Conrector en voormalig Bouwkundedecaan Hans Beunderman neemt deze week afscheid van de TU Delft. Hij schaafde onder meer aan de organisatiecultuur. “Kom in een universiteit niet aan met de term ‘cultuurverandering’, want een groot deel van de academici laat zich niet bevelen.”
U kwam in 1998 naar de TU, uw Alma mater, om decaan Bouwkunde te worden. Zeven jaar later werd u directeur bestuurlijke en managementondersteuning en in 2008 volgde het conrectorschap. Wat was de mooiste baan?
“Dat was het decaanschap, maar het was ook de meest intensieve. Ik zag die baan als een opgave om te winnen. Ik heb lang aan wedstrijdzeilen gedaan, dat is mijn passie. Ik gebruik metaforen uit die sport tot op de dag van vandaag. In het zeilen zitten veel principes en terminologie opgesloten die relateren aan het sturen van organisaties. Zeilen is een strijd met wind en tegenstanders, waarbij je het concept van de koers in je hoofd moet hebben. Schipperen heeft een negatieve connotatie, terwijl de Van Dale zegt dat het ‘met beleid in orde brengen, klaar krijgen’ betekent. Dat is wat ik heb gedaan op Bouwkunde. Ik heb een koers uitgezet, terwijl ik wist dat er tegenstanders waren. De omstandigheden waren de wind. Je moet verdomd goed sturen.”
Een conrector is plaatsvervangend rector. Of is hij meer?
“Mijn advies voor mijn opvolging was: je moet niet gaan voor het model-light. Maar ook niet voor het model-te-heavy, want dat betekent dat je een vierde lid krijgt van het college van bestuur. Ik zie meer in een model-medium-plus. Dat houdt in dat de conrector niet alleen maar klusjes opvangt voor de rector, maar dat je hem zwaarder kunt inzetten op specifieke opdrachten. Je kunt zonder conrector, al is er natuurlijk een reden waarom hij er is. Zonder decaan kun je zeker niet.”
Voordurend speelt op faculteiten de discussie: willen we een inhoudelijke decaan met visie of een manager die de boel op orde houdt. De voorzitter van de onderdeelcommissie van Bouwkunde zei vorig jaar in Delta dat u dat laatste was.
“Ik managede mijn zaken goed. Een decaan moet zijn financiën wel op orde hebben. Dank je de bliksem, dat is de opdracht. Maar ik heb zelf nooit gevonden dat ik een manager was. Ik herken me niet in dat woord. Ik heb me altijd bezig gehouden met het concept van de organisatie. Je zou mij een combinatie kunnen noemen van een creatief strateeg met iemand die heel persoonlijk aanspreekbaar was. Tegelijkertijd vraagt een opgewonden gemeenschap als die op Bouwkunde om een kristallisatiepunt. Er moet iemand zijn bij wie alle onrust bij elkaar komt, anders is het chaos. Er is een enorme behoefte aan iemand die je kunt vertrouwen, die integer is en standvastig en die er gewoon is.”
In uw afscheidsrede blikt u terug op uw carrière. Is er een rode draad te ontdekken?
“Ik zet twee assen tegen elkaar uit, één in de tijd en één inhoudelijk. Die eerste noem ik life long learning: mijn loopbaan ingedeeld in etappes van 12,5 jaar. De tweede is ‘de publieke zaak’. Ik heb een binding met alles wat hoort tot ons gezamenlijk domein. Vanuit mijn vak, omdat bouwkunde een discipline is die voortdurend intervenieert in de ruimte. Zelfs privéobjecten worden door iedereen gezien, dus alle gebouwen zijn in feite publiek. Bovendien, je kunt wel zeggen dat een gebouw privaat is, maar in de tijd wisselen functies heel vaak. Zelf opereerde ik als architect in een monumentaal woonhuizencomplex aan de Janskerkhof Drift in Utrecht. Dat werd later een kantongerecht en is nu van de universiteit. Daarbij is ook een sustainable benadering belangrijk, want gebouwen staan er lang. Zorg er als architect of stedenbouwkundige dus voor dat je goed omgaat met het publieke domein, dat je aan de lange termijn denkt. Na mijn eigen architectenbureauleven heb ik op het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu gewerkt, vooral bij de Rijksgebouwendienst. Die ontwikkelde zich in die tijd van een klassieke bouwdienst naar een huisvestingsdienst. Dat dient de publieke zaak. En het ministerie zelf stond in het hart van denken in termen van publiek bezit en publiek belang”
En op de TU?
