Prof.dr.ir. Nick van de Giesen krijgt op 1 september de Leermeesterprijs 2014 van het Universiteitsfonds Delft (UfD). De hoogleraar watermanagement aan de faculteit Civiele Techniek en Geowetenschappen ‘excelleert in onderwijs en onderzoek, heeft school gemaakt en is inspirerend voor studenten en promovendi’, vindt het UfD.
“Studenten moeten mij iets kunnen vertellen wat ik nog niet weet.”
Een Leermeesterprijs wordt uitgereikt op voordracht van de decaan en de studievereniging van een faculteit, in uw geval CiTG. Wat betekent het voor u dat zij u hebben voorgedragen?
“Zo’n voordracht is een lang proces. De allereerste is de mooiste, namelijk de spontane actie van studievereniging Practische Studie. Het verraste me dat zij, voornamelijk bachelorstudenten, mij uitkozen. Bachelors zie ik meestal in groepen van driehonderd man. Het is lastig om van zo’n grote groep iets terug te krijgen, dus je weet niet altijd hoe ze over je denken. Practische Studie is langs de masterstudenten gegaan van het Dispuut Watermanagement. Zij waren enthousiast over mijn voordracht. Vervolgens moest de decaan er achter staan en is oud-studenten gevraagd om aanbevelingsbrieven te schrijven. Dan komt de voordracht bij het bestuur van het Universiteitsfonds en daarna moet alles nog langs de rector. Allemaal hebben ze hun steentje bijgedragen. Ik ben vereerd.”
U heeft school gemaakt, aldus het UfD. Daarmee bedoelt het fonds in de woorden van de voorzitter van de selectiecommissie, Ted Young, dat er ‘een heel cohort mensen rondloopt, wereldwijd, dat carrière heeft gemaakt en deskundigheid heeft’ dankzij u. Wat hoopt u dat uw oud-studenten en -promovendi hebben overgehouden aan uw lessen?
“Dat ze kritisch blijven denken. Dat kun je niet overdragen, wel stimuleren. Een andere hoogleraar zegt misschien tegen zijn studenten: ‘zo zit het’. Mijn stijl is anders. Ik gooi ze in het diepe en kijk waar ze mee terug komen. Dat filter ik. Dat is geen desinteresse. Ik wil dat het uit de studenten zelf komt. Ik heb vertrouwen in ze, sta open voor ze en stimuleer ze om origineel te zijn. En dan moeten ze mij iets kunnen vertellen wat ik nog niet weet, ook de bachelors. Gaan ze zwemmen, komen ze er niet uit, dan zal ik dat op tijd onderkennen en er structuur op zetten. Maar niet eerder. Ik heb zelf het meeste geleerd van mensen die mij vertrouwen gaven.”
Zoals wie?
“Intellectueel heb ik het meeste geleerd in Amerika. Daar is de sfeer anders. Hier zijn we heel slim, maar werken we niet hyperhard, want dat is niet cool. In Amerika is het: ‘leuk dat je slim bent, dat zijn wij ook. Nu gaan we hard werken’. Mensen helpen elkaar. Mijn professor was niet bezig met het inpompen van kennis. Hij reikte af en toe iets aan en gaf feedback. Nooit zei hij: ‘zo zit het’.”
Dus goed college kunnen geven, is niet noodzakelijk?
“Ik heb zelf in Wageningen gestudeerd. De docent van wie ik het meeste heb geleerd, hij is inmiddels overleden, kon niet goed college geven. Zijn intonatie was vlak. Eén op één was hij fantastisch. Colleges in mijn studententijd waren vaak slecht. Docenten lazen dictaten soms gewoon voor. Nu ligt de nadruk meer op didactiek. Voor velen is het nog steeds niet het meest glamoureuze deel van het werk, maar je komt niet meer weg met hoe het vroeger ging. Zelf ben ik ook geen Robbie Williams, geen geboren entertainer. Ik werk hard aan colleges. Ik geef in het tweede jaar de eerste vier colleges van inleiding watermanagement. Voor zo’n grote zaal sta ik te zweten. Dat is geen angst, maar concentratie. Ik gebruik meestal geen microfoon. Ik praat met een natuurlijke stem, omdat mijn colleges geen shouting match moeten worden. Het is voor studenten een langzame manier van kennis overdragen, dat begrijp ik. Gelukkig zijn er tegenwoordig filmpjes die je versneld kunt afspelen. Het enige jammere is, dat ik in colleges graag humor gebruik. Dat is lastiger op die manier. ”
U zei het al: in de bachelor staat u voor honderden studenten. Is dat per definitie lastiger college geven dan aan kleine groepen?
