Opinion

Kan een student wel octrooirechten claimen?

In de Delta nr. 32 onderbouwde mr. A. Rijlaarsdam nogmaals zijn eerdere aanval (Delta nr. 24) op de verklaring waarin studenten eventuele octrooirechten voor uitvindingen zouden moeten afstaan.

Dit naar aanleiding van de verdediging door mr. Petra van de Ven van de nota ‘Uitvoeringsregels intellectuele eigendomsrechten’ in Delta nr.29.

Laat mij voorop stellen dat ik geen bezwaar zie om studenten een verklaring van afstand van octrooirechten te laten tekenen. Zo’n verklaring is zelfs niet eens nodig, maar schept wel duidelijkheid over het standpunt van de universiteit of faculteit, en daar hebben studenten wel behoefte aan.

Mijn commentaar op het betoog van Rijlaarsdam meen ik mede te kunnen geven vanuit de ervaring opgedaan in mijn vroegere industriële loopbaan. Als hoofd van een researchafdeling was ik belast met het initiëren van octrooiaanvragen, de onderhandelingen met binnen- en buitenlandse octrooigemachtigden, het instandhouden van de octrooipositie, het bewaken tegen inbreuk etcetera.. Ook gesprekken en onderhandelingen met uitvinders van buiten het bedrijf behoorden tot mijn taak.

Zo heb ik vele ‘uitvinders’ moeten desillusioneren, sommigen al voorzien van een octrooiaanvrage, omdat al bekend was wat zij meenden dat nieuw zou zijn, omdat het niet interessant was voor fabricage en verkoop, of wegens makkelijk te omzeilen claims. Ik heb slechts twee particuliere uitvinders meegemaakt die kans hebben gezien om een renderende octrooipositie op te bouwen: Stoeckicht (München, planetaire tandwieloverbrengingen) en Wirth (Zürich, weegwerktuigen). Dat heeft beide heren gedurende tientallen jaren bloed zweet en tranen gekost alvorens zij zover waren.
Veel geld

Ik wil daarmee zeggen dat het verkrijgen en het bezit van een octrooi veel geld kost, en dat een octrooi niet een doel op zich mag zijn. De octrooiwet is er vooral voor dat een producent met de hiermee beschermde producten gedurende een beperkte tijd een voorsprong heeft ten opzichte van zijn concurrenten. Er moet geld mee verdiend kunnen worden.

Een student moet zich dus tweemaal bedenken alvorens zelf de octrooirechten te claimen; hij kan dat beter aan een bedrijf of zijn opdrachtgever overlaten. Wel kan hij als uitvinder zijn naam laten vermelden in het octrooi (altijd doen!) en eventueel een aangepaste beloning verlangen. Dan doet de vraag voor of de student de enige uitvinder is, en of zijn opdrachtgever door het specificeren van zijn opdracht niet al een indicatie heeft gegeven waar en hoe de oplossing gezocht moet worden.

Zeker wanneer er in teamverband gewerkt wordt is deze vraag moeilijk te beantwoorden, en dat is mede de reden dat de wetgever altijd al de octrooirechten niet aan een medewerker van de R&D-afdeling maar aan het bedrijf toekent. Opmerkelijk is dat in de nieuwe octrooiwet de wetgever dit standpunt ook inneemt ten aanzien van studenten die in een bedrijf stage lopen, tenzij de uitvinding geen verband houdt met het onderwerp van hun werkzaamheden aldaar (zie de octrooiwet 1995, artikel 12, lid 2). Uitvinden is het oplossen van een probleem, zo stelt Rijlaarsdam terecht. Het proces van probleemoplossen is identiek aan het ontwerpproces, en daar weten we nu dankzij de ontwerpmethodologie wat meer van af.

