Op 1 oktober 1896 trok de afdeling wis- en natuurkunde van de polytechnische hogeschool in Zúrich vijf eerstejaarsstudenten. Een van hen was nog maar zeventien jaar oud. Hij heette Albert Einstein.
Een jaar eerder had Albert zich ook al aangediend bij het Eidgenössische Polytechnikum, dat toen alom beschouwd werd als de beste technische opleiding die je maar kon krijgen (en die, als Eidgenössische Technische Hochschule, nog steeds bij de wereldtop hoort). Maar toen vond een wiskundedocent dat de zestienjarige knaap toch eerst iets aan zijn mondelinge vaardigheden en algemene ontwikkeling moest doen alvorens hij kon worden toegelaten. Zijn opmerkelijke prestaties op het gebied van de wiskunde wogen daar niet tegenop.
Er is geen wetenschapper, laat staan een natuurkundige, laat helema’a’l staan een gewezen techniekstudent, over wie zoveel verhalen bestaan als Albert Einstein. De omvang van zijn roem is nauwelijks te bevatten. Er zullen niet veel aardbewoners zijn die zijn gezicht niet in een oogopslag herkennen. Wat dat aangaat hoeft hij alleen mensen van het formaat Charlie Chaplin, Mahatma Ghandi of Marilyn Monroe naast zich te dulden. Vaak genoeg wordt hij met zulke mensen in één adem genoemd. Een niveau hoger bestaat niet; Albert Einstein is, vijftig jaar na zijn dood, nog steeds de superster van de wetenschap.
Bij de verhalen die iedereen in zijn achterhoofd heeft, hoort dat Einstein ‘eigenlijk helemaal niet zo goed kon meekomen’ op school. Het is waar dat hij niet eens de middelbare school voltooide, maar verder had hij ook kenmerken van een wonderkind. Anders zou hij het ook niet in zijn hoofd hebben gehaald om op zijn zestiende aan te kloppen bij de technische hogeschool.
Dat hoofd, dat was nogal groot. Of Alberts pariëtale kwab (waar onder meer het ruimtelijk inzicht huist) toen ook al vijftien procent groter was dan normaal, zoals Canadese onderzoekers in 1999 meenden vast te stellen, is onduidelijk, maar het bezorgde mevrouw Pauline Einstein-Koch op 14 maart 1879 om half twaalf ‘s ochtends in het Zuid-Duitse Ulm in elk geval wel een zware bevalling. Even werd gedacht dat de boreling mismaakt was.
Zoals het een wonderkind betaamt, was Albert laat met praten. De overlevering wil dat zijn eerste volledige zin kwam bij de geboorte van zijn ruim twee jaar jongere zusje Maja. Hij vroeg zich af waarom er geen wielen onder zijn nieuwe speelgoed zaten. Een andere overlevering, door de oude Einstein zelf de wereld in gebracht, wil dat hij al vroeg getroffen was door de raadselen van ruimte en tijd. Dat gebeurde toen zijn vader hem op vier- of vijfjarige leeftijd een kompas liet zien. Albert zou het hebben ervaren als roeping voor zijn verdere leven. Hij had ook een tijd een manie in het bouwen van kaartenhuizen. Daarmee kon hij uren zoet zijn.
Het was overigens een driftig ventje. Hij kon snel onredelijk kwaad worden. Er zijn verhalen over het gooien met een bowlingbal naar Maja, en met een stoel naar de vioollerares, die hij vanaf zijn vijfde jaar had.
Varkensvlees
De Einsteins waren een geseculariseerd joodse, liberale en vooruitstrevende familie. Het woord ‘welvarend’ hoort eigenlijk ook in dat rijtje, maar daarvoor waren de zakelijke successen te onregelmatig. Tot verbazing van zijn ouders ontbrandde er in de tienjarige Albert kortstondig een religieus vuur. Hij kreeg grote belangstelling voor de joodse rituelen en als enige van het gezin weigerde hij een tijd varkensvlees te eten.
Het bleek een kortstondige bevlieging. Er kwam iets anders voor in de plaats. Voor zijn twaalfde verjaardag kreeg hij van een Poolse geneeskundestudent, die een soort protégé van het gezin was, een boek over wiskunde. Einstein zou dit zijn hele leven lang aanduiden als het ‘heilige boek’. Hij werkte het in een vloek en een zucht door, en deed er in de zomervakantie de hele wiskundestof van het gymnasium achteraan, plus de differentiaal- en integraalrekening. Hij vond een origineel bewijs voor de stelling van Pythagoras. Daarna las hij met de Poolse student de hele ‘Kritik der reinen Vernunft’ van Immanuel Kant. Tussendoor speelde hij met zijn moeder sonates van Mozart en Beethoven. Van de laatste moest hij overigens niet veel hebben nadat hij Bach ontdekte.
Vader Hermann Einstein was handelaar in min of meer technische artikelen, zoals springveren voor bedden. Hij had wel iets met techniek, wiskunde en dat soort dingen . het zat in de familie.
Echt aangestoken door het techniekvirus was oom Jakob, de jongere broer van Hermann. Hij was in Stuttgart afgestudeerd als één van de eerste elektrotechnisch ingenieurs (in Nederland kon dat vak pas vanaf de jaren dertig van de vorige eeuw worden gestudeerd). Jakob Einstein was weliswaar niet zo’n grote als Werner von Siemens, maar verwierf een aantal patenten op het gebied van dynamo’s en elektriciteitsmeters. In 1885 werd in Múnchen de ‘Elektro-Technische Fabrik J. Einstein & Co’ opgericht. Min of meer zoals dat in Nederland bij Philips ging, nam de ene broer de techniek voor zijn rekening terwijl de andere, Alberts vader Hermann, de zakelijke kant deed.