“De dynamiek verschilt van jaar tot jaar. Of dat aan het tijdstip ligt of aan de klas-leraar-dynamiek, weet ik niet. Nu er een bindend studieadvies is, zie ik dat terug tijdens colleges. Studenten begrijpen dat het serieus is. Ik vind het positief dat ze harder moeten werken. Daarnaast hebben ze natuurlijk andere activiteiten, ze moeten niet alleen tekstboekwijsheid hebben. Tijdens de colleges die ik geef, bestaat de zaal uit drie stukken. Eén deel van de mensen ben ik kwijt, dat is vijf tot tien procent. Aan het andere uiterste is een even groot deel heel geïnteresseerd en goed. Hen wil ik iets extra’s geven. De mensen er tussenin vinden mijn college oké, maar willen vooral het vak halen. Voor hen maak ik het zo studeerbaar mogelijk. Ik geef in de master ook een inleidend vak, voor veertig mensen. Dan is er veel meer interactie. Logisch, onze masterstudentenhebben bewust voor watermanagement gekozen.”
Wat voor student was u zelf?
“Ik ging in 1980 in Wageningen studeren. Ik voelde me bevoorrecht, want ik was de eerste van de familie. Ik wilde niet gaan lapzwansen, maar ik hoefde ook niet heel hard te studeren. Ik herken het dus wel; dat het niet cool is om met tienen door je bachelor te gaan. De cultuur is vooral om met zo weinig mogelijk inspanning je vakken te halen.”
U heeft ieder jaar ongeveer tien afstudeerders. Momenteel heeft u zeventien promovendi, van wie u er vijf dagelijks begeleidt. U bent voorzitter van de afdeling watermanagement, hoofd van het DRI Environment, u doet onderzoek in Afrika en Myanmar en geeft onderwijs. Hoe combineert u dat allemaal?
“Per 1 september stop ik als voorzitter van watermanagement, want het is inderdaad best veel. Het is overigens een gemakkelijke afdeling geweest. We produceren goed, financieel zijn er geen problemen, de onderlinge verhoudingen zijn goed. “Maar ik ben veel tijd kwijt met overleg en daar kan ik vanaf nu flink op besparen. Alles hoort bij elkaar. Ons project in Myanmar valt onder onderzoek, maar we doen het ook voor de studenten. Zij kunnen daarheen om ervaring op te doen, ze kunnen afstuderen op deelonderwerpen. Het DRI geeft mogelijkheden om onderzoek van de grond te krijgen dat we belangrijk vinden. Ik kies ervoor om dat te blijven doen, omdat het iets meer op de inhoud zit. Verder zeg ik altijd: er zitten 168 uur in een week.”
U werkt altijd?
“Ik ben altijd met werk bezig. Mijn vrouw werkt ook veel. We hebben geen kinderen, op vakantie gaan we bijna nooit. Ik wandel wel, maar als ctrl+alt+delete, om daarna weer fris verder te kunnen. Dat is niet erg als je het leuk vindt wat je doet. Jammer genoeg komen er gaandeweg een carrière steeds meer niet-inhoudelijke dingen bij. Daarom zet ik een hekje om een deel van mijn tijd. In de weekenden wilde ik altijd de leuke, inhoudelijke dingen doen. Dat lukt helaas niet meer het hele weekend. Een collega zei het laatst zo: het is overleven tot het weekend, om dan de dingen te doen die je eigenlijk gedurende de week had willen doen. Dit zijn best zware banen. Vrienden zeggen wel eens: je moet delegeren, maar ik vind het leuk. Ik vind het best moeilijk als iemand zegt: mijn 38 uur zitten erop, ik ga. Maar ik weet dat ik ermee moet oppassen om dat te zeggen.”
