In het kader van de Studium Generale lezingencyclus ‘Freud en de psychoanalyse’ hield dr. J.J. Baneke vorige week dinsdag een voordracht onder de titel ‘Psychoanalyse: wetenschap, kunst of kunde?’ Klinisch psycholoog en psychoanalyticus Joost Baneke is verbonden aan het St.
Lucas Ziekenhuis en het Nederlands Psychoanalytisch Instituut te Amsterdam. Ook is hij voorzitter van de Stichting Psychoanalyse en Cultuur. Hieronder een ingekorte weergave van zijn lezing.
,,Toen de Weense arts Sigmund Freud in 1895 samen met zijn collega Joseph Breuer ‘Studien über Hysterie‘ publiceerde, introduceerde hij daarmee tevens de psychoanalyse, een nieuwe theorie en methode van behandelen waarin het bewust maken van onbewuste gedachten en gevoelens centraal staat. Freud was niet lang daarvoor opgeleid aan de medische faculteit van Wenen, die bekend stond om haar – voor die tijd – vooruitstrevende ideeën op het gebied van empirisch wetenschappelijk onderzoek.
Het is opmerkelijk dat Freud in zijn hoofdwerk, ‘Die Traumdeutung‘ (1900), erop heeft gewezen dat het onbewuste niet door hem, maar door de filosofen en dichters vóór hem is uitgevonden. Hiermee geeft hij in zekere zin aan dat de psychoanalyse sterk bepaald is door onderdelen van onze cultuur, die aan het eind van de twintigste eeuw meestal niet tot de wetenschap worden gerekend.
Wat is psychoanalyse eigenlijk: een wetenschap, een vorm van kunst, of een specifieke kunde of bekwaamheid?
Hypothesen
Misschien vormen de ziektegeschiedenissen die door Freud zijn beschreven, zoals ‘De kleine Hans‘, ‘Dora‘, ‘Schreber’, ‘De Wolvenman‘ en ‘De Rattenman‘, wel de beste introductie om te begrijpen wat psychoanalyse is. Psychoanalyse gaat immers in de eerste plaats over concrete, individuele mensen die met klachten bij de dokter komen. Psychoanalyse is net zoals huisartsgeneeskunde of chirurgie een specialisme binnen de gezondheidszorg. Niet alleen medici, maar ook psychologen of anderen kunnen zich erin specialiseren.
Wanneer iemand zich aanmeldt bij een psychoanalyticus zal deze eerst kijken naar de klachten, maar vervolgens zo snel mogelijk proberen een beeld te krijgen van de levensgeschiedenis van de patiënt om na te gaan in hoeverre de klachten een herhaling zijn van vroegere klachten en hoe dit patroon is ontstaan.
Het gaat hierbij primair om het verhaal van de patiënt en om zijn subjectieve beleving. De analyticus probeert zo neutraal en objectief mogelijk te luisteren. Als hij bijvoorbeeld vertelt dat hij het laatste jaar zo moe is, passeren allerlei mogelijke oorzaken in het hoofd van de analyticus: neurologische aandoeningen, psychische aandoeningen,infecties, etcetera. Later kan hij daarover doorvragen, al dan niet aan de hand van een vast protocol, een beslisboom. Maar eerst zal de analyticus luisteren en de diverse hypothesen slechts heel voorlopig in het achterhoofd houden.
De neutrale houding van de analyticus past bij de objectiviteit van de wetenschapper. Maar niemand kan volstrekt objectief luisteren en de vraag is ook of dat wel zo goed is. Wanneer we naar iemand luisteren, ontstaan vanaf het eerste moment ongewild allerlei indrukken van de ander. U hebt al vóórdat u mij gezien hebt, door de aankondiging voor deze avond, allerlei gedachten en fantasieën gehad. Sommige van die gedachten deelt u met de overige aanwezigen, andere gedachten zijn volstrekt van u alleen. Je zou kunnen zeggen: iedereen maakt voortdurend hypothesen over een spreker en die hypothesen worden in de loop van een gesprek of van een lezing telkens getoetst en bijgesteld.
Muziek
In principe gaat het in de meeste wetenschappen niet anders. En ook bij zo’n eerste gesprek tussen een patiënt en de analyticus gaat het op die manier. Het verschil tussen beiden is dat de patiënt vooral aan het woord is en dat de analyticus vanuit een bepaalde theorie hypothesen formuleert. Tegelijkertijd laat de analyticus alles wat de patiënt zegt een beetje over zich heen komen, zonder specifiek bepaalde dingen na te vragen. Deze laatste manier van luisteren kun je misschien nog het beste vergelijken met het luisteren naar muziek.
In het luisteren door de analyticus naar het verhaal van de patiënt zitten dus twee aspecten: enerzijds het doelbewust letten op bepaalde problemen, klachten, symptomen en door hypothesen te vormen nagaan of deze wijzen op specifieke stoornissen; anderzijds het helemaal niet doelbewust, maar eerder vrij en onbevangen luisteren naar de patiënt en haar verhaal. Het eerste aspect sluit het meest aan bij wat we wetenschap noemen, het tweede past misschien meer bij kunst – althans wat wij in onze cultuur daaronder verstaan.
Er zit nog een derde kant aan het waarnemen door de analyticus, namelijk het kunnen omgaan met die verschilende manieren van luisteren, de wetenschappelijke, objectiverende enerzijds en de – laat ik maar zeggen – artistieke, kunstzinnige manier van luisteren anderzijds. Die derde kant zou je de ambachtelijke kant van het vak kunnen noemen of een kunde, een bekwaamheid.
Invloed
Nu zult u misschien denken: oké, dat kan ik volgen, zo kan ik ook luisteren. Maar wat is daar nou specifiek psychoanalytisch aan. Mijn antwoord is: psychoanalyse is eigenlijk helemaal niet zo specifiek of speciaal als men vaak denkt. Het gaat om zaken en psychische processen waarover iedereen in principe beschikt, met name om onbewuste processen. Wat zijn dat, ‘onbewuste processen’ – of ‘het onbewuste’, zoals het meestal wordt genoemd?