Op zijn hoogtepunt had het bedrijf tweehonderd werknemers, maar al snel kon het niet op tegen de overmacht van AEG en Siemens. In 1894 al was een faillissement onafwendbaar, en die gebeurtenis markeert ook het moment waarop de zestienjarige Albert zijn eigen lijn begon te trekken. De gezinnen van Hermann en Jakob Einstein verhuisden naar Pavia in de buurt van Milaan, in een poging om in Noord-Italië een nieuwe markt aan te boren. Albert bleef achter bij familie in Múnchen om zijn middelbare school af te maken. Dat duurde echter niet lang. Na een paar maanden nam hij de kuierlatten en stond hij ineens in Pavia voor de deur. Niet uit heimwee, maar om de Duitse dienstplicht te ontlopen. Met nog anderhalf jaar voor de boeg, liet hij het gymnasium zitten. Het ging er toch al niet zo goed en Albert had er vaak problemen. Dr. Joseph Degenhart, leraar Grieks aan het Luitpold Gymnasium in Múnchen, dankt zijn plaats in de geschiedenisboeken aan de opmerking dat er ‘van de jongeheer Einstein wel nooit iets terecht zou komen’.
Surfen
Een jaar lang hing Albert een beetje rond, en hielp wat in het bedrijf van zijn vader en zijn oom. Hij had meer dan genoeg tijd om te lezen en na te denken over natuurkundige problemen. Uit deze tijd stammen de eerste ‘gedachte-experimenten’, waarmee hij later zo beroemd zou worden. Hoe zou het zijn om mee te surfen op een lichtgolf? Is een magnetisch veld misschien een vervorming van de ether?
Hij nam het besluit om toelatingsexamen te doen aan het Eidgenössische (Zwitsers-federale) Polytechnikum in Zúrich, toen een bijna-academische opleiding. Er was een mogelijkheid er zonder gymnasiumdiploma op te komen. De docenten toonden zich onder de indruk van zijn wiskundige prestaties, maar vonden Albert te jong. Een extra jaar middelbaar onderwijs zou hem goed doen. De school in het kleine plaatsje Aarau werd hem aangeraden. Die stond bekend als de beste van Zwitserland, wat ongeveer synoniem is met de beste ter wereld. Hij kreeg kost en inwoning bij een van de leraren, Jost Winteler. Tussen de zeven andere kinderen van het vooruitstrevende gezin voelde hij zich uitstekend. Vooral met de twee jaar oudere Marie klikte het.
Zoals hij zijn hele leven zou blijven, was de jonge Albert Einstein best een leuke jongen. Hij was knap, charmant en gevat, en met al zijn slordigheden niet zonder ijdelheid . op zijn zestiende droeg hij al een vilten hoed. Wel had hij buien waarbij hij zich afsloot voor de buitenwereld; tegenwoordig wordt wel gedacht dat hij een lichte vorm van autisme onder de leden had.
Op zijn eigen houtje was hij al een heel eind gevorderd in de natuurkunde. Toen het onderwerp nog moest doordringen tot de meeste natuurkundehoogleraren, wist de zeventienjarige jongen al alles over de recent door James Clerk Maxwell beschreven elektromagnetische golven. Overal haalde hij boeken en tijdschriftartikelen vandaan.
Het jaar in Aarau werd afgesloten met een bijna fataal ongeluk op een bergwandeling, en toen was Albert rijp voor de hogeschool. Hij slaagde voor het toelatingsexamen en huurde een kamer in een wijk met veel buitenlandse studenten. In 1896 al kwam een kwart van de toen ongeveer tweeduizend techniekstudenten uit het buitenland. Zúrich was een aantrekkelijke stad van vrijdenkers, bakermat van het dadaïsme. Rosa Luxemburg en James Joyce woonden er ook.
Een modelstudent was Albert niet. Hoewel hij nauwelijks dronk . ‘bier is een recept voor domheid’ . hing hij wel veel rond in cafés en koffiehuizen. En dan was er natuurlijk zijn onafscheidelijke viool, die hij geregeld liet horen op huisconcerten. Toen hij eens een paar breiende dames onder zijn publiek ontwaarde, stapte hij subiet op met de woorden: “Ik wil u niet graag storen bij het breien.” Pijp roken deed hij veel; al op jonge leeftijd sloegen zijn tanden bruin uit. Hij was een uitgesproken zoetekauw en at meer gebak dan goed voor hem was.
De eerstejaarsstudent Einstein sliep meestal lang uit. Wiskundecolleges kon hij best missen, want die bevatten weinig nieuws. En mechanica, het eerste en enige natuurkundevak dat hij in het eerste jaar kreeg, stond pas voor het tweede semester op het programma. Trouwens, natuurkunde was in de Zúricher cafés hét gespreksonderwerp van Albert en zijn beste vrienden, de medestudent Marcel Grossmann en de zes jaar oudere, zojuist als werktuigbouwkundig ingenieur afgestudeerde Michele Angelo Besso. Natuurkunde, dat was het terrein met ‘paden, die naar dieper inzicht leiden’. Besso bracht hem in aanraking met het werk van de onconventionele fysicus Ernst Mach.
Mank
Omdat hij zo vaak verstek liet gaan bij ochtendcolleges, ontdekte hij pas in het tweede semester dat onder zijn vier mede-eerstejaars een vrouw zat, de mysterieuze Mileva Mavić. Ze was Servisch-Hongaarse, dochter van een rechter, en met 21 jaar een stuk ouder en rijper dan de jongens. Mileva had eerst een jaar geneeskunde geprobeerd aan de universiteit van Zúrich. Dat was geen succes geworden. Anders dan Albert was ze niet bepaald een uitgaanstype, maar gesloten en verlegen. Ze liep een beetje mank wegens een misvorming aan haar heup, maar ze had een prachtige, muzikale stem. Haar vriendinnen waren weg van Albert, al vonden ze wel dat hij vaker naar de kapper moest. Albert begon zijn trouwe briefwisseling met Marie Winteler uit Aarau te verwaarlozen.