Als leermeester mag u op sabbatical. Tijd voor rust?
“Volgend jaar maart vertrek ik voor vijf maanden naar Stanford, om daar ongestoord aan het Afrikaanse project te kunnen werken.”
Volgens het Universiteitsfonds stimuleert u studenten om grote watermanagementproblemen, voornamelijk in Afrika, op te lossen met eenvoudige en goedkope technieken. Waar komt die passie vandaan?
“We moeten echt aan de bak, want één van de grootste problemen voor het waterbeheer is het voeden van de mensheid. Voor grootschalige landbouw is alleen nog ruimte in Zuid-Amerika en Afrika. We weten alleen niets van het weer daar. Dat willen we veranderen, maar dat is niet eenvoudig. Hiervoor werkte ik aan de Universiteit Bonn. We deden een onderzoeksproject bij de Ghanese Volta-rivier. We moesten metingen doen, maar de logistiek was een ramp. Alles wat we nodig hadden, moest uit Europa komen. Bovendien waren daar maar weinig mensen technisch onderlegd. Tegenwoordig heeft iedereen een mobiele telefoon en hopen we dat het gemakkelijker zal zijn. We willen van Afrika het best gemonitorde continent op aarde maken. Daarvoor hebben we slimme technieken nodig, want meetapparatuur is duur en vergt veel onderhoud. Zelfs in Nederland krijgen we steeds minder regenmeters. Terwijl ons probleem is verspreid over de ruimte. We werken niet in een lab, we moeten overal meten.”
Daarom werkt u aan goedkope weerstations.
“Precies, en liefst met zo weinig mogelijk bewegende delen, want die gaan kapot. In juli hoorden we dat we een subsidie krijgen voor het plaatsen van dertig weerstationnetjes bij scholen in Ghana. Waarom bij scholen? Anders zijn ze een dag na plaatsing weg. Bij een school zijn altijd mensen, is er bescherming. Bovendien kunnen we de metingen integreren in het curriculum. Studenten in Afrika zijn vaak heel goed in wiskunde, maar niet in natuurkunde, omdat ze niks hebben om mee te oefenen. We willen een uitwisseling van kennis op gang brengen én het bewustzijn over het klimaat verhogen. Studenten van ons kunnen erheen om delen van het project uit te voeren. Het project is ook interessant voor studenten van Industrieel Ontwerpen, Elektrotechniek, Wiskunde en Informatica of de Erasmus Universiteit Rotterdam. Uiteindelijk hopen we twintigduizend weerstationnetjes te hebben in heel Afrika.”
Deze week beginnen de eerstejaars studenten aan hun studie in Delft. Welke adviezen heeft u voor hen?
“Het klinkt belerend, maar pas op dat je het eerste semester niet kwijtraakt. Begin direct met studeren. Het is misschien even doorbijten, maar dit is de leukste tijd van je leven. Dus gefeliciteerd en veel plezier.”
CV
Prof.dr.ir. Nick van de Giesen is sinds juli 2004 hoogleraar watermanagement in Delft. In 2009 werd hij tevens hoofd van het Delft Research Initiative Environment. Daarvoor werkte hij zes jaar aan de Universiteit Bonn bij het centrum voor ontwikkelingsonderzoek. Tussen 1994 en 1997 was hij postdoc bij de West Afrika Rice Development Association (Warda). Hij deed daar onderzoek naar hydrologie en waterbeheer in Ivoorkust. Tussen 1980 en 1986 studeerde hij irrigatietechniek aan de Wageningen Universiteit. Promoveren deed hij in 1993 aan de Amerikaanse Cornell University op de ontwikkeling van wetlands in Rwanda.
Comments are closed.