In zijn ziektegeschiedenis van de ‘Rattenman‘ (1909) stelt Freud ‘het onbewuste’ gelijk aan het kinderlijke, hetinfantiele, het ongeremde, je zou kunnen zeggen: het zorgeloze. Echter, in dezelfde passage typeert hij het onbewuste ook als het kwaad, das Böse. Terwijl in de Romantiek gedurende een groot deel van de negentiende eeuw het kinderlijke nog gelijk werd gesteld aan het onschuldige en zorgeloze, brengt Freud aan het eind van diezelfde eeuw een andere visie naar voren. Een visie die heftig is bekritiseerd en verguisd, maar toch één die een onuitwisbare invloed heeft gehad op onze samenleving en cultuur. Zowel binnen de psychiatrie en psychologie, als ver daarbuiten is het beeld van het kind en het kinderlijke deel in de volwassen mens wezenlijk bepaald door de psychoanalytische theorie.
Ook het onbewuste is gemeengoed geworden. Weliswaar kan men in de klassieke Griekse literatuur, in de Bijbel en in de kunst tal van verwijzingen naar ‘het onbewuste’ aantreffen, terwijl in diverse filosofische en psychologische publikaties uit de negentiende eeuw het begrip ‘onbewuste’ expliciet wordt genoemd. Toch zijn het Freud en andere psychoanalytici geweest die ‘het onbewuste’ in zijn huidige betekenis een blijvende plaats in onze cultuur en taal hebben gegeven, al gaf Freud bij herhaling de eer aan dichters en filosofen vóór hem.
‘Onbewust’ is in de eerste plaats natuurlijk datgene waarvan we ons überhaupt niet bewust zijn. Vanuit de waarnemingsfysiologie en waarnemingspsychologie weten we dat onze hersenen slechts een beperkt deel van de daarin opgeslagen informatie tot het bewustzijn laten doordringen. ‘Het onbewuste’ in de zin zoals Freud het primair heeft bedoeld, betreft vooral die informatie, die om emotionele redenen te bedreigend is en daarom verdrongen of afgeweerd wordt. Research op het gebied van dit soort afweerprocessen gebeurt zowel door psychanalytici, als in toenemende mate door niet-analytici.
Tweedeling
Psychoanalyse is in de eerste plaats een behandeling van mensen met psychische of levensproblemen. De zojuist genoemde patiënt die we kennen onder de naam ‘Rattenman’ spreekt zelf aan het begin van zijn analyse bij Freud van een desintegratie van zijn persoonlijkheid, van een tegenstelling tussen een morele en een immorele persoonlijkheid. Freud onderschrijft wat zijn patiënt zegt en legt uit dat deze tweedeling het gevolg is van een splijting tussen het onbewuste en het bewuste. Het kinderlijke deel van de persoonlijkheid is blijven steken in zijn ontwikkeling, verdrongen en niet meegegroeid met andere delen van de persoonlijkheid. Juist doordat dit kinderlijke, immorele deel van de persoonlijkheid verdrongen is kan men het niet onder controle houden, en komt het op een verwrongen, neurotische manier naar buiten.
Deze uitleg door Freud aan zijn patiënt kan men beschouwen als een klinische theorie over de psychische processen van die patiënt, waarvan die patiënt zich tot op dat moment niet of slechts gedeeltelijk bewust was. Het is een theorie die de meesten van u in hoofdlijnen ongetwijfeld al lang kennen. Waarom ik haar aanhaal is vooral om Freuds werkwijze te accentueren. Freud begint de psychoanalytische behandeling niet met een uiteenzetting van zijn theorie. Nee, hij laat de patiënt eerst diens invallen en eigen hypothesen over zichzelfnaar voren brengen, en sluit daarop aan. Freud heeft uiteraard al een theorie vóórdat hij met de behandeling van de Rattenman begint, maar hij formuleert zijn theorie in woorden die in eerste instantie volgen wat de Rattenman zélf vertelt. Freud formuleert niet alleen, hij hèrformuleert, hij stelt zijn theorie gedeeltelijk bij of vult die aan op grond van wat in de analyse van de Rattenman naar voren komt. Die bijstelling of herformulering vindt zowel plaats tijdens de analyse zelf als daarna.
Analyseren
Uit het schriftelijke verslag van deze analyse in de vorm van de publikatie over de Rattenman blijkt duidelijk hoe bij Freud theorievorming en klinische behandeling onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. In zijn inleiding heeft hij het over ‘fragmentarische mededelingen uit de ziektegeschiedenis’ van deze patiënt, en over ‘losse aforistische verklaringen over het ontstaan’ en de werking van de dwangprocessen. Zijn theoretische verhandeling is even fragmentarisch en aforistisch als de praktijk van de psychoanalytische behandeling. En laten we dat nu ook maar eens zeggen: dat aforistische maakt analyseren juist zo leuk, niet alleen voor de analyticus maar ook voor de analysand.
Dit heen en weer pendelen tussen de patiënt laten vertellen, daar een losse hypothese over vormen, een soort aforistische mini-theorie over formuleren in voor de patiënt begrijpelijke taal, deze hypothesen toetsen door na te gaan wat de reacties zijn van de patiënt en het resultaat voor te leggen aan de patiënt: dat is de kenmerkende werkwijze van de analyticus.
Maar er is meer: ook nagaan wat je eigen reacties als analyticus zijn op de patiënt, na een analytisch uur nog eens doordenken wat er gebeurd is, het eventueel op papier zetten en erover referen, het bediscussiëren binnen het forum van collega’s. Zo wordt het ambacht al meer wetenschap.
Deze onlosmakelijke eenheid van behandeling, klinische theorie en voorleggen aan collega’s is volgens mij de kern van psychoanalyse. Niet alleen de kern van de oorspronkelijke, klassieke psychoanalyse, maar ook die van recentere ontwikkelingen voorzover deze betrekking hebben op de behandeling van patiënten. Het referen en bediscussiëren binnen het forum van collega’s behoort ook tot de kern, en Freud is hierin een goed voorbeeld van iemand die zijn nek heeft durven uitsteken. Dankzij zijn klinische referaten kunnen we ook goed zien wat voor fouten hij heeft gemaakt, waardoor wij het anders kunnen doen. Dat de vertrouwelijkheid hierbij zo min mogelijk geschonden moet worden, spreekt voor zich. Maar psychoanalytici hebben niet alleen de wetenschappelijke, maar ook de maatschappelijke plicht zich voor hun werk te verantwoorden.