In de zomervakantie na het eerste jaar maakten Albert en Mileva een wandeltocht. Het moet een verwarrende ervaring zijn geweest, want Mileva keerde na de zomer niet terug in Zúrich voor het tweede studiejaar. In plaats daarvan had ze zich ingeschreven aan de universiteit van Heidelberg. Via vrienden wist Albert haar op te sporen en te overreden naar Zúrich terug te keren.
In het tweede jaar draaide alles om het college van prof. Heinrich Friedrich Weber. Het heette eenvoudig ‘natuurkunde’ en beliep twee semesters. Praktisch de volledige, toen bekende natuurkunde werd behandeld op een rigide, uiterst wiskundige manier. Einstein was enthousiast en noemde Weber een ‘grootmeester’, maar later raakte hij teleurgesteld omdat er geen actuele onderwerpen werden aangekaart, zoals Maxwells elektromagnetische golven en de statistische mechanica van Boltzmann. Het beste college was volgens Albert dat van de wiskundige Minkowski. Het ging over capillaire verschijnselen en was een vroeg voorbeeld van mathematische fysica. Aan het einde van het tweede jaar kwamen de belangrijke tussenexamens. Van de vijf studenten uit zijn groepje was Albert de beste, met een gemiddelde van 5,7 uit 6,0 punten. In de zomervakantie verdiepte hij zich in het werk van Helmholtz, en begon te twijfelen aan het bestaan van de ether.
Het Eidgenössische Polytechnikum had twee natuurkundehoogleraren. Weber was de theoreticus, terwijl prof. Jean Pernet het grootste deel van het derde jaar in beslag nam voor de experimentele kant. Dat was niet bepaald Einsteins pakkie-an. De practicuminstructies gooide hij stelselmatig weg omdat hij zijn eigen methoden beter vond. Toen hij het heel erg had laten versloffen, kwam het zelfs tot een officiële vermaning van de directeur. In juli 1899 had hij zijn hoofd er niet helemaal bij, en ontplofte er iets. Zijn hand moest worden gehecht en hij kon een paar weken geen viool spelen. Professor Pernet concludeerde dat hij ongeschikt was voor natuurkunde en ried hem aan het eens te proberen met geneeskunde, rechten of filosofie.
In zonde
Hoewel Albert zijn eigen kamer bleef aanhouden en zijn ouders verzekerde dat hij ‘niet in zonde leefde’, werd de kamer van Mileva hoe langer hoe meer hun gemeenschappelijke optrekje. In de zomervakantie ontdekte het natuurkundestelletje een nieuw idool: Heinrich Hertz, die door strenge wiskundige aanpak de kloof hoopte te dichten tussen Newtons opvatting van licht als deeltjesstroom, en Huygens’ golftheorie.
Natuurkunde liet Einstein nooit los. Terwijl Mileva bij haar ouders thuis zat te blokken voor een herexamen projectieve meetkunde, broedde Albert in een pension in de bergen een experiment uit om de lichtsnelheid in bewegende objecten te meten. Na de zomer legde hij het toch niet zo heel erg triviale idee voor aan Weber, maar die zag er niet veel in.
Het vierde en laatste studiejaar stond in het teken van de ‘Diplomarbeit’. Zowel Albert als Mileva kreeg een opdracht die te maken had met warmtegeleiding, een van Webers specialismen. Zij vond het leuk, maar hij vond er niet veel aan. Het was hem te empirisch, liever dacht hij na over de mogelijke relatie tussen warmte en de beweging van de pas aangetoonde elektronen. Alberts enthousiasme daalde tot onder het nulpunt toen professor Weber hem het hele werkstuk liet overschrijven omdat hij verkeerd papier zou hebben gebruikt.
Uiteindelijk slaagde de heer A. Einstein op 28 juli 1900 voor het diploma ‘Fachlehrer mathematischer Richtung‘. Zijn gemiddelde examencijfer was niet hoger dan 4,91, en daarmee was Einstein de op één na slechtste van zijn groepje. De slechtste was Mileva. Zij was gezakt, vooral op wiskunde, en zou het jaar erop opnieuw examen moeten doen.
Na het examen wacht vele afgestudeerden het zwarte gat. Albert Einstein was hierop bepaald geen uitzondering. Het kostte flinke tijd voordat hij zijn draai had gevonden. Omdat hij slechts de vierde was van zijn groepje en het bij de hoogleraren aardig had verbruid, wilde het Polytechnikum hem niet als assistent. Een poging te promoveren aan de Universiteit van Zúrich . de voorloper van de ETH had nog geen promotierecht . mislukte. Hij probeerde vergeefs universitaire banen te vinden in Leipzig, Italië en zelfs bij Kamerlingh Onnes in Leiden. Af en toe had hij tijdelijke aanstellingen als leerkracht of privé-docent. Hij woonde in pensions. In 1901 werd Einstein Zwitsers staatsburger; hij was vijf jaar stateloos geweest.
Einstein en zijn geliefde Mileva waren van elkaar gescheiden en communiceerden vrijwel alleen per brief. Ze wilden trouwen, maar kregen geen toestemming van de ouders. Wat moest een rechtersdochter ook met een natuurkundige zonder fatsoenlijke baan en nog van joodse afkomst ook? Mileva raakte zwanger en kreeg een dochter, Lieserl. Albert, die zich zijn hele leven lang een hopeloos slechte partner en echtgenoot zou betonen, deed niet eens moeite het kind te zien. Haar lot is onduidelijk; vermoedelijk heeft de Servische familie van Mileva zich over haar ontfermd.
