In hun eerste week neemt professor Ramon Hanssen zijn masterstudenten mee naar Hofwijck – het huis van Christiaan Huygens en het middelpunt van veel wetenschappelijke ontwikkelingen in de gouden eeuw.
De lage ochtendzon straalt naar binnen door de glas-in-lood ramen. Weerkaatsingen op het water van de slotgracht fladderen over het lage plafond. Misschien hebben die Huygens wel tot zijn golftheorie geïnspireerd. Uit het keukentje komt de geur van koffie terwijl beheerder Jack Zuurmond koffiekopjes op de tafels zet. “Hier is heel weinig veranderd sinds de tijd van Christiaan Huygens”, vertelt hij. Dezelfde zwart-witte stenen op de vloer en dezelfde witte tegels aan de wand. Niet dat Christiaan hier veel tijd heeft doorgebracht. Het souterrain dat uitkijkt op de slotgracht was immers het domein van de huishoudelijke staf. Christiaan en zijn vader Constantijn brachten hun tijd in hun buitenhuis Hofwijck voornamelijk op de begane grond door met studie en muziek. De zolder was het domein van Christiaan. Hier sleep hij zijn lenzen, bouwde hij zijn slingeruurwerken en ontdekte hij de ringen van Saturnus en diens maan Titan.
Gravitatie-expert René Reudink en gps-specialist dr.ir. Hans van der Marel brengen over de slotbrug grote statieven naar binnen. Daar gaan de studenten vanmiddag mee aan het werk, vertellen ze. De kamer op de begane grond heeft glas-in-lood vensters rondom en zwart met witte marmeren tegels op de grond. Het rood geschilderde balkenplafond hangt vier meter hoog, waardoor de kamer ondanks het bescheiden oppervlak toch ruim aanvoelt. In drie hoeken van de kamer bouwen de TU-medewerkers proefopstellingen op met een koperen kegel aan een dun koord. Gestommel in de hal en daar komen de studenten binnen. Vanuit Delft zijn ze zeven kilometer langs de Vliet gefietst. Anderhalf uur en twee lekke banden later hebben ze het historische kasteeltje in Voorburg dan toch bereikt. Ze zijn afkomstig uit de VS, Duitsland, Griekenland en Frankrijk dus is Engels de voertaal onder de masterstudenten geoscience & remote sensing (faculteit Civiele Techniek en Geowetenschappen). Het fietstochtje langs de Vliet is voor de meesten van hen de eerste kennismaking met Nederland. Een kennismaking die wat prof.dr.ir. Ramon Hanssen betreft niet blijft steken bij klompen, tulpen en Delfts blauw.
Broedplaats
“De keuken waar we nu zitten is nog vrijwel het zelfde als in 1640 toen Hofwijck gebouwd werd als buitenhuis voor de welgestelde familie Huygens”, vertelt Hanssen. “Toen was Schiphol, waar velen van jullie geland zijn, nog een groot meer. Deze omgeving was een ongelofelijke broedplaats aan talent waar ontdekkingen gedaan zijn die we vandaag de dag nog steeds gebruiken. Ook voor de wetenschap en techniek was de zeventiende eeuw werkelijk een gouden eeuw.”
Als voorbeeld haalt Hanssen een messing apparaatje tevoorschijn dat niet groter is dan een pink. “Dit is een replica van de eerste microscoop van Antoni van Leeuwenhoek die in Delft woonde. De lens is niet groter dan een waterdruppel, maar het vergde dagen slijpen om zoiets te maken.” Lenzen slijpen was trouwens helemaal hot toen. Iedereen met een beetje ontwikkeling probeerde dat.
Hanssen geeft de replica door: “Je moet de lens zo ongeveer tegen je pupil houden om wat te zien. Als eerste zie je dan de kop van de koperen naald die er vlak voor zit.
Aan die naald hing een druppel met slootwater waarin Van Leeuwenhoek levende wezentjes ontdekte. Dan kun je je een beetje voorstellen hoe dat ging.”
“Ook de schilder Johannes Vermeer woonde in die tijd in Delft. Hier zie je een reproductie van zijn schilderij De Geograaf. Het is een typische Vermeer met een persoon en objecten voor een raam waar het licht doorheen valt. De Geograaf bestudeert een uitgevouwen kaart en op de kast achter hem staat een globe. Die was toen net vijf of tien jaar daarvoor uitgevonden en gemaakt door Jodocus Hondius.” Vermeer mocht graag de nieuwste attributen in zijn schilderijen opnemen: landkaarten, Perzische tapijten en chinees porselein (waaruit later het Delfts blauw ontstond).
“Het schilderij lijkt op De Astronoom waar een man de sterrenhemel op een bol bestudeert. Maar het lijkt twee keer dezelfde man. En ik denk dat hij Van Leeuwenhoek heeft geschilderd. Het kan niet anders dan dat die mannen, die even oud waren, elkaar gekend hebben.”
Christiaan Huygens was ongelofelijk veelzijdig (zie kader) en je zou hem Nederlands eerste ingenieur kunnen noemen.
Hij stelde wiskundige modellen op over de natuur, bouwde zijn eigen instrumenten waarmee hij vervolgens nieuwe waarnemingen kon doen.
Het bekendst is hij wel als uitvinder van het slingeruurwerk. Op de begane grond hangt een slinger van een torenuurwerk met de vinding die hem beroemd heeft gemaakt.
Het probleem met een slinger als tijdmeter is dat de slingertijd alleen constant is bij een kleine uitwijking. Bij een grotere uitwijking wordt de slingertijd langer. Huygens maakte aan de bovenkant van de slinger twee gekromde plaatjes die de slinger, en daarmee de slingertijd, inkorten wanneer de uitwijking te groot wordt. Het effect was dat de slingertijd veel minder afhankelijk is van de uitwijking.
Voor tijdmeting op zee, en de bepaling van de oost-west positie waar men indertijd naar op zoek was, voldeed de slinger helaas niet.
Een andere toepassing van de slinger is de meting van de zwaartekracht, vertelt dr.ir. Cornelis Slobbe. Hij leidt het middagprogramma in. Als je de lengte van de slinger en de slingertijd meet kun je daar de zwaartekracht mee berekenen. We zijn geneigd om de zwaartekracht als constante te beschouwen van 9,81 m/s2. Maar dat klopt alleen bij benadering. Als je precies genoeg meet, varieert de zwaartekracht met de hoogte en met de plaats op aarde (bij de polen groter dan aan de evenaar), met de grondwaterstand en zelfs met zware regenval.
Als oefening in bescheidenheid mogen de studenten ‘s middags de zwaartekracht bepalen op de manier waarop Huygens dat deed: met een slinger. In drie groepjes van zeven verdelen de studenten zich rond de statieven op de begane grond. Ze meten zo nauwkeurig mogelijk de lengte van de slinger, geven die een klein zetje en meten dan de tijdsduur van tien slingeringen. Met die slingertijd valt de waarde voor g uit te rekenen. En dat doen de studenten voor iedere gemeten slingertijd. Een groep meet waarden tussen 9,2 en 9,8. Bij een andere groep lopen de waarden zelfs uiteen van 9,7 tot 12,2. Gewend aan onze digitale apparaatjes, is het moeilijk voor te stellen hoe wankel de eerste schreden van de wetenschap waren.
Comments are closed.