Cultuurtheorie
Naast de kern van klinische behandeling en theorievorming heeft Freud zich ook bezig gehouden met meta-theorieën, die hij ‘meta-psychologie’ genoemd heeft. We kunnen hierbij denken aan zijn mechanistische en energetische modellen, die sterk bepaald werden door de toenmalige natuurkunde, maar ook aanhet structurele model van Es, Ich en Über-Ich. De meta-psychologie kunnen we zien als een poging van Freud zijn klinische hypothesen een meer wetenschappelijk karakter te geven, er meer samenhang in te brengen en tevens een verbinding te leggen met andere wetenschappen, aanvankelijk vooral met de natuurwetenschappen, later ook met de cultuurwetenschappen.
Een derde tak van de door Freud ontwikkelde psychoanalyse is de psychoanalyse als cultuurtheorie. ‘Totem en Taboe’, ‘Massapsychologie en Ik-analyse’, ‘De toekomst van een illusie’ en diverse kleine verhandelingen over literatuur, beeldende kunst, religie en cultuur hebben een belangrijke invloed gehad op de sociale psychologie, de culturele antropologie, de sociologie en tegenwoordig duidelijker dan ooit ook op de literatuurwetenschap. Minder direct misschien, maar niet minder relevant is de psychoanalyse geweest voor opvoedingsmethoden en voor de uitvoering van het strafrecht.
Er is ook veel kritiek op de psychoanalyse als cultuurtheorie. Sommigen vinden dat Freud te ver is gegaan door wat hij vond bij neurotische patiënten als het ware te projecteren op de samenleving. Bekend zijn de soms heftige discussies onder cultureel antropologen of het Oedipuscomplex nu wel of niet bestaat onder de Tobriand-eilandbewoners.
Het is echter juist de verbinding tussen Freuds klinisch-theoretische opvattingen en zijn cultuurtheorie die de psychoanalyse zo relevant maakt voor de samenleving.
Tragedie
Als de psychoanalytici aansluiten bij één goep of traditie uit de klassieke oudheid, dan is het die van de tragedieschrijvers. Freud noemt zichzelf expliciet een leerling van Sophocles. Het Oedipuscomplex heeft hij aan hem ontleend, al is het natuurlijk óók een projectie van Freud, zoals de psychoanalyticus Devereux heeft betoogd in de ‘International Journal of Psychoanalysis‘ in 1953. Maar dat die theorie een projectie is wil nog niet zeggen dat die onwetenschappelijk is. Het is een theorie die in principe toetsbaar is, heeft de wetenschapsfilosoof Grünbaum betoogd. Elke theorie is in eerste instantie een projectie van degene die die theorie bedacht heeft. De vraag is of anderen die theorie delen en of zij getoest kan worden aan een bepaalde werkelijkheid – of dat nu de werkelijkheid van de maag, de lever of het hart is, of de werkelijkheid van pijn, verdriet of verliefdheid.
In een publikatie van enkele jaren geleden over ‘Psychoanalyse in onderzoek‘ wordt beschreven hoe groot de overeenkomst is tussen de kritiek die al eeuwenlang wordt uitgeoefend op de dichtkunst (zoals bijvoorbeeld door plato) en de kritiek van recentere datum op de psychoanalyse: 1) beide zijn een verkwisting van tijd, dùs een nutteloze aangelegenheid; 2) dichters en analytici zijn leugenaars en de poëzie en de analyse brengen alleen maar leugens voort; 3) zowel de dichtkunst als de analyse leiden tot zondige, met name seksuele en agressieve voorstellingen en verlangens; 4) niet voor niets heeft Plato voorgesteld de dichters te verbannen – en zo past ook de psychoanalyse niet in een maatschappij waarin alleen de dictatuur van één ideeënwereld mag bestaan,bijvoorbeeld die van één bepaald soort wetenschappelijkheid.
Ook de tragedies pasten niet in de ideale maatschappij die Plato voor ogen stond. Een maatschappij waarin filosofen-wiskundigen zouden regeren, lezen we in zijn boek ‘De Staat‘.
Conflict
Zojuist werd Freuds verhandeling over de ‘Rattenman’ aangehaald. Het conflict van de Rattenman is dat tussen moraal en immoraliteit, tussen zedigheid en zedeloosheid, tussen onbewuste en bewuste, tussen Es en Über-Ich. Ditzelfde conflict noemt Freud elders het conflict van onze cultuur, van onze samenleving. Met de toename van cultuur gaat een toename van schuldgevoel en neurose gepaard. Het schuldprobleem verbindt Freuds klinische en culturele theorieën met elkaar. Beide gaan over de worsteling met de moraal, het gevecht tussen vrijheid en determinatie.
Dit gevecht zien we in zekere zin ook weerspiegeld in Freuds intellectuele ontwikkeling. Aanvankelijk was Freud veel meer een determinist, met name in de periode dat hij nog neurofysioloog genoemd kan worden, maar ook nog iets later als hij neurofysiologie en psychologie met elkaar probeert te verbinden, zoals in zijn ‘Entwurf‘, zijn ‘Ontwerp voor een wetenschappelijke psychologie’ uit 1895.
Naarmate Freud meer patiënten gaat behandelen, lijkt er een kentering tot stand te komen in zijn determinisme. Hoewel het bekende zevende hoofdstuk uit ‘Die Traumdeutung‘ nog vol staat met mechanistische modellen, wordt hierin al veel meer zichtbaar dat Freud ervan overtuigd begint te raken dat de analysand door de psychoanalytische interpretatie van afweerprocessen meer vrijheid kan verwerven, niet meer volledig gedetermineerd wordt door biologische en psychologische dwang.