Tot een huwelijk met Mileva kwam het uiteindelijk toch, op 6 januari 1903. Het paar zou twee wettige zoons krijgen, die geen van tweeën erg gelukkig werden. In 1919 zouden ze scheiden.
In juni 1902 kreeg Einstein zijn befaamde aanstelling als ‘octrooideskundige derde klasse’ bij het Eidgenössische Amt fúr geistiges Eigentum in Bern. De zaken begonnen ten goede te keren. Het octrooibureau was een soort seculier klooster dat hem veel gelegenheid gaf om natuurkundige problemen te overdenken die hij in de avonduren besprak met Mileva en twee goede vrienden van de ‘Olympische Academie’.
Toen kwam 1905, het annus mirabilis (wonderjaar). In mei en juni, gedurende een explosie van creativiteit die niet langer duurde dan zes weken, ontwikkelde Einstein zijn baanbrekende theorieën over de straling van zwarte lichamen, het kwantumkarakter van licht, de Brownse beweging en de afmetingen van moleculen, en als klap op de vuurpijl de speciale relativiteitstheorie. Een ‘interessante bijkomstigheid’ van de laatstgenoemde is de gelijkwaardigheid van energie en massa: e = mc2. Ze vormden de opmaat tot de grootste ‘paradigmaverschuivingen’ in de wetenschap sinds het wonderjaar van Isaac Newton, 1665. Tien jaar later zou Albert Einstein beroemd zijn onder alle wetenschappers, en nog eens twintig jaar later onder alle wereldbewoners.
Bibliotheken vol
Over weinig mensen is zo veel geschreven als over Albert Einstein. Letterlijk bibliotheken vol. Ter gelegenheid van het internationale natuurkundejaar, dat bepaald niet toevallig precies honderd jaar na Einsteins annus mirabilis (wonderjaar) wordt gehouden, is er ook in Nederland een hele stapel nieuwe boeken over leven en werk van Einstein verschenen. Daar zitten nogal wat gelegenheidswerkjes tussen (‘Einstein voor dummies’, ‘Einstein voor managers’, ‘Einstein voor in je binnenzak’, ‘Einstein en Boeddha’, ‘Einstein in 90 minuten’), maar ook een paar die zeer de moeite waard zijn.
Van de oorspronkelijk Nederlandse boeken is zonder twijfel Einsteins licht van Volkskrant-redacteur Martijn van Calmthout het beste. Als het een film was, zou het een gespeelde documentaire zijn: in een paar doeltreffende scènes springt de hoofdfiguur er bijna echter in rond dan in de werkelijkheid. Beter, want evenwichtiger en beter geïnformeerd dan het verfilmde en veel geroemde ‘e = mc2’ van de Britse auteur David Bodanis.
Het heeft een wat merkwaardige titel, maar ‘Einstein verliefd’ van de Amerikaanse wetenschapsjournalist (New York Times) Dennis Overbye steekt met kop en schouders boven het overige aanbod uit. Overbye heeft jarenlang onderzoek gedaan naar vooral de vroege periode en iedere denkbare plaats zelf opgezocht. In geen ander boek komt de gecompliceerde persoon Einstein zo tot leven. Bovendien wordt het werk glashelder uitgelegd en in zijn context geplaatst. Een boeiend, warmbloedig boek.
Een aantal Einstein-boeken moet nog uitkomen. Deze maand verschijnt het degelijke, van oorsprong Duitse ‘Einstein . een biografie’ van Júrgen Neffe. Uit het Frans vertaald is ‘Einstein alstublieft’ van Jean-Claude Carrière. Ook de vierde Nederlandse druk van Einsteins eigen en bijzonder leesbare ‘Mijn theorie’ uit 1916 komt nog uit.
Veelbelovend oogt het in januari te verschijnen ‘Einstein in Nederland’ van Sybe Rispens. Albert Einstein kreeg aanbiedingen uit zowel Utrecht als Leiden. Deskundigen zijn het erover eens dat hij beslist zou zijn ingegaan op de Leidse uitnodiging uit 1911 om Hendrik Antoon Lorentz op te volgen als de ETH in Zúrich niet net iets eerder was geweest. Einstein had van 1920 tot 1933 een persoonlijke leerstoel in Leiden, waarvoor hij één keer per jaar een dag overkwam.
Voor wie dieper in Einstein wil duiken, over het nodige doorzettingsvermogen beschikt en wiskundig tegen een stootje kan blijft het in 1982 verschenen ‘Subtle is the Lord…’ van de in 2000 overleden Nederlandse Amerikaan Abraham Pais verreweg de beste Einstein-biografie.
Dennis Overbye: ‘Einstein verliefd . zijn gecompliceerde leven en revolutionaire werk’. Vertaald door Henk Moerdijk. Het Spectrum, Utrecht 2005. ISBN 90 274 1935 3. 459 p., € 24,95.
Martin van Calmthout: ‘Einsteins licht . een leven met relativiteit’. Contact, Amsterdam 2005. ISBN 90 2542 841x. 204 p., € 19,90.
Jean-Claude Carrière: ‘Einstein alstublieft’. De Bezige Bij, Amsterdam 2005. ISBN 90 2341 893X. € 17,90.
Júrgen Neffe: ‘Einstein . een biografie’. Ten Have, Kampen 2005. ISBN 90 2595 5517. € 39,90.
Sybe Rispens: ‘Einstein in Nederland . een intellectuele biografie’. Anthos, Amsterdam 2006. ISBN 90 2631 9037. € 12,95.
Albert Einstein: ‘Mijn theorie’. Het Spectrum, Utrecht 2005. ISBN 90 2745 7581. € 10,50.
