,,Het gaat goed in het hoger onderwijs, maar het moet nog beter. Ik kan het niet helpen dat de boodschap soms wat schizofreen is.” Als oud-hoogleraar bemoeit minister Jo Ritzen zich al zeven jaar intensief met hoe studenten en instellingen hun werk beter kunnen doen.
Zelf zegt Ritzen dat buitenlandse collega’s jaloers zijn op de verbetering van studietempo, efficiency en kwaliteitszorg. Maar in Nederland klinkt ook kritiek: is de bemoeienis van deze minister niet te ver doorgeschoten?
1 ,,Het kàn niet zo zijn dat een student zegt: ik heb geen tijd, ik heb een baantje”
Nee, Jo Ritzen is niet snel van zijn stuk gebracht. Ook de eieren die hij vorige maand in de Tweede Kamer naar zijn hoofd kreeg, veranderden dat niet. ,,Oh, was dat op mij gericht?”, zegt hij grappend.
De eieren troffen geen doel. En de wet die het ‘medebestuur’ van de universiteit door gekozen raden afschaft, is door de Kamer aangenomen. Dat sommigen – waaronder zijn eigen dochter – nog niet inzien dat die MUB een verbetering is, kan hij zich wel voorstellen: ,,Het is als met nieuwe schoenen. Ze zijn beter, maar de oude zaten zo lekker.” Zelf blijft hij overtuigd van zijn gelijk. ,,En je kunt in de politiek niet wachten tot iederéén om is. Soms moet je een stukje voor de troepen uitlopen.”
Volgens Ritzen worden de studenten beter van de modernisering van het bestuur. De universiteit wordt voor hen ‘leuker en spannender’. Wat bedoelt hij daar toch mee?
,,Het is belangrijk dat opleidingen zich werkelijk richten op de student. Dat er bijvoorbeeld vanaf de eerste week studiebegeleiding is.” Hij vindt dat er al veel is verbeterd. ,,Maar vaak stuit je nog op blokkades die voortkomen uit het eigenbelang van personeelsleden. Dat kan je met de MUB beter doorbreken.” Aan de gekozen raden hebben de studenten volgens hem weinig gehad. ,,De ervaring moet geweest zijn dat ze tegen allerlei belemmeringen opliepen. Op de massale studievertraging kregen ze als bestuurder toch nauwelijks greep?”
Met de wetswijziging wordt de inspraak van studenten meer op het onderwijs zelf gericht. En ook het nieuwe studentenstatuut moet ze helpen voor hun belang op te komen. Ritzen denkt dan aan de strijd tegen nodeloze studievertraging. ,,Bij heel wat faculteiten zie je een groep studenten met hoge examencijfers binnenkomen; toch hebben ze na een jaar hard werken hun propedeuse niet. Zoiets mag niet gebeuren. De studie moet zo georganiseerd zijn dat de goede en gemotiveerde student er géén vertraging hoeft op te lopen.”
Veel opleidingen gingen dit probleem volgens Ritzen pas serieus nemen, ,,toen duidelijk werd dat studenten in financiële moeilijkheden dreigden te raken”. Dat is een gevolg van bewust beleid: ,,De ‘prikkel’ loopt via de studentdie zijn propedeuse niet kan halen. Die zal zijn instelling aanspreken over de studeerbaarheid van het programma.”
Geen alibi
Het klinkt logisch, maar critici vinden dat het beleid is doorgeschoten. Studenten moeten vanaf de eerste dag hard aanpoten om genoeg punten te halen voor hun beurs. Tegelijk voelen velen zich door de lage basisbeurs en het hoge collegegeld genoodzaakt tot ‘bijbaantjes’ – zelfs overdag. Stelt de minister geen tegenstrijdige eisen?
,,Nee. Het kàn niet zo zijn dat een student zegt: ik heb geen tijd, ik moet werken. Wij dwingen niemand om te gaan werken.” En hij legt nog eens uit: ,,Iedere student hoort een aanvulling op de basisbeurs te krijgen. Als je ouders een hoger inkomen hebben, moeten zìj betalen. De rest, ongeveer eenderde van je budget, kan je tegen gunstige voorwaarden lenen.”