Schuldvraag
Met name echter vanaf de twintiger jaren, als de Ego-psychologie en het structurele model zich hebben ontwikkeld, zien we dat Freud veel meer ruimte geeft aan de vrije wil dan in zijn eerste periode. Natuurlijk blijven er grenzen die met name bepaald worden door aangeboren driften, het primair proces, en onbewuste afweermechanismen. Maar, als ik het zo mag noemen, het gevecht rond deze grenzen neemt toe. Zijn cultuur-theoretische publikaties zijn daar misschien nog het duidelijkste voorbeeld van.
Dit gevecht op de grens van vrijheid en determinatie kunnen we wellicht het best typeren als het tragische gevecht van de mens met zijn noodlot. In het werk van Kierkegaard is dit misschien nog wel duidelijker dan in dat van Freud, maar beiden staan in dat opzicht in dezelfde Europese traditie. Ik kan dit het beste toelichten aan de hand van de ontwikkeling van de Griekse literatuur. Bij Homerus is er nog sprake van een goddelijk determinisme. Griekse en Trojaanse helden worden voortdurend bijgestaan of tegengewerkt door goden. Menselijke kracht wordt eigenlijk altijd bepaald en gestuurd door goddelijke invloed.
In de vijfde eeuw voor onze jaartelling begint dit determinisme te veranderen. De goden verliezen hun invloed. DeGriekse samenleving begint zich ook meer te bekommeren om moraal en recht.
Waar het bij Homerus vooral gaat om vetes tussen verschillende groepen, om een oorlog tussen volkeren, hebben de tragedies betrekking op oorlogen binnen een familie of zelfs binnen één persoon, en hierin verschijnt steeds meer de schuldvraag. Is Oedipus schuldig aan de dood van zijn vader, is hij schuldig aan de seksuele relatie met zijn moeder, is hij schuldig aan de dreigende ondergang van Thebe? De individuele schuldvraag wordt gekoppeld aan de schuld van de familie en die van de staat. Kenmerkend voor de tragedie is de bijna onontkoombare herhaling van het oorspronkelijke drama: Oedipus was bepaald niet de eerste in zijn familie die een moord beging of incest pleegde. Maar waar in eerdere Oedipus-verhalen de goden de schuld kregen, begint Oedipus bij Sophocles zijn eigen verantwoordelijkheid te beseffen.
Eiland
Welnu, dit besef van eigen verantwoordelijkheid heeft Freud gezien als de enige mogelijkheid om te ontkomen aan het noodlot van de herhaling van de oer-tragedie. Pas als Oedipus beseft dat hij, de machtige koning van Thebe, de alleswetende puzzeloplosser die de sfinx de baas is, nog blinder is dan de blinde ziener, kan er een eind komen aan de herhaling en kan zijn verblinding genezen worden. De dwang van het noodlot vertaalt Freud in de dwang van de persoonlijkheidsstructuur. Pas als de patiënt, net als Oedipus, zijn personlijke mythe gaat doorzien in de analyse, kan de dwang van die mythe opgeheven worden.
Het gaat hierbij niet alleen om cognities, om kennis, het gaat ook om emoties en angst voor emoties. Net als bij Oedipus moet er een lijden zijn voordat iemand afstand wil en kan doen van de, in andere opzichten, bevredigende neurose. Iemand die niet voldoende lef heeft eigen zwakheden te zien, kan niet geanalyseerd worden. Alleen al het in psychoanalyse gaan betekent dat men de eigen verantwoodelijkheid erkent en die verder wil ontwikkelen.
Psychoanalytici leven niet op een eiland. Dat er soms een kloof ontstaat tussen psychoanalyse en de striktere wetenschappelijke psychologie en psychiatrie is volgens mij meestal geen gevolg van onwil of onkunde, maar meer een beperking die inherent is aan het verschillende soort werk dat practici en theoretici doen. Laten we eerlijk zijn, veel universitaire onderzoekers doen liever experimenten met objecten dan dat zij patiënten behandelen. Patiënten laten zich ook niet zo gemakkelijk onderzoeken, zeker niet op het complexe niveau van inzichtgevende psychotherapieën.
Droefheid
Freud heeft altijd duidelijk gemaakt dat de psychoanalyse een behandeling is met veel beperkingen, slechts mogelijk voor relatief weinig patiënten. Ook van de psychoanalytische theorie heeft hij bij herhaling gezegd dat deze slechts een beperkte geldigheid heeft en voortdurend bijgesteld moet worden. Echter, zonder de verbinding van klinische praktijk en klinische theorie, lijkt het niet goed mogelijk verder te gaanop de door hem gekozen weg.
Het is een groot goed dat het in Nederland financieel mogelijk is patiënten met een psychoanalyse te behandelen. Dat psychoanalytici daardoor een extra verplichting hebben zich te verantwoorden voor wat zij doen, lijkt me normaal.
Misschien zal de psychoanalyse verdwijnen, zowel de behandeling, als de organisatie en de theorie. Tenslotte is dat ook met de tragedie gebeurd. Of toch niet? Is de Griekse tragedie alleen nog maar algemene ontwikkeling of hogeschoolcultuur, en zal de psychoanalyse straks ook alleen nog maar als toneelstuk te zien zijn in de schouwburg? Ik hoop het niet, al is het alleen maar om wat Kierkegaard over het tragische schrijft:
‘In het tragische vindt men zowel droefheid, als genezing, en geen van beide moet men verachten. Als iemand zichzelf probeert op te blazen op de bovenmenselijke manier waarop dat in onze eeuw dikwijls gedaan wordt, zal hij zichzelf verliezen en belachelijk maken [..] Maar als hij af durft te zien van dergelijke pretenties en durft te relativeren, dan bezit hij daardoor alleen al het tragische […] Sterker nog: ik denk dat iemand alleen maar gelukkig kan zijn, als hij het tragische tot zichzelf toelaat.’
Of dit maatschappelijk relevant is, weet ik niet zeker, laat staan of het wetenschappelijk verantwoord is. Maar het is denk ik wel relevant voor de samenleving. Ik heb zelden zo’n treffende beschrijving gevonden van wat psychoanalyse is: ‘droefheid en genezing’. Twee zaken die men in de samenleving maar al te graag terzijde wil schuiven.”