Abraham Pais: ‘Subtle is the Lord . the Science and the Life of Albert Einstein’. Oxford University Press, Oxford 1982, ISBN 01 928 0672 6. 568 p., € 31,50.
Een jaar eerder had Albert zich ook al aangediend bij het Eidgenössische Polytechnikum, dat toen alom beschouwd werd als de beste technische opleiding die je maar kon krijgen (en die, als Eidgenössische Technische Hochschule, nog steeds bij de wereldtop hoort). Maar toen vond een wiskundedocent dat de zestienjarige knaap toch eerst iets aan zijn mondelinge vaardigheden en algemene ontwikkeling moest doen alvorens hij kon worden toegelaten. Zijn opmerkelijke prestaties op het gebied van de wiskunde wogen daar niet tegenop.
Er is geen wetenschapper, laat staan een natuurkundige, laat helema’a’l staan een gewezen techniekstudent, over wie zoveel verhalen bestaan als Albert Einstein. De omvang van zijn roem is nauwelijks te bevatten. Er zullen niet veel aardbewoners zijn die zijn gezicht niet in een oogopslag herkennen. Wat dat aangaat hoeft hij alleen mensen van het formaat Charlie Chaplin, Mahatma Ghandi of Marilyn Monroe naast zich te dulden. Vaak genoeg wordt hij met zulke mensen in één adem genoemd. Een niveau hoger bestaat niet; Albert Einstein is, vijftig jaar na zijn dood, nog steeds de superster van de wetenschap.
Bij de verhalen die iedereen in zijn achterhoofd heeft, hoort dat Einstein ‘eigenlijk helemaal niet zo goed kon meekomen’ op school. Het is waar dat hij niet eens de middelbare school voltooide, maar verder had hij ook kenmerken van een wonderkind. Anders zou hij het ook niet in zijn hoofd hebben gehaald om op zijn zestiende aan te kloppen bij de technische hogeschool.
Dat hoofd, dat was nogal groot. Of Alberts pariëtale kwab (waar onder meer het ruimtelijk inzicht huist) toen ook al vijftien procent groter was dan normaal, zoals Canadese onderzoekers in 1999 meenden vast te stellen, is onduidelijk, maar het bezorgde mevrouw Pauline Einstein-Koch op 14 maart 1879 om half twaalf ‘s ochtends in het Zuid-Duitse Ulm in elk geval wel een zware bevalling. Even werd gedacht dat de boreling mismaakt was.
Zoals het een wonderkind betaamt, was Albert laat met praten. De overlevering wil dat zijn eerste volledige zin kwam bij de geboorte van zijn ruim twee jaar jongere zusje Maja. Hij vroeg zich af waarom er geen wielen onder zijn nieuwe speelgoed zaten. Een andere overlevering, door de oude Einstein zelf de wereld in gebracht, wil dat hij al vroeg getroffen was door de raadselen van ruimte en tijd. Dat gebeurde toen zijn vader hem op vier- of vijfjarige leeftijd een kompas liet zien. Albert zou het hebben ervaren als roeping voor zijn verdere leven. Hij had ook een tijd een manie in het bouwen van kaartenhuizen. Daarmee kon hij uren zoet zijn.
Het was overigens een driftig ventje. Hij kon snel onredelijk kwaad worden. Er zijn verhalen over het gooien met een bowlingbal naar Maja, en met een stoel naar de vioollerares, die hij vanaf zijn vijfde jaar had.
Varkensvlees
De Einsteins waren een geseculariseerd joodse, liberale en vooruitstrevende familie. Het woord ‘welvarend’ hoort eigenlijk ook in dat rijtje, maar daarvoor waren de zakelijke successen te onregelmatig. Tot verbazing van zijn ouders ontbrandde er in de tienjarige Albert kortstondig een religieus vuur. Hij kreeg grote belangstelling voor de joodse rituelen en als enige van het gezin weigerde hij een tijd varkensvlees te eten.
Het bleek een kortstondige bevlieging. Er kwam iets anders voor in de plaats. Voor zijn twaalfde verjaardag kreeg hij van een Poolse geneeskundestudent, die een soort protégé van het gezin was, een boek over wiskunde. Einstein zou dit zijn hele leven lang aanduiden als het ‘heilige boek’. Hij werkte het in een vloek en een zucht door, en deed er in de zomervakantie de hele wiskundestof van het gymnasium achteraan, plus de differentiaal- en integraalrekening. Hij vond een origineel bewijs voor de stelling van Pythagoras. Daarna las hij met de Poolse student de hele ‘Kritik der reinen Vernunft’ van Immanuel Kant. Tussendoor speelde hij met zijn moeder sonates van Mozart en Beethoven. Van de laatste moest hij overigens niet veel hebben nadat hij Bach ontdekte.
Vader Hermann Einstein was handelaar in min of meer technische artikelen, zoals springveren voor bedden. Hij had wel iets met techniek, wiskunde en dat soort dingen . het zat in de familie.
Echt aangestoken door het techniekvirus was oom Jakob, de jongere broer van Hermann. Hij was in Stuttgart afgestudeerd als één van de eerste elektrotechnisch ingenieurs (in Nederland kon dat vak pas vanaf de jaren dertig van de vorige eeuw worden gestudeerd). Jakob Einstein was weliswaar niet zo’n grote als Werner von Siemens, maar verwierf een aantal patenten op het gebied van dynamo’s en elektriciteitsmeters. In 1885 werd in Múnchen de ‘Elektro-Technische Fabrik J. Einstein & Co’ opgericht. Min of meer zoals dat in Nederland bij Philips ging, nam de ene broer de techniek voor zijn rekening terwijl de andere, Alberts vader Hermann, de zakelijke kant deed.
