Opinion

Ingangsselectie geen garantie voor èchte aanleg

‘Selectie aan de poort’ is tegenwoordig geen taboe meer in het wetenschappelijk onderwijs. Een onderzoek onder universitaire medewerkers heeft laten zien dat meer dan de helft voor ingangsselectie is van studenten.

En ook minister Ritzen heeft laten weten ingangsselectie in de toekomst niet uit te sluiten. Wat kunnen we ons daarbij voorstellen?

Op dit moment moeten universiteiten alle studenten opnemen die zich aanmelden met de vereiste vooropleiding, soms met enkele eisen omtrent het vakkenpakket. Bij een enkele richting wordt wel rekening gehouden met de eindexamencijfers van aspirant-studenten. Dat gebeurt dan via het systeem van gewogen loting, zoals bij medicijnen, waarvoor een numerus fixus bestaat. Maar voor het overige is het voor universiteiten niet mogelijk om studenten te weren die naar hun mening minder geschikt zijn voor een studie.

Hier ligt ook meteen de kern van het probleem van selectie: de bepaling van de potentiële geschiktheid van een student. Welke studenten zou je willen selecteren voor bijvoorbeeld een studie Mijnbouwkunde aan de TU, en vervolgens: hoe wil je deze studenten selecteren, en wanneer?
Wederzijds belang

Laten we eerst nagaan wèlke studenten men graag aan de TU ziet instromen. Het ligt voor de hand dat dit studenten zijn die de studie aankunnen. Dus studenten die geacht worden over voldoende intellectuele bagage te beschikken om de studie aan de TU zonder vertraging af te ronden. Studeren kost geld en de instelling maakt verlies op elke student die zich wel inschrijft voor een studie, maar deze niet afmaakt. Het is zowel in het belang van de student als van die van de instelling om studenten te weren die weinig kans hebben op een succesvolle afsluiting van de studie.

Maar de TU wil daarnaast ook studenten hebben die gemotiveerd zijn voor een technische studie. Het liefst zelfs studenten die enthousiast zijn voor hun toekomstig vakgebied, die geïnteresseerd zijn in ontwikkelingen die zich op technisch gebied voordoen, en die hier nieuwsgierig naar zijn. Dit zijn aspecten die niet zozeer onder het hoofdstuk van aanleg in de zin van intellectuele vermogens vallen.

Als laatste punt kan men stellen dat de TU studenten binnen de poort wil zien die specifieke aanleg tot het vak ingenieur vertonen. Dit is lastiger om te omschrijven wat dit is, laat staan om het meetbaar te maken. Wat maakt de ene student tot een potentieel ingenieur en de ander niet? Wat maakt dat een docent van sommige studenten kan zeggen dat ze geboren ingenieurs zijn en van andere dat ze – ondanks ruim toereikende intellectuele capaciteiten bijvoorbeeld – niet de ware geest hebben. Kennelijk zijn er specifieke vaardigheden of aanleg te onderscheiden die passen in het profiel van de (toekomstige) ingenieur. Het is alleen de vraag of het mogelijk is op voorhand studenten te selecteren die in potentie goede ingenieurs zullen worden.
Vwo-cijfers

Daarmee stuiten we op de vraag hoè selectie plaats zou moeten vinden. Selectie op met name intellectuele capaciteiten is iets dat nu in de propaedeuse plaatsvindt. Naast vakken die vooral een oriënterende functie voor een bepaald vakgebied hebben, zijn in vrijwel elke propaedeuse enkele vakken aan te wijzen die door de faculteit als specifieke selectievakken worden beschouwd. Studenten die deze vakken niet halen worden niet geschikt geacht voor de studie.

Door nu de selectie in de propaedeuse te vervangen door een vorm van ingangsselectie, leidt dat ertoe dat zal worden geselecteerd op grond van vwo-cijfers, bijvoorbeeld voor wis- en natuurkunde. Het is ook mogelijk dat zou worden geselecteerd op grond van een toelatingstoets waarmee de specifieke aanleg tot ingenieur in kaart wordt gebracht. Een dergelijke selectie is arbeidsintensiever.