Bewerking: Mannus van der Laan
In het kader van de Studium Generale lezingencyclus ‘Freud en de psychoanalyse’ hield dr. J.J. Baneke vorige week dinsdag een voordracht onder de titel ‘Psychoanalyse: wetenschap, kunst of kunde?’ Klinisch psycholoog en psychoanalyticus Joost Baneke is verbonden aan het St. Lucas Ziekenhuis en het Nederlands Psychoanalytisch Instituut te Amsterdam. Ook is hij voorzitter van de Stichting Psychoanalyse en Cultuur. Hieronder een ingekorte weergave van zijn lezing.
,,Toen de Weense arts Sigmund Freud in 1895 samen met zijn collega Joseph Breuer ‘Studien über Hysterie‘ publiceerde, introduceerde hij daarmee tevens de psychoanalyse, een nieuwe theorie en methode van behandelen waarin het bewust maken van onbewuste gedachten en gevoelens centraal staat. Freud was niet lang daarvoor opgeleid aan de medische faculteit van Wenen, die bekend stond om haar – voor die tijd – vooruitstrevende ideeën op het gebied van empirisch wetenschappelijk onderzoek.
Het is opmerkelijk dat Freud in zijn hoofdwerk, ‘Die Traumdeutung‘ (1900), erop heeft gewezen dat het onbewuste niet door hem, maar door de filosofen en dichters vóór hem is uitgevonden. Hiermee geeft hij in zekere zin aan dat de psychoanalyse sterk bepaald is door onderdelen van onze cultuur, die aan het eind van de twintigste eeuw meestal niet tot de wetenschap worden gerekend.
Wat is psychoanalyse eigenlijk: een wetenschap, een vorm van kunst, of een specifieke kunde of bekwaamheid?
Hypothesen
Misschien vormen de ziektegeschiedenissen die door Freud zijn beschreven, zoals ‘De kleine Hans‘, ‘Dora‘, ‘Schreber’, ‘De Wolvenman‘ en ‘De Rattenman‘, wel de beste introductie om te begrijpen wat psychoanalyse is. Psychoanalyse gaat immers in de eerste plaats over concrete, individuele mensen die met klachten bij de dokter komen. Psychoanalyse is net zoals huisartsgeneeskunde of chirurgie een specialisme binnen de gezondheidszorg. Niet alleen medici, maar ook psychologen of anderen kunnen zich erin specialiseren.
Wanneer iemand zich aanmeldt bij een psychoanalyticus zal deze eerst kijken naar de klachten, maar vervolgens zo snel mogelijk proberen een beeld te krijgen van de levensgeschiedenis van de patiënt om na te gaan in hoeverre de klachten een herhaling zijn van vroegere klachten en hoe dit patroon is ontstaan.
Het gaat hierbij primair om het verhaal van de patiënt en om zijn subjectieve beleving. De analyticus probeert zo neutraal en objectief mogelijk te luisteren. Als hij bijvoorbeeld vertelt dat hij het laatste jaar zo moe is, passeren allerlei mogelijke oorzaken in het hoofd van de analyticus: neurologische aandoeningen, psychische aandoeningen,infecties, etcetera. Later kan hij daarover doorvragen, al dan niet aan de hand van een vast protocol, een beslisboom. Maar eerst zal de analyticus luisteren en de diverse hypothesen slechts heel voorlopig in het achterhoofd houden.
De neutrale houding van de analyticus past bij de objectiviteit van de wetenschapper. Maar niemand kan volstrekt objectief luisteren en de vraag is ook of dat wel zo goed is. Wanneer we naar iemand luisteren, ontstaan vanaf het eerste moment ongewild allerlei indrukken van de ander. U hebt al vóórdat u mij gezien hebt, door de aankondiging voor deze avond, allerlei gedachten en fantasieën gehad. Sommige van die gedachten deelt u met de overige aanwezigen, andere gedachten zijn volstrekt van u alleen. Je zou kunnen zeggen: iedereen maakt voortdurend hypothesen over een spreker en die hypothesen worden in de loop van een gesprek of van een lezing telkens getoetst en bijgesteld.
Muziek
In principe gaat het in de meeste wetenschappen niet anders. En ook bij zo’n eerste gesprek tussen een patiënt en de analyticus gaat het op die manier. Het verschil tussen beiden is dat de patiënt vooral aan het woord is en dat de analyticus vanuit een bepaalde theorie hypothesen formuleert. Tegelijkertijd laat de analyticus alles wat de patiënt zegt een beetje over zich heen komen, zonder specifiek bepaalde dingen na te vragen. Deze laatste manier van luisteren kun je misschien nog het beste vergelijken met het luisteren naar muziek.
In het luisteren door de analyticus naar het verhaal van de patiënt zitten dus twee aspecten: enerzijds het doelbewust letten op bepaalde problemen, klachten, symptomen en door hypothesen te vormen nagaan of deze wijzen op specifieke stoornissen; anderzijds het helemaal niet doelbewust, maar eerder vrij en onbevangen luisteren naar de patiënt en haar verhaal. Het eerste aspect sluit het meest aan bij wat we wetenschap noemen, het tweede past misschien meer bij kunst – althans wat wij in onze cultuur daaronder verstaan.
Er zit nog een derde kant aan het waarnemen door de analyticus, namelijk het kunnen omgaan met die verschilende manieren van luisteren, de wetenschappelijke, objectiverende enerzijds en de – laat ik maar zeggen – artistieke, kunstzinnige manier van luisteren anderzijds. Die derde kant zou je de ambachtelijke kant van het vak kunnen noemen of een kunde, een bekwaamheid.
Invloed
Nu zult u misschien denken: oké, dat kan ik volgen, zo kan ik ook luisteren. Maar wat is daar nou specifiek psychoanalytisch aan. Mijn antwoord is: psychoanalyse is eigenlijk helemaal niet zo specifiek of speciaal als men vaak denkt. Het gaat om zaken en psychische processen waarover iedereen in principe beschikt, met name om onbewuste processen. Wat zijn dat, ‘onbewuste processen’ – of ‘het onbewuste’, zoals het meestal wordt genoemd?