Het proces begint met de analysefase waarin onder andere de probleemstelling nader wordt uitgewerkt en geanalyseerd, veelal in teamverband. Daarna volgt de synthesefase, waarin oplossingen worden aangedragen en waarin de uitvinder nieuwe, interessante ideeën ontwikkelt. Met andere woorden, de creatieve ontwerper wordt min of meer ‘getriggerd’ door een probleemstelling en bijbehorende analyse. Zonder probleemstelling geen uitvinding! De zeldzaam voorkomende zelfstandige uitvinder heeft het vermogen nieuwe problemen of noden zelf goed te kunnen onderkennen en daarvoor creatieve oplossingen te kunnen aandragen. Met recht kan hij zelf octrooirechten claimen.
Gelijkstellen?

Maar mag een student die in een universiteit bij het onderzoek wordt ingeschakeld en bijvoorbeeld mee mag werken aan het werk van een promovendus, daarmee gelijkgesteld worden? Dat gaat mij toch te ver. Natuurlijk kan hij wel voor uitzonderlijk waardevolle bijdrage een extra waardering verlangen, en wanneer zijn opdrachtgever octrooi aanvraagt kan vermelding van de student als uitvinder gepast zijn. Die rechten heeft een werknemer in het bedrijf ook. Rijlaarsdam meent dat studenten die immers een opleiding volgen en collegegeld betalen, een andere positie innemen dan medewerkers die bij de universiteit aangesteld zijn om onderzoek te doen en salaris krijgen. Deze laatsten moeten ook volgens de wet eventuele octrooirechten afstaan aan hun werkgever.

Studenten als onderzoeker worden door de wetgever niet als zodanig genoemd en zouden derhalve volgens Rijlaarsdam niet zo makkelijk hun rechten op een uitvinding moeten afstaan. Ik ben het daarmee niet eens. Natuurlijk nemen zij een andere positie in, maar niet ten aanzien van het essentiële punt waar het de wetgever hier om gaat. Beiden verrichten zij werk nadrukkelijk in opdracht van de werkgever of de onderzoekleider, de probleemstelling plus analyse en andere gegevens krijgen zij veelal als het ware in de schoot geworpen. De uitvinding moet dan nog wel gedaan worden, maar de aanspraak op een eventueel octrooi komt aan het bedrijf of aan de instelling toe, De medewerker krijgt er een salaris voor, de student studiepunten.

In de Delta nr. 32 onderbouwde mr. A. Rijlaarsdam nogmaals zijn eerdere aanval (Delta nr. 24) op de verklaring waarin studenten eventuele octrooirechten voor uitvindingen zouden moeten afstaan. Dit naar aanleiding van de verdediging door mr. Petra van de Ven van de nota ‘Uitvoeringsregels intellectuele eigendomsrechten’ in Delta nr.29.

Laat mij voorop stellen dat ik geen bezwaar zie om studenten een verklaring van afstand van octrooirechten te laten tekenen. Zo’n verklaring is zelfs niet eens nodig, maar schept wel duidelijkheid over het standpunt van de universiteit of faculteit, en daar hebben studenten wel behoefte aan.

Mijn commentaar op het betoog van Rijlaarsdam meen ik mede te kunnen geven vanuit de ervaring opgedaan in mijn vroegere industriële loopbaan. Als hoofd van een researchafdeling was ik belast met het initiëren van octrooiaanvragen, de onderhandelingen met binnen- en buitenlandse octrooigemachtigden, het instandhouden van de octrooipositie, het bewaken tegen inbreuk etcetera.. Ook gesprekken en onderhandelingen met uitvinders van buiten het bedrijf behoorden tot mijn taak.

Zo heb ik vele ‘uitvinders’ moeten desillusioneren, sommigen al voorzien van een octrooiaanvrage, omdat al bekend was wat zij meenden dat nieuw zou zijn, omdat het niet interessant was voor fabricage en verkoop, of wegens makkelijk te omzeilen claims. Ik heb slechts twee particuliere uitvinders meegemaakt die kans hebben gezien om een renderende octrooipositie op te bouwen: Stoeckicht (München, planetaire tandwieloverbrengingen) en Wirth (Zürich, weegwerktuigen). Dat heeft beide heren gedurende tientallen jaren bloed zweet en tranen gekost alvorens zij zover waren.
Veel geld

Ik wil daarmee zeggen dat het verkrijgen en het bezit van een octrooi veel geld kost, en dat een octrooi niet een doel op zich mag zijn. De octrooiwet is er vooral voor dat een producent met de hiermee beschermde producten gedurende een beperkte tijd een voorsprong heeft ten opzichte van zijn concurrenten. Er moet geld mee verdiend kunnen worden.