De praktijk is intussen anders. Studenten blijken steeds minder te lenen. Het geleende bedrag is zelfs driemaal zo laag als Ritzen had gedacht. Hij vindt dat opvallend, maar blijft de suggestie afwijzen dat zijn beleid hiertoe dwingt: ,,Als een student liever een baantje wil, moet hij dat doen. Maar het is je eigen verantwoordelijkheid. Een baantje kan geen alibi zijn om minder te studeren.”
Uit recent onderzoek blijkt dat jongeren, vanwege het strengere studieregime, de beslissing om te gaan studeren steeds vaker uitstellen. De minister is daar niet per se ongelukkig mee. Een jaar uitstel vindt hij beter dan halsoverkop aan een studie beginnen.
,,Toen ik hoogleraar in Rotterdam was, wisten grote aantallen studenten niet wat ze wilden. Het overgrote deel daarvan studeerde nooit af. Dáár was ik zeer ongelukkig mee. Nee, wie geen stevige motivatie heeft kan maar beter eerst iets anders gaan doen.”
Studenten moeten bereid zijn veertig uur per week aan de studie te besteden. ,,Weet u, bij geneeskunde zegt men vaak zonder blikken of blozen: je moet het eerste jaar vijftig tot zestig uur per week studeren. En ook de meeste bèta’s die geen veertig uur vol maken, zijn hopeloos verloren. Toch zijn dat niet de studies waar veel mensen afhaken. Het probleem zit juist bij de gammastudies, waar studenten ook de meeste klachten over het onderwijs hebben.”
Volgens hem is het tijdverlies van eerstejaars een typisch Nederlands verschijnsel. ,,Zelfs in Duitsland, waar het studietempo niet hoog ligt, word je niet begrepen als je vertelt dat veel studenten achterop raken doordat ze nog een kamer zoeken. Het zou helemaal niet gek zijn als sommige universiteiten of hogescholen zich met de kamervoorziening zouden bemoeien.”
Geen daling
Volgens Ritzen maakt stevig aanpoten de studie alleen maar interessanter. Is hij echter, nu het aantal eerstejaars al enkele jaren daalt, niet bang voor toekomstige tekorten aan hoger opgeleiden?
Hij pareert handig: ,,U weet dat die daling vooral komt doordat er minder afgestudeerden van het hbo naar de universiteit doorstromen. Dat was de bedoeling. En los daarvan is er nog steeds geen harde aanwijzing dat het totale aantal eerstejaars in hbo en wo daalt.” Men wacht wel eens een jaartje, maar afstel is volgens Ritzen zeldzaam.
En natuurlijk ziet hij ook niet in waarom jongeren het hoger onderwijs zouden mijden: ,,Je moet eens vergelijken met het buitenland. Onze studenten krijgen een buitengewoon goede opleiding, die de laatste jaren nog beter geworden is. Ik verwacht geen applaus, want als je financieel een zo zwaar beroep doet op grote groepen ouders dan moet je ook goede waar bieden.”
Onderwijskwaliteit, nog een stokpaardje van deze minister. Zijn bemoeienis daarmee was intenser dan menig universiteit of hogeschool lief was. De operatie ‘kwaliteit en studeerbaarheid’ (waarvoor hij eerst 500 miljoen gulden bij de instellingen weghaalde die ze vervolgens met projectvoorstellen moesten terugverdienen) zien velen als een onaanvaardbare vorm van betutteling. Zou de verbetering van studieprogramma’s zonder dat projectencircus niet even goed zijn doorgegaan?
,,Nee, ik geloof er geen barst van dat men zelf met zulke initiatieven gekomen was. Er moet in het hoger onderwijs soms hard aan het stuur gerukt worden, het is net een mammoet- tanker.” En hoewel de oogst van al die projecten pas over jaren zichtbaar wordt – hij gelooft nu al in het succes: ,,Hier is iets wezenlijk anders gebeurd dan wanneer het geld in gebouwen was gestoken, of in wachtgelden.”