In zijn ziektegeschiedenis van de ‘Rattenman‘ (1909) stelt Freud ‘het onbewuste’ gelijk aan het kinderlijke, hetinfantiele, het ongeremde, je zou kunnen zeggen: het zorgeloze. Echter, in dezelfde passage typeert hij het onbewuste ook als het kwaad, das Böse. Terwijl in de Romantiek gedurende een groot deel van de negentiende eeuw het kinderlijke nog gelijk werd gesteld aan het onschuldige en zorgeloze, brengt Freud aan het eind van diezelfde eeuw een andere visie naar voren. Een visie die heftig is bekritiseerd en verguisd, maar toch één die een onuitwisbare invloed heeft gehad op onze samenleving en cultuur. Zowel binnen de psychiatrie en psychologie, als ver daarbuiten is het beeld van het kind en het kinderlijke deel in de volwassen mens wezenlijk bepaald door de psychoanalytische theorie.
Ook het onbewuste is gemeengoed geworden. Weliswaar kan men in de klassieke Griekse literatuur, in de Bijbel en in de kunst tal van verwijzingen naar ‘het onbewuste’ aantreffen, terwijl in diverse filosofische en psychologische publikaties uit de negentiende eeuw het begrip ‘onbewuste’ expliciet wordt genoemd. Toch zijn het Freud en andere psychoanalytici geweest die ‘het onbewuste’ in zijn huidige betekenis een blijvende plaats in onze cultuur en taal hebben gegeven, al gaf Freud bij herhaling de eer aan dichters en filosofen vóór hem.
‘Onbewust’ is in de eerste plaats natuurlijk datgene waarvan we ons überhaupt niet bewust zijn. Vanuit de waarnemingsfysiologie en waarnemingspsychologie weten we dat onze hersenen slechts een beperkt deel van de daarin opgeslagen informatie tot het bewustzijn laten doordringen. ‘Het onbewuste’ in de zin zoals Freud het primair heeft bedoeld, betreft vooral die informatie, die om emotionele redenen te bedreigend is en daarom verdrongen of afgeweerd wordt. Research op het gebied van dit soort afweerprocessen gebeurt zowel door psychanalytici, als in toenemende mate door niet-analytici.
Tweedeling
Psychoanalyse is in de eerste plaats een behandeling van mensen met psychische of levensproblemen. De zojuist genoemde patiënt die we kennen onder de naam ‘Rattenman’ spreekt zelf aan het begin van zijn analyse bij Freud van een desintegratie van zijn persoonlijkheid, van een tegenstelling tussen een morele en een immorele persoonlijkheid. Freud onderschrijft wat zijn patiënt zegt en legt uit dat deze tweedeling het gevolg is van een splijting tussen het onbewuste en het bewuste. Het kinderlijke deel van de persoonlijkheid is blijven steken in zijn ontwikkeling, verdrongen en niet meegegroeid met andere delen van de persoonlijkheid. Juist doordat dit kinderlijke, immorele deel van de persoonlijkheid verdrongen is kan men het niet onder controle houden, en komt het op een verwrongen, neurotische manier naar buiten.
Deze uitleg door Freud aan zijn patiënt kan men beschouwen als een klinische theorie over de psychische processen van die patiënt, waarvan die patiënt zich tot op dat moment niet of slechts gedeeltelijk bewust was. Het is een theorie die de meesten van u in hoofdlijnen ongetwijfeld al lang kennen. Waarom ik haar aanhaal is vooral om Freuds werkwijze te accentueren. Freud begint de psychoanalytische behandeling niet met een uiteenzetting van zijn theorie. Nee, hij laat de patiënt eerst diens invallen en eigen hypothesen over zichzelfnaar voren brengen, en sluit daarop aan. Freud heeft uiteraard al een theorie vóórdat hij met de behandeling van de Rattenman begint, maar hij formuleert zijn theorie in woorden die in eerste instantie volgen wat de Rattenman zélf vertelt. Freud formuleert niet alleen, hij hèrformuleert, hij stelt zijn theorie gedeeltelijk bij of vult die aan op grond van wat in de analyse van de Rattenman naar voren komt. Die bijstelling of herformulering vindt zowel plaats tijdens de analyse zelf als daarna.
Analyseren
Uit het schriftelijke verslag van deze analyse in de vorm van de publikatie over de Rattenman blijkt duidelijk hoe bij Freud theorievorming en klinische behandeling onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. In zijn inleiding heeft hij het over ‘fragmentarische mededelingen uit de ziektegeschiedenis’ van deze patiënt, en over ‘losse aforistische verklaringen over het ontstaan’ en de werking van de dwangprocessen. Zijn theoretische verhandeling is even fragmentarisch en aforistisch als de praktijk van de psychoanalytische behandeling. En laten we dat nu ook maar eens zeggen: dat aforistische maakt analyseren juist zo leuk, niet alleen voor de analyticus maar ook voor de analysand.
Dit heen en weer pendelen tussen de patiënt laten vertellen, daar een losse hypothese over vormen, een soort aforistische mini-theorie over formuleren in voor de patiënt begrijpelijke taal, deze hypothesen toetsen door na te gaan wat de reacties zijn van de patiënt en het resultaat voor te leggen aan de patiënt: dat is de kenmerkende werkwijze van de analyticus.
Maar er is meer: ook nagaan wat je eigen reacties als analyticus zijn op de patiënt, na een analytisch uur nog eens doordenken wat er gebeurd is, het eventueel op papier zetten en erover referen, het bediscussiëren binnen het forum van collega’s. Zo wordt het ambacht al meer wetenschap.
Deze onlosmakelijke eenheid van behandeling, klinische theorie en voorleggen aan collega’s is volgens mij de kern van psychoanalyse. Niet alleen de kern van de oorspronkelijke, klassieke psychoanalyse, maar ook die van recentere ontwikkelingen voorzover deze betrekking hebben op de behandeling van patiënten. Het referen en bediscussiëren binnen het forum van collega’s behoort ook tot de kern, en Freud is hierin een goed voorbeeld van iemand die zijn nek heeft durven uitsteken. Dankzij zijn klinische referaten kunnen we ook goed zien wat voor fouten hij heeft gemaakt, waardoor wij het anders kunnen doen. Dat de vertrouwelijkheid hierbij zo min mogelijk geschonden moet worden, spreekt voor zich. Maar psychoanalytici hebben niet alleen de wetenschappelijke, maar ook de maatschappelijke plicht zich voor hun werk te verantwoorden.