“Als decaan was ik een publieke figuur. Ik opereerde bijna als een soort burgemeester: in de schijnwerpers. Als ik iets verkeerds deed, dan kwam dat graag in de pers. Daarna, als directeur bestuurlijke management ondersteuning, was ik actief in de publieke zaak van de universiteit zelf. Het ging om de vraag: hoe ontwikkelt de universiteit zich verder? Als conrector opereer ik negentig procent van mijn tijd in het publieke domein. Ik sta voortdurend op het podium, en redes en bij het publieke optreden van promovendi aan het eind van hun promotieproces. Veel mensen zien me in die hoedanigheid. Als ik dat goed doe, zijn zij mijn boodschappers en lever ik een bijdrage aan het imago van de universiteit.”
U bent één van de bedenkers van de graduate school. Waarom moest die er komen?
“In de Bologna-afspraken van de Europese Unie wordt de promotie gezien als de derde fase, na de bachelor en de master. Het draait dan niet alleen om onderzoek met een proefschrift als eindresultaat. Nee, het hele traject moet leiden tot hoogwaardige talenten, die ook een proefschrift maken. De gedachte dat we op de universiteit mensen trainen die universitair docent en daarna universitair hoofddocent of hoogleraar worden, wordt gelogenstraft door de statistieken. Tachtig procent van de promovendi eindigt niet op de universiteit, maar gaat ergens anders werken. Onze opdracht moet dus zijn om promovendi iets mee te geven waar ze de rest van hun loopbaan, waar dan ook, voordeel van hebben. Dat zijn de positieve argumenten.”
En wat zijn de negatieve argumenten?
“We hebben te veel uitloop, er is te veel uitval en er zijn te grote kwaliteitsverschillen. Er is een kopgroep van supervisoren die het heel goed doet. Maar er komen ook echt enge dingen voor: isolement, uitval, ruzie met de promotor. Dat mag niet meer voorkomen.”
Vlak voordat de graduate school start, gaat u weg. Vindt u dat niet jammer?
“Samen met Hans Suijkerbuijk heb ik in 2009 het eerste schetsontwerp gemaakt. Nu begint dat allemaal neer te slaan in het definitieve ontwerp dat nog in 2011 uitgevoerd moet worden. Dat is daar niet bij ben, is niet erg. Het is net als in de bouw. Als de werktekeningen zijn gemaakt, voeren anderen het uit. Wij moesten niet verder gaan zitten ontwerpen. Dan zou het een ding zijn geworden van de ambtenaren, terwijl het juist van de faculteiten moet worden. Vandaar ook, dat we het concept in 2010 hebben overgedragen aan een stuurgroep met een zware vertegenwoordiging uit de faculteiten. We proberen mensen bewust zoveel mogelijk mensen te binden.”
Sommige hoogleraren vrezen hun vrijheid te verliezen. Ze hebben geen zin om straks iedere cursus voor hun promovendi te moeten aanvragen bij een ambtenaar.
“Dat is een gekleurde perceptie. Je kunt ook zeggen: de graduate school zorgt ervoor dat er budgetten zijn om competenties te ontwikkelen. Terwijl ik nu wel eens hoor van promovendi dat ze niet naar een cursus zijn geweest, omdat hun afdeling geen geld had. Diezelfde hoogleraren kunnen dus ook zeggen: wat fijn dat er een budget is dat ik kan aanvragen en dan ook krijg.”