Op het ene moment wijst hij op de hoge kwaliteit van het Nederlandse hoger onderwijs en even later zet hij de zaak weer onder druk, omdat het allemaal nog veel beter moet. Die tweeslachtigheid wordt Ritzen nogal eens verweten.
,,Ik kan het niet helpen dat de boodschap soms wat schizofreen is: ‘Het gaat goed, maar het moet nog beter’. We zijn nog lang niet klaar; zeker aan de begeleiding van studenten valt nog veel te doen. Maar tegelijk vind ik dat er nù het maximale gebeurt wat je van het hoger onderwijs op dit moment mag verwachten. Wie aan mijn universiteiten of hogescholen komt, krijgt het echt met mij aan de stok.”
,,Als ik met mijn Europese collega’s praat, valt me op dat ik een van de weinige onderwijsministers ben die zijn hoger onderwijs kan ‘waarderen’. Bijna al mijn collega’s zijn verbitterd. Ze kunnen niks met hun universiteiten en hogescholen.”
Heel concreet over de toekomst kan Ritzen voor het Nederlandse hoger onderwijs nog niet zijn. Maar in de laatste twee jaar van zijn ministerschap wil hij dat veranderen?
Hoewel de acute problemen nu meer bij het basisonderwijs en het beroepsonderwijs liggen, is Ritzen ervan overtuigd dat er ruimte kan komen om weer fors in het hoger onderwijs te investeren. ,,Er is alleen weinig bereidheid om te zeggen: ach, die arme jongens van de universiteiten. Geef ze alsjeblieft een miljard!”
Extra steun is volgens Ritzen alleen te vergaren metgeloofwaardige plannen. ,,Er valt genoeg te doen. Een betere aansluiting op de arbeidsmarkt bijvoorbeeld, want de lange aanloopwerkloosheid van pas afgestudeerden is een zwak punt van Nederland. De aanpak van ‘kwaliteit en studeerbaarheid’ verdient herhaling. Maar dat is voor mijn opvolger, na 1998.”
,,Het gaat goed in het hoger onderwijs, maar het moet nog beter. Ik kan het niet helpen dat de boodschap soms wat schizofreen is.” Als oud-hoogleraar bemoeit minister Jo Ritzen zich al zeven jaar intensief met hoe studenten en instellingen hun werk beter kunnen doen. Zelf zegt Ritzen dat buitenlandse collega’s jaloers zijn op de verbetering van studietempo, efficiency en kwaliteitszorg. Maar in Nederland klinkt ook kritiek: is de bemoeienis van deze minister niet te ver doorgeschoten?
1 ,,Het kàn niet zo zijn dat een student zegt: ik heb geen tijd, ik heb een baantje”
Nee, Jo Ritzen is niet snel van zijn stuk gebracht. Ook de eieren die hij vorige maand in de Tweede Kamer naar zijn hoofd kreeg, veranderden dat niet. ,,Oh, was dat op mij gericht?”, zegt hij grappend.
De eieren troffen geen doel. En de wet die het ‘medebestuur’ van de universiteit door gekozen raden afschaft, is door de Kamer aangenomen. Dat sommigen – waaronder zijn eigen dochter – nog niet inzien dat die MUB een verbetering is, kan hij zich wel voorstellen: ,,Het is als met nieuwe schoenen. Ze zijn beter, maar de oude zaten zo lekker.” Zelf blijft hij overtuigd van zijn gelijk. ,,En je kunt in de politiek niet wachten tot iederéén om is. Soms moet je een stukje voor de troepen uitlopen.”
Volgens Ritzen worden de studenten beter van de modernisering van het bestuur. De universiteit wordt voor hen ‘leuker en spannender’. Wat bedoelt hij daar toch mee?
,,Het is belangrijk dat opleidingen zich werkelijk richten op de student. Dat er bijvoorbeeld vanaf de eerste week studiebegeleiding is.” Hij vindt dat er al veel is verbeterd. ,,Maar vaak stuit je nog op blokkades die voortkomen uit het eigenbelang van personeelsleden. Dat kan je met de MUB beter doorbreken.” Aan de gekozen raden hebben de studenten volgens hem weinig gehad. ,,De ervaring moet geweest zijn dat ze tegen allerlei belemmeringen opliepen. Op de massale studievertraging kregen ze als bestuurder toch nauwelijks greep?”