Op zijn hoogtepunt had het bedrijf tweehonderd werknemers, maar al snel kon het niet op tegen de overmacht van AEG en Siemens. In 1894 al was een faillissement onafwendbaar, en die gebeurtenis markeert ook het moment waarop de zestienjarige Albert zijn eigen lijn begon te trekken. De gezinnen van Hermann en Jakob Einstein verhuisden naar Pavia in de buurt van Milaan, in een poging om in Noord-Italië een nieuwe markt aan te boren. Albert bleef achter bij familie in Múnchen om zijn middelbare school af te maken. Dat duurde echter niet lang. Na een paar maanden nam hij de kuierlatten en stond hij ineens in Pavia voor de deur. Niet uit heimwee, maar om de Duitse dienstplicht te ontlopen. Met nog anderhalf jaar voor de boeg, liet hij het gymnasium zitten. Het ging er toch al niet zo goed en Albert had er vaak problemen. Dr. Joseph Degenhart, leraar Grieks aan het Luitpold Gymnasium in Múnchen, dankt zijn plaats in de geschiedenisboeken aan de opmerking dat er ‘van de jongeheer Einstein wel nooit iets terecht zou komen’.
Surfen
Een jaar lang hing Albert een beetje rond, en hielp wat in het bedrijf van zijn vader en zijn oom. Hij had meer dan genoeg tijd om te lezen en na te denken over natuurkundige problemen. Uit deze tijd stammen de eerste ‘gedachte-experimenten’, waarmee hij later zo beroemd zou worden. Hoe zou het zijn om mee te surfen op een lichtgolf? Is een magnetisch veld misschien een vervorming van de ether?
Hij nam het besluit om toelatingsexamen te doen aan het Eidgenössische (Zwitsers-federale) Polytechnikum in Zúrich, toen een bijna-academische opleiding. Er was een mogelijkheid er zonder gymnasiumdiploma op te komen. De docenten toonden zich onder de indruk van zijn wiskundige prestaties, maar vonden Albert te jong. Een extra jaar middelbaar onderwijs zou hem goed doen. De school in het kleine plaatsje Aarau werd hem aangeraden. Die stond bekend als de beste van Zwitserland, wat ongeveer synoniem is met de beste ter wereld. Hij kreeg kost en inwoning bij een van de leraren, Jost Winteler. Tussen de zeven andere kinderen van het vooruitstrevende gezin voelde hij zich uitstekend. Vooral met de twee jaar oudere Marie klikte het.
Zoals hij zijn hele leven zou blijven, was de jonge Albert Einstein best een leuke jongen. Hij was knap, charmant en gevat, en met al zijn slordigheden niet zonder ijdelheid . op zijn zestiende droeg hij al een vilten hoed. Wel had hij buien waarbij hij zich afsloot voor de buitenwereld; tegenwoordig wordt wel gedacht dat hij een lichte vorm van autisme onder de leden had.
Op zijn eigen houtje was hij al een heel eind gevorderd in de natuurkunde. Toen het onderwerp nog moest doordringen tot de meeste natuurkundehoogleraren, wist de zeventienjarige jongen al alles over de recent door James Clerk Maxwell beschreven elektromagnetische golven. Overal haalde hij boeken en tijdschriftartikelen vandaan.
Het jaar in Aarau werd afgesloten met een bijna fataal ongeluk op een bergwandeling, en toen was Albert rijp voor de hogeschool. Hij slaagde voor het toelatingsexamen en huurde een kamer in een wijk met veel buitenlandse studenten. In 1896 al kwam een kwart van de toen ongeveer tweeduizend techniekstudenten uit het buitenland. Zúrich was een aantrekkelijke stad van vrijdenkers, bakermat van het dadaïsme. Rosa Luxemburg en James Joyce woonden er ook.
Een modelstudent was Albert niet. Hoewel hij nauwelijks dronk . ‘bier is een recept voor domheid’ . hing hij wel veel rond in cafés en koffiehuizen. En dan was er natuurlijk zijn onafscheidelijke viool, die hij geregeld liet horen op huisconcerten. Toen hij eens een paar breiende dames onder zijn publiek ontwaarde, stapte hij subiet op met de woorden: “Ik wil u niet graag storen bij het breien.” Pijp roken deed hij veel; al op jonge leeftijd sloegen zijn tanden bruin uit. Hij was een uitgesproken zoetekauw en at meer gebak dan goed voor hem was.
De eerstejaarsstudent Einstein sliep meestal lang uit. Wiskundecolleges kon hij best missen, want die bevatten weinig nieuws. En mechanica, het eerste en enige natuurkundevak dat hij in het eerste jaar kreeg, stond pas voor het tweede semester op het programma. Trouwens, natuurkunde was in de Zúricher cafés hét gespreksonderwerp van Albert en zijn beste vrienden, de medestudent Marcel Grossmann en de zes jaar oudere, zojuist als werktuigbouwkundig ingenieur afgestudeerde Michele Angelo Besso. Natuurkunde, dat was het terrein met ‘paden, die naar dieper inzicht leiden’. Besso bracht hem in aanraking met het werk van de onconventionele fysicus Ernst Mach.
Mank
Omdat hij zo vaak verstek liet gaan bij ochtendcolleges, ontdekte hij pas in het tweede semester dat onder zijn vier mede-eerstejaars een vrouw zat, de mysterieuze Mileva Mavić. Ze was Servisch-Hongaarse, dochter van een rechter, en met 21 jaar een stuk ouder en rijper dan de jongens. Mileva had eerst een jaar geneeskunde geprobeerd aan de universiteit van Zúrich. Dat was geen succes geworden. Anders dan Albert was ze niet bepaald een uitgaanstype, maar gesloten en verlegen. Ze liep een beetje mank wegens een misvorming aan haar heup, maar ze had een prachtige, muzikale stem. Haar vriendinnen waren weg van Albert, al vonden ze wel dat hij vaker naar de kapper moest. Albert begon zijn trouwe briefwisseling met Marie Winteler uit Aarau te verwaarlozen.