Cultuurtheorie
Naast de kern van klinische behandeling en theorievorming heeft Freud zich ook bezig gehouden met meta-theorieën, die hij ‘meta-psychologie’ genoemd heeft. We kunnen hierbij denken aan zijn mechanistische en energetische modellen, die sterk bepaald werden door de toenmalige natuurkunde, maar ook aanhet structurele model van Es, Ich en Über-Ich. De meta-psychologie kunnen we zien als een poging van Freud zijn klinische hypothesen een meer wetenschappelijk karakter te geven, er meer samenhang in te brengen en tevens een verbinding te leggen met andere wetenschappen, aanvankelijk vooral met de natuurwetenschappen, later ook met de cultuurwetenschappen.
Een derde tak van de door Freud ontwikkelde psychoanalyse is de psychoanalyse als cultuurtheorie. ‘Totem en Taboe’, ‘Massapsychologie en Ik-analyse’, ‘De toekomst van een illusie’ en diverse kleine verhandelingen over literatuur, beeldende kunst, religie en cultuur hebben een belangrijke invloed gehad op de sociale psychologie, de culturele antropologie, de sociologie en tegenwoordig duidelijker dan ooit ook op de literatuurwetenschap. Minder direct misschien, maar niet minder relevant is de psychoanalyse geweest voor opvoedingsmethoden en voor de uitvoering van het strafrecht.
Er is ook veel kritiek op de psychoanalyse als cultuurtheorie. Sommigen vinden dat Freud te ver is gegaan door wat hij vond bij neurotische patiënten als het ware te projecteren op de samenleving. Bekend zijn de soms heftige discussies onder cultureel antropologen of het Oedipuscomplex nu wel of niet bestaat onder de Tobriand-eilandbewoners.
Het is echter juist de verbinding tussen Freuds klinisch-theoretische opvattingen en zijn cultuurtheorie die de psychoanalyse zo relevant maakt voor de samenleving.
Tragedie
Als de psychoanalytici aansluiten bij één goep of traditie uit de klassieke oudheid, dan is het die van de tragedieschrijvers. Freud noemt zichzelf expliciet een leerling van Sophocles. Het Oedipuscomplex heeft hij aan hem ontleend, al is het natuurlijk óók een projectie van Freud, zoals de psychoanalyticus Devereux heeft betoogd in de ‘International Journal of Psychoanalysis‘ in 1953. Maar dat die theorie een projectie is wil nog niet zeggen dat die onwetenschappelijk is. Het is een theorie die in principe toetsbaar is, heeft de wetenschapsfilosoof Grünbaum betoogd. Elke theorie is in eerste instantie een projectie van degene die die theorie bedacht heeft. De vraag is of anderen die theorie delen en of zij getoest kan worden aan een bepaalde werkelijkheid – of dat nu de werkelijkheid van de maag, de lever of het hart is, of de werkelijkheid van pijn, verdriet of verliefdheid.
In een publikatie van enkele jaren geleden over ‘Psychoanalyse in onderzoek‘ wordt beschreven hoe groot de overeenkomst is tussen de kritiek die al eeuwenlang wordt uitgeoefend op de dichtkunst (zoals bijvoorbeeld door plato) en de kritiek van recentere datum op de psychoanalyse: 1) beide zijn een verkwisting van tijd, dùs een nutteloze aangelegenheid; 2) dichters en analytici zijn leugenaars en de poëzie en de analyse brengen alleen maar leugens voort; 3) zowel de dichtkunst als de analyse leiden tot zondige, met name seksuele en agressieve voorstellingen en verlangens; 4) niet voor niets heeft Plato voorgesteld de dichters te verbannen – en zo past ook de psychoanalyse niet in een maatschappij waarin alleen de dictatuur van één ideeënwereld mag bestaan,bijvoorbeeld die van één bepaald soort wetenschappelijkheid.
Ook de tragedies pasten niet in de ideale maatschappij die Plato voor ogen stond. Een maatschappij waarin filosofen-wiskundigen zouden regeren, lezen we in zijn boek ‘De Staat‘.
Conflict
Zojuist werd Freuds verhandeling over de ‘Rattenman’ aangehaald. Het conflict van de Rattenman is dat tussen moraal en immoraliteit, tussen zedigheid en zedeloosheid, tussen onbewuste en bewuste, tussen Es en Über-Ich. Ditzelfde conflict noemt Freud elders het conflict van onze cultuur, van onze samenleving. Met de toename van cultuur gaat een toename van schuldgevoel en neurose gepaard. Het schuldprobleem verbindt Freuds klinische en culturele theorieën met elkaar. Beide gaan over de worsteling met de moraal, het gevecht tussen vrijheid en determinatie.
Dit gevecht zien we in zekere zin ook weerspiegeld in Freuds intellectuele ontwikkeling. Aanvankelijk was Freud veel meer een determinist, met name in de periode dat hij nog neurofysioloog genoemd kan worden, maar ook nog iets later als hij neurofysiologie en psychologie met elkaar probeert te verbinden, zoals in zijn ‘Entwurf‘, zijn ‘Ontwerp voor een wetenschappelijke psychologie’ uit 1895.
Naarmate Freud meer patiënten gaat behandelen, lijkt er een kentering tot stand te komen in zijn determinisme. Hoewel het bekende zevende hoofdstuk uit ‘Die Traumdeutung‘ nog vol staat met mechanistische modellen, wordt hierin al veel meer zichtbaar dat Freud ervan overtuigd begint te raken dat de analysand door de psychoanalytische interpretatie van afweerprocessen meer vrijheid kan verwerven, niet meer volledig gedetermineerd wordt door biologische en psychologische dwang.
