Door besmetting met een ziekenhuisbacterie lag prof.ir. Wytze Patijn eind september vorig jaar bijna drie weken in coma. Daarna was hij totaal verlamd. Deze week heeft hij zijn werk als decaan Bouwkunde officieel hervat.
Hoe gaat het met u?
“Alles doet het weer. Ik heb een half jaar veel gesport en geoefend om conditie op te bouwen. Alle organen werkten niet, maar dat was met de kerst weer in orde. Ik fiets al weer rustig tussen Delft en Rotterdam. Het gaat eigenlijk vanzelf. Ik heb even goed de tijd genomen om te rusten. ”
Hoe kijkt u terug op de afgelopen periode?
“Nu zeg ik: het was een soort verplicht sabbatical. Ik heb tijd gehad om te lezen. Het heeft ook wel leuke kanten. Ik ben niet boos of heel erg somber. Ik had het natuurlijk liever niet meegemaakt, maar mijn gezondheid kende op een gegeven moment een stijgende lijn. Als die lijn dalend is of als er niets gebeurt, is het moeilijker.”
Heeft u ooit gedacht het niet te redden?
“Nee, anderen wel. Ik kan me niks herinneren. Er is mij verteld wat er is gebeurd. Ik had een goede conditie. Ik zou zeggen: veel lopen en fietsen. Dat helpt.”
Maar u balanceerde op het randje van de dood.
“Daar heb ik weinig van gemerkt. Mijn vrouw, mijn broers en zus en mijn vrienden hebben daar meer last van gehad. Maakten zich meer zorgen. Ik werd wakker en de zon scheen. Ik heb zo veel reacties gehad, zo veel steun, aandacht en liefde. Dat vergoedde veel.
Ik had in mijn kamer in het ziekenhuis een muur van liefde: veel kaarten en bloemen. Doordat
ik mijn werk als decaan los moest laten, kon ik me op mezelf
concentreren. Ik liet me wel op de hoogte houden. Je leert dat je misbaar bent en dat is ook wel eens goed.”
En dan komt u weer bij Bouwkunde en is er veel veranderd.
“Het gebouw was klaar. Het plan daarvoor was voor die tijd al gereed. In die zin was die opname ‘goed getimed’. Ik kwam terug in een groot en vrolijk gebouw. Dat was iets wat me in positieve zin opviel: dat enthousiasme. Wat duidelijk veranderd was – maar dat wisten we in september al – was de financiële situatie van de faculteit. Die is moeilijker. We moeten goed nadenken over hoe we rondkomen. Je kunt niet allerlei kranen dichtdraaien want die zijn al dicht. We moeten keuzes maken. Lastig, maar niet onoverkomelijk. Er zijn al veel stappen gezet en daar ga ik mee door. Die financiële krapte dwingt je tot meer gezamenlijk nadenken.”
Had u andere keuzes gemaakt?
“Ik neem het zoals het is. Door mijn waarnemers Jan Rots en Peter Boelhouwer is goed en integer gewerkt. Daar gaan we mee door. We komen in een volgende fase. Veel contracten zijn niet verlengd. Dat kun je één keer doen, maar je kunt niet aan de gang blijven.”
Waar gaat u zich nu vooral op richten?
“De agenda wordt zeer bepaald door het meerjarenplan voor de faculteit. We zijn nu met de begroting bezig. Hoe kunnen we ons onderzoek kwalitatief versterken en door meer partijen laten financieren. Wat betreft het onderwijs is de grootschaligheid van de aantallen studenten belangrijk. Hoe kunnen we het onderwijs doelgerichter maken met minder middelen. Verder moet de bedrijfsvoering beter. In de TU weten we niet waar het geld blijft. We gaan uren schrijven voor alle projecten.”
En een nieuw gebouw?
“Dat zit er niet in. Dat is zo’n ongelooflijke financiële belasting. Vastgoed is het beleid voor de campus aan het herdefiniëren. Ik verwacht dat we in het oude pand blijven.”
Eindelijk spreken we elkaar. U wordt helemaal platgebeld of niet?
(Lacht) “Ja, maar door niemand zo erg als door jullie. De aanhouder wint.”
Kivi Niria is weg van uw werk en vindt dat u er enthousiast over kunt vertellen. Wat heeft u precies gedaan?
“Ik heb leiding gegeven aan een groot offshore-project in de Golf van Mexico (voor Heerema Marine Contractors – red.). We moesten de lasnaden verbeteren van oliepijplijnen. Werken aan pijpleidingen die diep onder water liggen in een al bestaande infrastructuur is een lastige klus.”
Een soort onderwatermikado met oliepijpleidingen?
“Ja, daar doet het aan denken. We hadden veel onderwaterrobots met camera’s nodig. Om die aan te sturen moesten we software ontwikkelen. Voordat de schepen die betrokken waren de beelden konden gebruiken, moest er ook een wifi-netwerk worden aangelegd op zee, zodat we in realtime konden zien waar de leidingen zitten. We hebben al het gereedschap ontwikkeld en het hele project uitgevoerd binnen één jaar.”
De ingenieur van het jaar vervult een rol als ambassadeur van de techniek. Hoe gaat u de techniek in het zonnetje zetten?
“Ik ben benaderd om mee te werken aan een soort laboratorium waar scholieren enthousiast gemaakt moeten worden over techniek. Hoe ik mijn rol als ambassadeur verder vormgeef, daar heb ik nog niet zo over nagedacht. Ik moet het zien te combineren met mijn werk en mijn kinderen, dat is op zich al een uitdaging.”
Wat vindt u zo mooi aan offshore-techniek?
“Je moet veel nieuwe technieken ontwikkelen. De lastechniek zelf is niet zo spannend. Het wordt leuk als je grote projecten onder water moet doen. We moesten bijvoorbeeld coatings van buizen af halen met een hogedrukstraal, zonder het staal te beschadigen. Je moet creatief zijn voor dit soort dingen. Daarnaast vind ik de kracht van de zee prachtig. Vroeger ging ik vaak na mijn werk naar het strand.”
Nu niet meer?
“Nu heb ik er geen tijd meer voor. Ik heb twee kinderen, van nul en twee jaar oud. Na het werk moet ik ze eten geven en in bed stoppen. Het is een heel ander leven.”
Wat wordt uw volgende grootse project?
“Wat werk betreft? Ik ga leiding geven aan een diepwaterproject voor de kust van Angola. Bij het vorige project was ik de technisch verantwoordelijke. Hier ben ik de financieel verantwoordelijke. Gevoelsmatig had ik technisch gezien alles gedaan. Ik wilde weer een nieuwe stap op de ladder zetten.”
Comments are closed.