In de zomervakantie na het eerste jaar maakten Albert en Mileva een wandeltocht. Het moet een verwarrende ervaring zijn geweest, want Mileva keerde na de zomer niet terug in Zúrich voor het tweede studiejaar. In plaats daarvan had ze zich ingeschreven aan de universiteit van Heidelberg. Via vrienden wist Albert haar op te sporen en te overreden naar Zúrich terug te keren.
In het tweede jaar draaide alles om het college van prof. Heinrich Friedrich Weber. Het heette eenvoudig ‘natuurkunde’ en beliep twee semesters. Praktisch de volledige, toen bekende natuurkunde werd behandeld op een rigide, uiterst wiskundige manier. Einstein was enthousiast en noemde Weber een ‘grootmeester’, maar later raakte hij teleurgesteld omdat er geen actuele onderwerpen werden aangekaart, zoals Maxwells elektromagnetische golven en de statistische mechanica van Boltzmann. Het beste college was volgens Albert dat van de wiskundige Minkowski. Het ging over capillaire verschijnselen en was een vroeg voorbeeld van mathematische fysica. Aan het einde van het tweede jaar kwamen de belangrijke tussenexamens. Van de vijf studenten uit zijn groepje was Albert de beste, met een gemiddelde van 5,7 uit 6,0 punten. In de zomervakantie verdiepte hij zich in het werk van Helmholtz, en begon te twijfelen aan het bestaan van de ether.
Het Eidgenössische Polytechnikum had twee natuurkundehoogleraren. Weber was de theoreticus, terwijl prof. Jean Pernet het grootste deel van het derde jaar in beslag nam voor de experimentele kant. Dat was niet bepaald Einsteins pakkie-an. De practicuminstructies gooide hij stelselmatig weg omdat hij zijn eigen methoden beter vond. Toen hij het heel erg had laten versloffen, kwam het zelfs tot een officiële vermaning van de directeur. In juli 1899 had hij zijn hoofd er niet helemaal bij, en ontplofte er iets. Zijn hand moest worden gehecht en hij kon een paar weken geen viool spelen. Professor Pernet concludeerde dat hij ongeschikt was voor natuurkunde en ried hem aan het eens te proberen met geneeskunde, rechten of filosofie.
In zonde
Hoewel Albert zijn eigen kamer bleef aanhouden en zijn ouders verzekerde dat hij ‘niet in zonde leefde’, werd de kamer van Mileva hoe langer hoe meer hun gemeenschappelijke optrekje. In de zomervakantie ontdekte het natuurkundestelletje een nieuw idool: Heinrich Hertz, die door strenge wiskundige aanpak de kloof hoopte te dichten tussen Newtons opvatting van licht als deeltjesstroom, en Huygens’ golftheorie.
Natuurkunde liet Einstein nooit los. Terwijl Mileva bij haar ouders thuis zat te blokken voor een herexamen projectieve meetkunde, broedde Albert in een pension in de bergen een experiment uit om de lichtsnelheid in bewegende objecten te meten. Na de zomer legde hij het toch niet zo heel erg triviale idee voor aan Weber, maar die zag er niet veel in.
Het vierde en laatste studiejaar stond in het teken van de ‘Diplomarbeit’. Zowel Albert als Mileva kreeg een opdracht die te maken had met warmtegeleiding, een van Webers specialismen. Zij vond het leuk, maar hij vond er niet veel aan. Het was hem te empirisch, liever dacht hij na over de mogelijke relatie tussen warmte en de beweging van de pas aangetoonde elektronen. Alberts enthousiasme daalde tot onder het nulpunt toen professor Weber hem het hele werkstuk liet overschrijven omdat hij verkeerd papier zou hebben gebruikt.
Uiteindelijk slaagde de heer A. Einstein op 28 juli 1900 voor het diploma ‘Fachlehrer mathematischer Richtung‘. Zijn gemiddelde examencijfer was niet hoger dan 4,91, en daarmee was Einstein de op één na slechtste van zijn groepje. De slechtste was Mileva. Zij was gezakt, vooral op wiskunde, en zou het jaar erop opnieuw examen moeten doen.
Na het examen wacht vele afgestudeerden het zwarte gat. Albert Einstein was hierop bepaald geen uitzondering. Het kostte flinke tijd voordat hij zijn draai had gevonden. Omdat hij slechts de vierde was van zijn groepje en het bij de hoogleraren aardig had verbruid, wilde het Polytechnikum hem niet als assistent. Een poging te promoveren aan de Universiteit van Zúrich . de voorloper van de ETH had nog geen promotierecht . mislukte. Hij probeerde vergeefs universitaire banen te vinden in Leipzig, Italië en zelfs bij Kamerlingh Onnes in Leiden. Af en toe had hij tijdelijke aanstellingen als leerkracht of privé-docent. Hij woonde in pensions. In 1901 werd Einstein Zwitsers staatsburger; hij was vijf jaar stateloos geweest.
Einstein en zijn geliefde Mileva waren van elkaar gescheiden en communiceerden vrijwel alleen per brief. Ze wilden trouwen, maar kregen geen toestemming van de ouders. Wat moest een rechtersdochter ook met een natuurkundige zonder fatsoenlijke baan en nog van joodse afkomst ook? Mileva raakte zwanger en kreeg een dochter, Lieserl. Albert, die zich zijn hele leven lang een hopeloos slechte partner en echtgenoot zou betonen, deed niet eens moeite het kind te zien. Haar lot is onduidelijk; vermoedelijk heeft de Servische familie van Mileva zich over haar ontfermd.