Dat heeft met organisatiecultuur te maken.
“Zeker. We leggen sterk de nadruk op de kwaliteit van supervisie. Dan kom je bij cultuur. Ik heb mij zowel bij het ministerie van Vrom als op de TU veel beziggehouden met cultuur. Maar kom in een universiteit niet aan met de term ‘cultuurverandering’. Een universiteit is anders dan een bedrijf of de overheid. Bij een bedrijf draait het om winst maken of shareholders value, daar kun je relatief duidelijk op sturen. Een departement is politiek hiërarchisch ingesteld. Daar zegt de leiding nog wel eens: we gaan de dingen vanaf nu zo en zo doen. Maar een groot deel van de academici laat zich niet bevelen.”
En bij Bouwkunde al helemaal niet.
“Bouwkunde is complex tot de derde macht, want daar zijn de mensen nog creatief van aard ook. Men hangt niet erg aan het vasthouden van het bestaande. Er is een onverzadigbare drang om zo nodig iedere dag de dingen opnieuw te verzinnen. Het verlies is dat je veel van wat goed is kwijtraakt of overdoet en dat dat enorm veel energie kost. De winst is dat Bouwkunde nooit zal induffen. Maar voor de hele academische gemeenschap geldt: wil je ze toch meenemen, dan moet je heel goed duiden waarom je een andere weg in moet. Je moet overtuigen en dan samen vaststellen dat dat belangrijk is. Dat heet ‘sense making rather than decision making’.
Wat gaat u doen na uw afscheid?
“Ik blijf nog een tijdje de intreeredes doen. De verslaving moet rustig worden afgebouwd. De decaantijd was de drukste. Ik heb altijd alles wat ik had gegeven aan mijn werk. Het conrectorschap was al de eerste lichte vorm van ontwenning, omdat ik geen zware managementverantwoordelijkheid meer had. Maar het zou niet goed zijn om nu in één klap te stoppen. Los van de TU zal ik me ook wel blijven inzetten voor die publieke zaak. Over drie weken heb ik bijvoorbeeld een kennismakingsweekend waar zeilen en gehandicapten bij elkaar komen. Verder wil ik me richten op dingen van mijn echtgenote en mij. Ik wil er niet op mijn 66ste achter komen dat we vier jaar hebben laten liggen. Ik ben ook van plan om de kratstoel van Rietveld te gaan maken, om weer te gaan tekenen en schilderen en weer meer te gaan fotograferen.”
Wat fotografeert u het liefst?
“Ik heb een hang naar symmetrie, naar grafische dingen en gebouwen. Met mensen heb ik een schroom. Dat is mijn bescheiden kant. Ik ben er te bedeesd voor om ze ongevraagd op de foto te zetten.”
Hoogleraren
Joris Dik en Kristina Lauche zijn benoemd tot Antoni van Leeuwenhoek hoogleraar. Dik onderzoekt de gelaagdheid van schilderijen bij de faculteit Werktuigbouwkunde, Maritieme Techniek & Technische Materiaalwetenschappen (3mE). Hij haalde in de zomer van 2008 het wereldnieuws toen hij een vrouwenportret zichtbaar maakte onder het schilderij ‘Grasgrond’ van Vincent van Gogh. “Net zoals gynaecologen over echoapparaten beschikken, zouden restaurateurs technieken moeten hebben om schilderijen van binnen te bekijken”, zegt hij. Dik wil zijn onderzoek voortzetten met nieuwe visualiseringtechnieken. Lauche houdt zich bezig met innovatiemanagement bij de faculteit Industrieel Ontwerpen (IO). Ze doet onder meer onderzoek naar de implementatie van nieuwe ict in verdeelde teams in de olie-industrie. Dit heeft geleid tot meer bewustwording van menselijke factoren. Een Van Leeuwenhoekhoogleraar is bedoeld voor jonge, uitblinkende wetenschappers.