Met de wetswijziging wordt de inspraak van studenten meer op het onderwijs zelf gericht. En ook het nieuwe studentenstatuut moet ze helpen voor hun belang op te komen. Ritzen denkt dan aan de strijd tegen nodeloze studievertraging. ,,Bij heel wat faculteiten zie je een groep studenten met hoge examencijfers binnenkomen; toch hebben ze na een jaar hard werken hun propedeuse niet. Zoiets mag niet gebeuren. De studie moet zo georganiseerd zijn dat de goede en gemotiveerde student er géén vertraging hoeft op te lopen.”
Veel opleidingen gingen dit probleem volgens Ritzen pas serieus nemen, ,,toen duidelijk werd dat studenten in financiële moeilijkheden dreigden te raken”. Dat is een gevolg van bewust beleid: ,,De ‘prikkel’ loopt via de studentdie zijn propedeuse niet kan halen. Die zal zijn instelling aanspreken over de studeerbaarheid van het programma.”
Geen alibi
Het klinkt logisch, maar critici vinden dat het beleid is doorgeschoten. Studenten moeten vanaf de eerste dag hard aanpoten om genoeg punten te halen voor hun beurs. Tegelijk voelen velen zich door de lage basisbeurs en het hoge collegegeld genoodzaakt tot ‘bijbaantjes’ – zelfs overdag. Stelt de minister geen tegenstrijdige eisen?
,,Nee. Het kàn niet zo zijn dat een student zegt: ik heb geen tijd, ik moet werken. Wij dwingen niemand om te gaan werken.” En hij legt nog eens uit: ,,Iedere student hoort een aanvulling op de basisbeurs te krijgen. Als je ouders een hoger inkomen hebben, moeten zìj betalen. De rest, ongeveer eenderde van je budget, kan je tegen gunstige voorwaarden lenen.”
De praktijk is intussen anders. Studenten blijken steeds minder te lenen. Het geleende bedrag is zelfs driemaal zo laag als Ritzen had gedacht. Hij vindt dat opvallend, maar blijft de suggestie afwijzen dat zijn beleid hiertoe dwingt: ,,Als een student liever een baantje wil, moet hij dat doen. Maar het is je eigen verantwoordelijkheid. Een baantje kan geen alibi zijn om minder te studeren.”
Uit recent onderzoek blijkt dat jongeren, vanwege het strengere studieregime, de beslissing om te gaan studeren steeds vaker uitstellen. De minister is daar niet per se ongelukkig mee. Een jaar uitstel vindt hij beter dan halsoverkop aan een studie beginnen.
,,Toen ik hoogleraar in Rotterdam was, wisten grote aantallen studenten niet wat ze wilden. Het overgrote deel daarvan studeerde nooit af. Dáár was ik zeer ongelukkig mee. Nee, wie geen stevige motivatie heeft kan maar beter eerst iets anders gaan doen.”
Studenten moeten bereid zijn veertig uur per week aan de studie te besteden. ,,Weet u, bij geneeskunde zegt men vaak zonder blikken of blozen: je moet het eerste jaar vijftig tot zestig uur per week studeren. En ook de meeste bèta’s die geen veertig uur vol maken, zijn hopeloos verloren. Toch zijn dat niet de studies waar veel mensen afhaken. Het probleem zit juist bij de gammastudies, waar studenten ook de meeste klachten over het onderwijs hebben.”
Volgens hem is het tijdverlies van eerstejaars een typisch Nederlands verschijnsel. ,,Zelfs in Duitsland, waar het studietempo niet hoog ligt, word je niet begrepen als je vertelt dat veel studenten achterop raken doordat ze nog een kamer zoeken. Het zou helemaal niet gek zijn als sommige universiteiten of hogescholen zich met de kamervoorziening zouden bemoeien.”