Verreweg de eenvoudigste oplossing is selectie op grond van vwo-voorkennis. In hoeverre kunnen vwo-eindexamencijfers worden beschouwd als redelijke voorspellers voor succes in de studie? In de tabel is de relatie aangegeven tussen de vwo-exacte cijfers en het aantal behaalde tentamens in de propaedeuse op een Delftse faculteit. Eigenlijk maakt het niet uit welke faculteit we uitkiezen, want elke faculteit kan dit soort plaatjes produceren, waaruit blijkt dat er wel degelijk een verband bestaat tussen vwo-cijfers en studiesucces. Het lijkt dus een redelijke voorspeller voor studiesucces te zijn.
Voorlichting

Dat maakt het gebruik van vwo-cijfers voor ingangsselectie plausibel. We zullen alleen moeten bedenken dat we daarmee slechts op één van de drie genoemde criteria studenten kunnen selecteren. We continueren dan in feite de huidige situatie, met dien verstande dat de selectie een jaar naar voren is gehaald. Het biedt nog geen garantie dat de TU hiermee de studenten binnenhaalt die ze wil binnenhalen.

Als het gaat om het werven van gemotiveerde studenten, is gedegen voorlichting over de inhoud van de Delftse programma’s een belangrijke factor. Dit bevordert de zelfselectie van studenten. Hechten we óók belang aan het werven van studenten die in aanleg geschikt zijn voor een opleiding tot ingenieur, dan zal geïnvesteerd moeten worden in het construeren van een toets die de specifieke ingenieursvaardigheden in kaart brengt.

(De auteur is werkzaam bij de WTM-sectie Didactiek en Onderwijsontwikkeling. Zij zal met enige regelmaat over dit vakgebied in Delta schrijven.)

Joke Snippe

‘Selectie aan de poort’ is tegenwoordig geen taboe meer in het wetenschappelijk onderwijs. Een onderzoek onder universitaire medewerkers heeft laten zien dat meer dan de helft voor ingangsselectie is van studenten. En ook minister Ritzen heeft laten weten ingangsselectie in de toekomst niet uit te sluiten. Wat kunnen we ons daarbij voorstellen?

Op dit moment moeten universiteiten alle studenten opnemen die zich aanmelden met de vereiste vooropleiding, soms met enkele eisen omtrent het vakkenpakket. Bij een enkele richting wordt wel rekening gehouden met de eindexamencijfers van aspirant-studenten. Dat gebeurt dan via het systeem van gewogen loting, zoals bij medicijnen, waarvoor een numerus fixus bestaat. Maar voor het overige is het voor universiteiten niet mogelijk om studenten te weren die naar hun mening minder geschikt zijn voor een studie.

Hier ligt ook meteen de kern van het probleem van selectie: de bepaling van de potentiële geschiktheid van een student. Welke studenten zou je willen selecteren voor bijvoorbeeld een studie Mijnbouwkunde aan de TU, en vervolgens: hoe wil je deze studenten selecteren, en wanneer?
Wederzijds belang

Laten we eerst nagaan wèlke studenten men graag aan de TU ziet instromen. Het ligt voor de hand dat dit studenten zijn die de studie aankunnen. Dus studenten die geacht worden over voldoende intellectuele bagage te beschikken om de studie aan de TU zonder vertraging af te ronden. Studeren kost geld en de instelling maakt verlies op elke student die zich wel inschrijft voor een studie, maar deze niet afmaakt. Het is zowel in het belang van de student als van die van de instelling om studenten te weren die weinig kans hebben op een succesvolle afsluiting van de studie.