CO2-opslag
Een kritisch artikel over CO2-opslag heeft in Engeland verwarring veroorzaakt over de wijsheid en de haalbaarheid van de techniek om broeikasgassen onderaards op te slaan. Dat meldde de Britse krant The Guardian afgelopen zondag. Onderzoekers van de universiteit van Houston en Texas A&M University stellen volgens de krant dat regeringen de potentie van CO2-opslag overdrijven en dat voor de opslag van het CO2 van één kolencentrale een reservoir twee maal groter dan Nederland nodig is. Men heeft zich vergist door aan te nemen dat de druk om de CO2 in de bodem te pompen constant zou zijn, zegt prof. Michael Economides. “Maar het is alsof je een fietspomp tegen een muur zet.” De enige grootschalige CO2-opslag vindt plaats bij het Noorse Sleipner gasveld met een miljoen ton CO2 per jaar. Een 500 megawatt kolencentrale produceert al drie keer meer CO2.
Patentparade
Een plastic fietskettingkast, de Senseo en de eerste cd-speler; talloze Nederlandse uitvindingen zijn tot en met eind mei in bibliotheek DOK Delft te zien. Aanleiding voor de expositie ‘Patent Parade’ is het feit dat de Rijksoctrooiwet dit jaar een eeuw bestaat. De parade is een initiatief van DOK Delft en NL Octrooicentrum in samenwerking met de TU, Philips en het Beste Idee van Nederland. Na Delft reist de expositie het hele land door.
Besparingsplannen (1)
Volgens Dineke Heersma, voorzitter van de ondernemingsraad, ‘is er op de werkvloer nog weinig geland’ van de besparingsplannen voor de faculteiten en de universiteitsdienst. “Genoeg mensen realiseren zich niet wat voor majeure operatie eraan komt.” Over de plannen die al naar buiten zijn gekomen, wil ze niet veel zeggen. “Het zijn heel veel managerskreten en de bedragen die worden genoemd, zijn maar aannames.”
Besparingsplannen (2)
De studentenraad reageert terughoudend op de besparingsplannen. Oras-lid Edske Smit zegt wel bang te zijn dat veel student-assistenten verdwijnen. Hij vraagt zich af of dat een efficiënte oplossing is. Ook wil hij het praktijkgericht onderwijs niet kwijt, omdat dat studenten in zijn ogen juist motiveert. En hij vreest dat er kennis verloren gaat als masteropleidingen worden geschrapt en de hoogspanningshal verloren gaat.
Numerus fixus
Behalve Bouwkunde wil nu ook de faculteit Industrieel Ontwerpen een numerus fixus. De instroom van 370 studenten in 2009 was volgens decaan Cees de Bont ‘over the top’. “We zijn blijer als er 330 komen, maar een lagere instroom leidt tot nieuwe financiële problemen”, vertelde hij medewerkers dinsdagmiddag tijdens een bijeenkomst over zijn besparingsplannen. Een daarvan is geleidelijke verlaging van de inhuur van externen voor het geven van onderwijs. Vaste medewerkers en promovendi moeten daar meer tijd in stoppen; promovendi twintig procent in plaats van tien procent van hun tijd. Verder wil De Bont minder vaste staf door gebruik te maken van natuurlijk verloop, door samenwerking met andere faculteiten en door vermindering van ondersteuning. Om vijf procent te besparen op niet-personele lasten wil hij onder meer materiaalkosten voor het onderwijs doorberekenen aan studenten en minder reizen naar congressen.