Geen daling
Volgens Ritzen maakt stevig aanpoten de studie alleen maar interessanter. Is hij echter, nu het aantal eerstejaars al enkele jaren daalt, niet bang voor toekomstige tekorten aan hoger opgeleiden?
Hij pareert handig: ,,U weet dat die daling vooral komt doordat er minder afgestudeerden van het hbo naar de universiteit doorstromen. Dat was de bedoeling. En los daarvan is er nog steeds geen harde aanwijzing dat het totale aantal eerstejaars in hbo en wo daalt.” Men wacht wel eens een jaartje, maar afstel is volgens Ritzen zeldzaam.
En natuurlijk ziet hij ook niet in waarom jongeren het hoger onderwijs zouden mijden: ,,Je moet eens vergelijken met het buitenland. Onze studenten krijgen een buitengewoon goede opleiding, die de laatste jaren nog beter geworden is. Ik verwacht geen applaus, want als je financieel een zo zwaar beroep doet op grote groepen ouders dan moet je ook goede waar bieden.”
Onderwijskwaliteit, nog een stokpaardje van deze minister. Zijn bemoeienis daarmee was intenser dan menig universiteit of hogeschool lief was. De operatie ‘kwaliteit en studeerbaarheid’ (waarvoor hij eerst 500 miljoen gulden bij de instellingen weghaalde die ze vervolgens met projectvoorstellen moesten terugverdienen) zien velen als een onaanvaardbare vorm van betutteling. Zou de verbetering van studieprogramma’s zonder dat projectencircus niet even goed zijn doorgegaan?
,,Nee, ik geloof er geen barst van dat men zelf met zulke initiatieven gekomen was. Er moet in het hoger onderwijs soms hard aan het stuur gerukt worden, het is net een mammoet- tanker.” En hoewel de oogst van al die projecten pas over jaren zichtbaar wordt – hij gelooft nu al in het succes: ,,Hier is iets wezenlijk anders gebeurd dan wanneer het geld in gebouwen was gestoken, of in wachtgelden.”
Op het ene moment wijst hij op de hoge kwaliteit van het Nederlandse hoger onderwijs en even later zet hij de zaak weer onder druk, omdat het allemaal nog veel beter moet. Die tweeslachtigheid wordt Ritzen nogal eens verweten.
,,Ik kan het niet helpen dat de boodschap soms wat schizofreen is: ‘Het gaat goed, maar het moet nog beter’. We zijn nog lang niet klaar; zeker aan de begeleiding van studenten valt nog veel te doen. Maar tegelijk vind ik dat er nù het maximale gebeurt wat je van het hoger onderwijs op dit moment mag verwachten. Wie aan mijn universiteiten of hogescholen komt, krijgt het echt met mij aan de stok.”
,,Als ik met mijn Europese collega’s praat, valt me op dat ik een van de weinige onderwijsministers ben die zijn hoger onderwijs kan ‘waarderen’. Bijna al mijn collega’s zijn verbitterd. Ze kunnen niks met hun universiteiten en hogescholen.”
Heel concreet over de toekomst kan Ritzen voor het Nederlandse hoger onderwijs nog niet zijn. Maar in de laatste twee jaar van zijn ministerschap wil hij dat veranderen?
Hoewel de acute problemen nu meer bij het basisonderwijs en het beroepsonderwijs liggen, is Ritzen ervan overtuigd dat er ruimte kan komen om weer fors in het hoger onderwijs te investeren. ,,Er is alleen weinig bereidheid om te zeggen: ach, die arme jongens van de universiteiten. Geef ze alsjeblieft een miljard!”
Extra steun is volgens Ritzen alleen te vergaren metgeloofwaardige plannen. ,,Er valt genoeg te doen. Een betere aansluiting op de arbeidsmarkt bijvoorbeeld, want de lange aanloopwerkloosheid van pas afgestudeerden is een zwak punt van Nederland. De aanpak van ‘kwaliteit en studeerbaarheid’ verdient herhaling. Maar dat is voor mijn opvolger, na 1998.”
Comments are closed.