring van de jonge Törless’.
Musil vertrok naar Berlijn om filosofie en psychologie te gaan studeren. Gek genoeg betekende dit allerminst dat Musil de techniek gedag zei. Wat hem onderscheidt als schrijver is juist zijn ingenieursblik. ‘De man zonder eigenschappen’ puilt uit van de opmerkingen en analyses die alleen uit de pen van een ingenieurschrijver kunnen vloeien. Zoals: ‘In Ulrichs tijd echter begon men het lied van de machinehallen, klinkhamers en fabriekssirenes al te ontdekken’.
Corino beschrijft nauwgezet de jeugd, het studentenleven en de loopbaan van Musil als ingenieur en schrijver. Hij heeft talrijke nieuwe, kleine feiten boven tafel weten te krijgen. Maar naarmate Musil ouder wordt, identificeert Corino hem steeds meer met de fictieve Ulrich.
Bij vrijwel ieder voorval in het leven van Musil, grijpt Corino terug op een voorbeeld uit zijn meesterwerk. Musil deed zeer veel inspiratie voor zijn boek op in zijn privé-leven. Deze vergelijkingen zijn tegelijkertijd de kracht en de zwakte van de biografie. Corino weet veel van Musil, maar een aantal vergelijkingen gaat wel heel ver. Bij iedere ruzie die Musil had met vrouw Martha wordt een ruziepassage uit zijn roman gehaald. Dat is vaak vergezocht of overbodig. Een ander zwaktepunt is Corino’s houterige stijl. ‘Ze was in gezegende omstandigheden’, schrijft hij bijvoorbeeld over zwangere Alice, een vriendin van Musil.
Al met al bevat Corino’s biografie een schat aan informatie. Wat Corino beschrijft is dan ook zeer de moeite waard, maar hoe hij het beschrijft valt tegen. Wie Musils leven echt wil beleven, kan daarom beter zijn weergaloze ‘De Man zonder eigenschappen’ nog eens naslaan.
Karl Corino, ‘Musil. Een biografie 1880-1924’, 552p., Meulenhoff, 49,90 euro.
Bestaat er zoiets als een ingenieursroman? De romans van oud-Shellman Gerrit Krol of Cambridge-natuurkundige C.P. Snow komen er misschien bij in de buurt. Maar het beste voorbeeld is ‘De man zonder eigenschappen’, het levenswerk van Robert Musil (1880-1942). Het boek beschrijft de omzwervingen van Ulrich, volgens Musil ‘menselijk verliefd op de wetenschap’, en telt talloze uitweidingen over hoe een ingenieur zich verhoudt tot de wereld net voor de Eerste Wereldoorlog.
Dat het onvoltooid gebleven ‘De man zonder eigenschappen’ een mijlpaal in de literatuurgeschiedenis zou worden, leek lange tijd te gek voor woorden. Musil zelf was er al vroeg van overtuigd, zelfs toen hij financieel aan de grond zat, dat hij een meesterwerk schreef. “Nu ben ik niet beroemd, maar wacht maar tot ik eenmaal dood ben”, zei hij vol bravoure begin jaren dertig tegen een journalist. Musil kreeg gelijk. Recensenten en literatuurwetenschappers verkozen het boek recent als de belangrijkste Duitstalige roman van de twintigste eeuw.
Aanleiding genoeg voor Karl Corino om een vuistdikke biografie aan Musil te wijden. Corino geldt als de grootste Musil-kenner van onze tijd. Vanaf 1966 heeft hij zich op het wel en wee van de Oostenrijkse schrijver gestort. Hij publiceerde al fotoboeken en artikelen, maar het wachten was op deze biografie.
En dat wachten was het meer dan waard. Want Musil leidde een interessant leven in een roerige tijd. Hij groeide op in het voormalige Oostenrijk-Hongarije en was ‘een kind van het tijdperk van de rekenliniaal’, schrijft Corino treffend. Interesse voor machines en berekeningen werd hem door vader Alfred Musil, rector magnificus van de Technische Hogeschool in Brno, met de paplepel ingegoten. Voor ingenieurs was het een fascinerende tijd: grote, imposante machines namen steeds meer werk over van mensen en in de huizen werd elektriciteit aangelegd.
Nadat Musil de Technische Hogeschool had doorlopen vond hij, als beginnend ingenieur, zijn eerste baan aan de Polytechnische Hogeschool van Stuttgart. Professor Carl Bach, een goede vriend van zijn vader, nam hem onder zijn hoede. Bach hield zich onder meer bezig met constructie en veiligheid van stoomketels.
Zijn studie werktuigbouwkunde had hem gefascineerd. Musil was, net als Ulrich in ‘De man zonder eigenschappen’, ‘vanaf het eerste moment af dat hij de collegezalen van de mechanica betrad […] koortsachtig bevangen’. Maar het werk als ingenieur vond hij verschrikkelijk. “Ik was tweeëntwintig en ondanks mijn jeugdige leeftijd al ingenieur en voelde me niet tevreden met mijn beroep”, blikte hij later terug. “Ik wilde mijn beroep eraan geven en filosofie gaan studeren.” Techniek interesseerde hem steeds minder. In zijn vrije tijd werkte hij aan zijn eerste roman, die zijn doorbraak zou betekenen, ‘De verwarring van de jonge Törless’.
Musil vertrok naar Berlijn om filosofie en psychologie te gaan studeren. Gek genoeg betekende dit allerminst dat Musil de techniek gedag zei. Wat hem onderscheidt als schrijver is juist zijn ingenieursblik. ‘De man zonder eigenschappen’ puilt uit van de opmerkingen en analyses die alleen uit de pen van een ingenieurschrijver kunnen vloeien. Zoals: ‘In Ulrichs tijd echter begon men het lied van de machinehallen, klinkhamers en fabriekssirenes al te ontdekken’.
Corino beschrijft nauwgezet de jeugd, het studentenleven en de loopbaan van Musil als ingenieur en schrijver. Hij heeft talrijke nieuwe, kleine feiten boven tafel weten te krijgen. Maar naarmate Musil ouder wordt, identificeert Corino hem steeds meer met de fictieve Ulrich.
Bij vrijwel ieder voorval in het leven van Musil, grijpt Corino terug op een voorbeeld uit zijn meesterwerk. Musil deed zeer veel inspiratie voor zijn boek op in zijn privé-leven. Deze vergelijkingen zijn tegelijkertijd de kracht en de zwakte van de biografie. Corino weet veel van Musil, maar een aantal vergelijkingen gaat wel heel ver. Bij iedere ruzie die Musil had met vrouw Martha wordt een ruziepassage uit zijn roman gehaald. Dat is vaak vergezocht of overbodig. Een ander zwaktepunt is Corino’s houterige stijl. ‘Ze was in gezegende omstandigheden’, schrijft hij bijvoorbeeld over zwangere Alice, een vriendin van Musil.
Al met al bevat Corino’s biografie een schat aan informatie. Wat Corino beschrijft is dan ook zeer de moeite waard, maar hoe hij het beschrijft valt tegen. Wie Musils leven echt wil beleven, kan daarom beter zijn weergaloze ‘De Man zonder eigenschappen’ nog eens naslaan.
Karl Corino, ‘Musil. Een biografie 1880-1924’, 552p., Meulenhoff, 49,90 euro.

Comments are closed.