Schuldvraag
Met name echter vanaf de twintiger jaren, als de Ego-psychologie en het structurele model zich hebben ontwikkeld, zien we dat Freud veel meer ruimte geeft aan de vrije wil dan in zijn eerste periode. Natuurlijk blijven er grenzen die met name bepaald worden door aangeboren driften, het primair proces, en onbewuste afweermechanismen. Maar, als ik het zo mag noemen, het gevecht rond deze grenzen neemt toe. Zijn cultuur-theoretische publikaties zijn daar misschien nog het duidelijkste voorbeeld van.
Dit gevecht op de grens van vrijheid en determinatie kunnen we wellicht het best typeren als het tragische gevecht van de mens met zijn noodlot. In het werk van Kierkegaard is dit misschien nog wel duidelijker dan in dat van Freud, maar beiden staan in dat opzicht in dezelfde Europese traditie. Ik kan dit het beste toelichten aan de hand van de ontwikkeling van de Griekse literatuur. Bij Homerus is er nog sprake van een goddelijk determinisme. Griekse en Trojaanse helden worden voortdurend bijgestaan of tegengewerkt door goden. Menselijke kracht wordt eigenlijk altijd bepaald en gestuurd door goddelijke invloed.
In de vijfde eeuw voor onze jaartelling begint dit determinisme te veranderen. De goden verliezen hun invloed. DeGriekse samenleving begint zich ook meer te bekommeren om moraal en recht.
Waar het bij Homerus vooral gaat om vetes tussen verschillende groepen, om een oorlog tussen volkeren, hebben de tragedies betrekking op oorlogen binnen een familie of zelfs binnen één persoon, en hierin verschijnt steeds meer de schuldvraag. Is Oedipus schuldig aan de dood van zijn vader, is hij schuldig aan de seksuele relatie met zijn moeder, is hij schuldig aan de dreigende ondergang van Thebe? De individuele schuldvraag wordt gekoppeld aan de schuld van de familie en die van de staat. Kenmerkend voor de tragedie is de bijna onontkoombare herhaling van het oorspronkelijke drama: Oedipus was bepaald niet de eerste in zijn familie die een moord beging of incest pleegde. Maar waar in eerdere Oedipus-verhalen de goden de schuld kregen, begint Oedipus bij Sophocles zijn eigen verantwoordelijkheid te beseffen.
Eiland
Welnu, dit besef van eigen verantwoordelijkheid heeft Freud gezien als de enige mogelijkheid om te ontkomen aan het noodlot van de herhaling van de oer-tragedie. Pas als Oedipus beseft dat hij, de machtige koning van Thebe, de alleswetende puzzeloplosser die de sfinx de baas is, nog blinder is dan de blinde ziener, kan er een eind komen aan de herhaling en kan zijn verblinding genezen worden. De dwang van het noodlot vertaalt Freud in de dwang van de persoonlijkheidsstructuur. Pas als de patiënt, net als Oedipus, zijn personlijke mythe gaat doorzien in de analyse, kan de dwang van die mythe opgeheven worden.
Het gaat hierbij niet alleen om cognities, om kennis, het gaat ook om emoties en angst voor emoties. Net als bij Oedipus moet er een lijden zijn voordat iemand afstand wil en kan doen van de, in andere opzichten, bevredigende neurose. Iemand die niet voldoende lef heeft eigen zwakheden te zien, kan niet geanalyseerd worden. Alleen al het in psychoanalyse gaan betekent dat men de eigen verantwoodelijkheid erkent en die verder wil ontwikkelen.
Psychoanalytici leven niet op een eiland. Dat er soms een kloof ontstaat tussen psychoanalyse en de striktere wetenschappelijke psychologie en psychiatrie is volgens mij meestal geen gevolg van onwil of onkunde, maar meer een beperking die inherent is aan het verschillende soort werk dat practici en theoretici doen. Laten we eerlijk zijn, veel universitaire onderzoekers doen liever experimenten met objecten dan dat zij patiënten behandelen. Patiënten laten zich ook niet zo gemakkelijk onderzoeken, zeker niet op het complexe niveau van inzichtgevende psychotherapieën.
Droefheid
Freud heeft altijd duidelijk gemaakt dat de psychoanalyse een behandeling is met veel beperkingen, slechts mogelijk voor relatief weinig patiënten. Ook van de psychoanalytische theorie heeft hij bij herhaling gezegd dat deze slechts een beperkte geldigheid heeft en voortdurend bijgesteld moet worden. Echter, zonder de verbinding van klinische praktijk en klinische theorie, lijkt het niet goed mogelijk verder te gaanop de door hem gekozen weg.
Het is een groot goed dat het in Nederland financieel mogelijk is patiënten met een psychoanalyse te behandelen. Dat psychoanalytici daardoor een extra verplichting hebben zich te verantwoorden voor wat zij doen, lijkt me normaal.
Misschien zal de psychoanalyse verdwijnen, zowel de behandeling, als de organisatie en de theorie. Tenslotte is dat ook met de tragedie gebeurd. Of toch niet? Is de Griekse tragedie alleen nog maar algemene ontwikkeling of hogeschoolcultuur, en zal de psychoanalyse straks ook alleen nog maar als toneelstuk te zien zijn in de schouwburg? Ik hoop het niet, al is het alleen maar om wat Kierkegaard over het tragische schrijft:
‘In het tragische vindt men zowel droefheid, als genezing, en geen van beide moet men verachten. Als iemand zichzelf probeert op te blazen op de bovenmenselijke manier waarop dat in onze eeuw dikwijls gedaan wordt, zal hij zichzelf verliezen en belachelijk maken [..] Maar als hij af durft te zien van dergelijke pretenties en durft te relativeren, dan bezit hij daardoor alleen al het tragische […] Sterker nog: ik denk dat iemand alleen maar gelukkig kan zijn, als hij het tragische tot zichzelf toelaat.’
Of dit maatschappelijk relevant is, weet ik niet zeker, laat staan of het wetenschappelijk verantwoord is. Maar het is denk ik wel relevant voor de samenleving. Ik heb zelden zo’n treffende beschrijving gevonden van wat psychoanalyse is: ‘droefheid en genezing’. Twee zaken die men in de samenleving maar al te graag terzijde wil schuiven.”
Bewerking: Mannus van der Laan
Comments are closed.