Een student moet zich dus tweemaal bedenken alvorens zelf de octrooirechten te claimen; hij kan dat beter aan een bedrijf of zijn opdrachtgever overlaten. Wel kan hij als uitvinder zijn naam laten vermelden in het octrooi (altijd doen!) en eventueel een aangepaste beloning verlangen. Dan doet de vraag voor of de student de enige uitvinder is, en of zijn opdrachtgever door het specificeren van zijn opdracht niet al een indicatie heeft gegeven waar en hoe de oplossing gezocht moet worden.

Zeker wanneer er in teamverband gewerkt wordt is deze vraag moeilijk te beantwoorden, en dat is mede de reden dat de wetgever altijd al de octrooirechten niet aan een medewerker van de R&D-afdeling maar aan het bedrijf toekent. Opmerkelijk is dat in de nieuwe octrooiwet de wetgever dit standpunt ook inneemt ten aanzien van studenten die in een bedrijf stage lopen, tenzij de uitvinding geen verband houdt met het onderwerp van hun werkzaamheden aldaar (zie de octrooiwet 1995, artikel 12, lid 2). Uitvinden is het oplossen van een probleem, zo stelt Rijlaarsdam terecht. Het proces van probleemoplossen is identiek aan het ontwerpproces, en daar weten we nu dankzij de ontwerpmethodologie wat meer van af.

Het proces begint met de analysefase waarin onder andere de probleemstelling nader wordt uitgewerkt en geanalyseerd, veelal in teamverband. Daarna volgt de synthesefase, waarin oplossingen worden aangedragen en waarin de uitvinder nieuwe, interessante ideeën ontwikkelt. Met andere woorden, de creatieve ontwerper wordt min of meer ‘getriggerd’ door een probleemstelling en bijbehorende analyse. Zonder probleemstelling geen uitvinding! De zeldzaam voorkomende zelfstandige uitvinder heeft het vermogen nieuwe problemen of noden zelf goed te kunnen onderkennen en daarvoor creatieve oplossingen te kunnen aandragen. Met recht kan hij zelf octrooirechten claimen.
Gelijkstellen?

Maar mag een student die in een universiteit bij het onderzoek wordt ingeschakeld en bijvoorbeeld mee mag werken aan het werk van een promovendus, daarmee gelijkgesteld worden? Dat gaat mij toch te ver. Natuurlijk kan hij wel voor uitzonderlijk waardevolle bijdrage een extra waardering verlangen, en wanneer zijn opdrachtgever octrooi aanvraagt kan vermelding van de student als uitvinder gepast zijn. Die rechten heeft een werknemer in het bedrijf ook. Rijlaarsdam meent dat studenten die immers een opleiding volgen en collegegeld betalen, een andere positie innemen dan medewerkers die bij de universiteit aangesteld zijn om onderzoek te doen en salaris krijgen. Deze laatsten moeten ook volgens de wet eventuele octrooirechten afstaan aan hun werkgever.

Studenten als onderzoeker worden door de wetgever niet als zodanig genoemd en zouden derhalve volgens Rijlaarsdam niet zo makkelijk hun rechten op een uitvinding moeten afstaan. Ik ben het daarmee niet eens. Natuurlijk nemen zij een andere positie in, maar niet ten aanzien van het essentiële punt waar het de wetgever hier om gaat. Beiden verrichten zij werk nadrukkelijk in opdracht van de werkgever of de onderzoekleider, de probleemstelling plus analyse en andere gegevens krijgen zij veelal als het ware in de schoot geworpen. De uitvinding moet dan nog wel gedaan worden, maar de aanspraak op een eventueel octrooi komt aan het bedrijf of aan de instelling toe, De medewerker krijgt er een salaris voor, de student studiepunten.

Editor Redactie

Do you have a question or comment about this article?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.