Hoorzittingen
Medewerkers kunnen hun vragen over de besparingsplannen aan het college van bestuur kwijt op openbare hoorzittingen op 21 en 25 mei, van 12.30 uur tot 14.00 uur. De locatie is nog niet bekend. De hoorzittingen volgen op de groepsraad van 17 mei, als het college van bestuur en de decanen samen met de directeuren van de diensten de voor tachtig procent definitieve plannen bespreken. Op 7 juni moet er een voorgenomen besluit liggen.
Rubicon
Dr.ir. Rami Barends (TNW) en dr.ir. Roland Tóth van het Delft Center for Systems and Control ontvangen dit jaar een Rubicon-beurs (van de 33 in totaal). Dankzij deze subsidie van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek krijgen tientallen jonge onderzoekers de kans onderzoekservaring op te doen bij gerenommeerde universiteiten in het buitenland. Barends zal twee jaar op de University of California in Santa Barbara onderzoek doen naar geheugenverlies van supergeleidende quantumcircuits. Supergeleidende qubits, de geheugenelementen voor quantumcomputers, vergeten hun informatie te snel door verstrooiing aan oppervlakken. Tóth zal acht maanden verblijven aan de University of California, Berkeley (USA) om onderzoek te doen naar regeltechnieken, technieken die bijvoorbeeld toepasbaar zijn in chipmachines en vliegtuigen.
Robotvoetbal
Het robotvoetbalteam van de TU Eindhoven is vorige week in Duitsland Europees robotvoetbalkampioen geworden in de categorie rijdende robots. Eind juni is het WK in Singapore. Mocht het toernooi in Zuid-Afrika niet zo vlotten, kan Nederland misschien dan toch wereldkampioen worden. Het Delftse robotteam, een team van lopende robots, deed dit jaar niet mee. Lopen, sturen en de bal trappen tegelijk bleek nog iets te ambitieus. Het team bereidt zich voor op het WK 2011.
Statoil
Het Noorse energiebedrijf Statoil ondertekent donderdagmiddag een samenwerkingscontract met de TU. Rector Karel Luyben zal het contract tekenen samen met Statoils hoofd onderzoek Jensen Hagen. Het gaat om 125 duizend euro per jaar voor afstudeerders en promovendi voor een periode van drie jaar. Daarnaast heeft Statoil de afgelopen jaren onderzoek gesteund voor 170 duizend euro per jaar. De relatie tussen TU en Statoil bestaat al twintig jaar.
Blauw-groen
Het onderzoeksprogramma ‘Building with Nature’ heeft tien miljoen euro ontvangen van het ministerie van verkeer en waterstaat. Volgens Marjolein van Wijngaarden van het programma, betreft het een voortzetting van het bestaande programma op gebied van bouwen met de natuur: “Een groen-blauwe benadering.” De toekenning betekent voor de TU de financiering van vier promovendi bij de afdeling waterbouw (CiTG).
WIE IS HANS BEUNDERMAN?
Hans Beunderman (1948) was een creatief kind, maar op uitwisseling in Amerika na zijn middelbare school wees zijn Amerikaanse vader hem in de richting van bouwkunde. Daar was in tegenstelling tot de kunst wel geld te verdienen. In 1974 studeerde Beunderman cum laude af aan de TH Delft. Na een jaar gewerkt te hebben bij een Fins architectenbureau, ging hij in Utrecht aan de slag, de laatste jaren in een eigen maatschap. Tussen 1985 en 1998 vervulde Beunderman verschillende functies binnen het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu. Zo schopte hij het tot directeur rijkshuisvestingsbeleid en plaatsvervangend directeur generaal. In 1998 keerde Beunderman terug naar Delft, voor een baan als decaan aan zijn oude faculteit. Vanaf 2005 zat hij het cultuurteam TU Delft voor. In 2006 legde hij zijn decaanschap neer, om directeur bestuurlijke en management ondersteuning te worden. In 2008 maakte Beunderman een overstap naar het conrectorschap. Gelijktijdig was hij praktijkhoogleraar public real estate in de Bouwkunde-afdeling real estate and housing.
Comments are closed.