Tot een huwelijk met Mileva kwam het uiteindelijk toch, op 6 januari 1903. Het paar zou twee wettige zoons krijgen, die geen van tweeën erg gelukkig werden. In 1919 zouden ze scheiden.
In juni 1902 kreeg Einstein zijn befaamde aanstelling als ‘octrooideskundige derde klasse’ bij het Eidgenössische Amt fúr geistiges Eigentum in Bern. De zaken begonnen ten goede te keren. Het octrooibureau was een soort seculier klooster dat hem veel gelegenheid gaf om natuurkundige problemen te overdenken die hij in de avonduren besprak met Mileva en twee goede vrienden van de ‘Olympische Academie’.
Toen kwam 1905, het annus mirabilis (wonderjaar). In mei en juni, gedurende een explosie van creativiteit die niet langer duurde dan zes weken, ontwikkelde Einstein zijn baanbrekende theorieën over de straling van zwarte lichamen, het kwantumkarakter van licht, de Brownse beweging en de afmetingen van moleculen, en als klap op de vuurpijl de speciale relativiteitstheorie. Een ‘interessante bijkomstigheid’ van de laatstgenoemde is de gelijkwaardigheid van energie en massa: e = mc2. Ze vormden de opmaat tot de grootste ‘paradigmaverschuivingen’ in de wetenschap sinds het wonderjaar van Isaac Newton, 1665. Tien jaar later zou Albert Einstein beroemd zijn onder alle wetenschappers, en nog eens twintig jaar later onder alle wereldbewoners.
Bibliotheken vol
Over weinig mensen is zo veel geschreven als over Albert Einstein. Letterlijk bibliotheken vol. Ter gelegenheid van het internationale natuurkundejaar, dat bepaald niet toevallig precies honderd jaar na Einsteins annus mirabilis (wonderjaar) wordt gehouden, is er ook in Nederland een hele stapel nieuwe boeken over leven en werk van Einstein verschenen. Daar zitten nogal wat gelegenheidswerkjes tussen (‘Einstein voor dummies’, ‘Einstein voor managers’, ‘Einstein voor in je binnenzak’, ‘Einstein en Boeddha’, ‘Einstein in 90 minuten’), maar ook een paar die zeer de moeite waard zijn.
Van de oorspronkelijk Nederlandse boeken is zonder twijfel Einsteins licht van Volkskrant-redacteur Martijn van Calmthout het beste. Als het een film was, zou het een gespeelde documentaire zijn: in een paar doeltreffende scènes springt de hoofdfiguur er bijna echter in rond dan in de werkelijkheid. Beter, want evenwichtiger en beter geïnformeerd dan het verfilmde en veel geroemde ‘e = mc2’ van de Britse auteur David Bodanis.
Het heeft een wat merkwaardige titel, maar ‘Einstein verliefd’ van de Amerikaanse wetenschapsjournalist (New York Times) Dennis Overbye steekt met kop en schouders boven het overige aanbod uit. Overbye heeft jarenlang onderzoek gedaan naar vooral de vroege periode en iedere denkbare plaats zelf opgezocht. In geen ander boek komt de gecompliceerde persoon Einstein zo tot leven. Bovendien wordt het werk glashelder uitgelegd en in zijn context geplaatst. Een boeiend, warmbloedig boek.
Een aantal Einstein-boeken moet nog uitkomen. Deze maand verschijnt het degelijke, van oorsprong Duitse ‘Einstein . een biografie’ van Júrgen Neffe. Uit het Frans vertaald is ‘Einstein alstublieft’ van Jean-Claude Carrière. Ook de vierde Nederlandse druk van Einsteins eigen en bijzonder leesbare ‘Mijn theorie’ uit 1916 komt nog uit.
Veelbelovend oogt het in januari te verschijnen ‘Einstein in Nederland’ van Sybe Rispens. Albert Einstein kreeg aanbiedingen uit zowel Utrecht als Leiden. Deskundigen zijn het erover eens dat hij beslist zou zijn ingegaan op de Leidse uitnodiging uit 1911 om Hendrik Antoon Lorentz op te volgen als de ETH in Zúrich niet net iets eerder was geweest. Einstein had van 1920 tot 1933 een persoonlijke leerstoel in Leiden, waarvoor hij één keer per jaar een dag overkwam.
Voor wie dieper in Einstein wil duiken, over het nodige doorzettingsvermogen beschikt en wiskundig tegen een stootje kan blijft het in 1982 verschenen ‘Subtle is the Lord…’ van de in 2000 overleden Nederlandse Amerikaan Abraham Pais verreweg de beste Einstein-biografie.
Dennis Overbye: ‘Einstein verliefd . zijn gecompliceerde leven en revolutionaire werk’. Vertaald door Henk Moerdijk. Het Spectrum, Utrecht 2005. ISBN 90 274 1935 3. 459 p., € 24,95.
Martin van Calmthout: ‘Einsteins licht . een leven met relativiteit’. Contact, Amsterdam 2005. ISBN 90 2542 841x. 204 p., € 19,90.
Jean-Claude Carrière: ‘Einstein alstublieft’. De Bezige Bij, Amsterdam 2005. ISBN 90 2341 893X. € 17,90.
Júrgen Neffe: ‘Einstein . een biografie’. Ten Have, Kampen 2005. ISBN 90 2595 5517. € 39,90.
Sybe Rispens: ‘Einstein in Nederland . een intellectuele biografie’. Anthos, Amsterdam 2006. ISBN 90 2631 9037. € 12,95.
Albert Einstein: ‘Mijn theorie’. Het Spectrum, Utrecht 2005. ISBN 90 2745 7581. € 10,50.
Abraham Pais: ‘Subtle is the Lord . the Science and the Life of Albert Einstein’. Oxford University Press, Oxford 1982, ISBN 01 928 0672 6. 568 p., € 31,50.
Comments are closed.