Maar de TU wil daarnaast ook studenten hebben die gemotiveerd zijn voor een technische studie. Het liefst zelfs studenten die enthousiast zijn voor hun toekomstig vakgebied, die geïnteresseerd zijn in ontwikkelingen die zich op technisch gebied voordoen, en die hier nieuwsgierig naar zijn. Dit zijn aspecten die niet zozeer onder het hoofdstuk van aanleg in de zin van intellectuele vermogens vallen.

Als laatste punt kan men stellen dat de TU studenten binnen de poort wil zien die specifieke aanleg tot het vak ingenieur vertonen. Dit is lastiger om te omschrijven wat dit is, laat staan om het meetbaar te maken. Wat maakt de ene student tot een potentieel ingenieur en de ander niet? Wat maakt dat een docent van sommige studenten kan zeggen dat ze geboren ingenieurs zijn en van andere dat ze – ondanks ruim toereikende intellectuele capaciteiten bijvoorbeeld – niet de ware geest hebben. Kennelijk zijn er specifieke vaardigheden of aanleg te onderscheiden die passen in het profiel van de (toekomstige) ingenieur. Het is alleen de vraag of het mogelijk is op voorhand studenten te selecteren die in potentie goede ingenieurs zullen worden.
Vwo-cijfers

Daarmee stuiten we op de vraag hoè selectie plaats zou moeten vinden. Selectie op met name intellectuele capaciteiten is iets dat nu in de propaedeuse plaatsvindt. Naast vakken die vooral een oriënterende functie voor een bepaald vakgebied hebben, zijn in vrijwel elke propaedeuse enkele vakken aan te wijzen die door de faculteit als specifieke selectievakken worden beschouwd. Studenten die deze vakken niet halen worden niet geschikt geacht voor de studie.

Door nu de selectie in de propaedeuse te vervangen door een vorm van ingangsselectie, leidt dat ertoe dat zal worden geselecteerd op grond van vwo-cijfers, bijvoorbeeld voor wis- en natuurkunde. Het is ook mogelijk dat zou worden geselecteerd op grond van een toelatingstoets waarmee de specifieke aanleg tot ingenieur in kaart wordt gebracht. Een dergelijke selectie is arbeidsintensiever.

Verreweg de eenvoudigste oplossing is selectie op grond van vwo-voorkennis. In hoeverre kunnen vwo-eindexamencijfers worden beschouwd als redelijke voorspellers voor succes in de studie? In de tabel is de relatie aangegeven tussen de vwo-exacte cijfers en het aantal behaalde tentamens in de propaedeuse op een Delftse faculteit. Eigenlijk maakt het niet uit welke faculteit we uitkiezen, want elke faculteit kan dit soort plaatjes produceren, waaruit blijkt dat er wel degelijk een verband bestaat tussen vwo-cijfers en studiesucces. Het lijkt dus een redelijke voorspeller voor studiesucces te zijn.
Voorlichting

Dat maakt het gebruik van vwo-cijfers voor ingangsselectie plausibel. We zullen alleen moeten bedenken dat we daarmee slechts op één van de drie genoemde criteria studenten kunnen selecteren. We continueren dan in feite de huidige situatie, met dien verstande dat de selectie een jaar naar voren is gehaald. Het biedt nog geen garantie dat de TU hiermee de studenten binnenhaalt die ze wil binnenhalen.

Als het gaat om het werven van gemotiveerde studenten, is gedegen voorlichting over de inhoud van de Delftse programma’s een belangrijke factor. Dit bevordert de zelfselectie van studenten. Hechten we óók belang aan het werven van studenten die in aanleg geschikt zijn voor een opleiding tot ingenieur, dan zal geïnvesteerd moeten worden in het construeren van een toets die de specifieke ingenieursvaardigheden in kaart brengt.

(De auteur is werkzaam bij de WTM-sectie Didactiek en Onderwijsontwikkeling. Zij zal met enige regelmaat over dit vakgebied in Delta schrijven.)

Joke Snippe

Editor Redactie

Do you have a question or comment about this article?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.