Campus

Het keurslijf van ‘course evalution’

Na een jaar verplichte ‘course evaluation’ zijn de reacties op het nieuwe, uniforme systeem van onderwijsevalutie wisselend. Sommige faculteiten willen meer vrijheid in het opstellen van hun vragen en zijn bang voor een te grote invloed vanuit het hoofdbureau.

Andere zijn juist positief over het kwaliteitscontrolesysteem.


1 De eerste les lijntekenen bij Bouwkunde

Een jaar geleden voerde het college van bestuur het systeem in van ‘course evaluation’. Een uit de Verenigde Staten overgenomen onderwijsevaluatiemethode om docenten, vakken en opleidingen te kunnen beoordelen en vergelijken. Motief achter de centrale invoering was een gegarandeerde kwaliteitsenquête op iedere faculteit en de mogelijkheid tot vergelijking tussen de opleidingen.

Iedere faculteit moet nu aan alle studenten per gevolgd vak een lijst van ongeveer veertig vragen voorleggen. Deze mogen bij de beantwoording kiezen uit ‘ja’ of ‘nee’. Op de meeste faculteiten wordt verplichte vragenlijst alleen nog in de propedeuse gebruikt en het begin van het basisdoctoraal.

Klacht uit de hoek van de onderwijsadviseurs is dat de vragen slecht aansluiten op het facultaire onderwijssysteem. Naast het centrale systeem gebruiken faculteiten daarom toch nog eigen enquêtes en andere onderwijsevaluatiesystemen.

Drs. H.M. Wasmus, onderwijsadviseur bij Civiele Techniek, noemt de informatie ‘redelijk bruikbaar’, maar volgens haar kan nog veel verbeterd worden aan het systeem. ,,Het is statistisch niet verantwoord om maar twee antwoorden mogelijk te maken.” Zij gebruikt liever een schaal met meerdere keuzemogelijkheden voor de student. ,,Het is moeilijk om bij deze enquête zelf een norm te maken voor de beoordelingen van een docent. Ik weet niet wanneer ik een docent goed of slecht moet vinden.”

Verder heeft zij als kritiek: ,,De formuleringen zijn te stijf en de faculteit krijgt te weinig ruimte voor het stellen van ‘eigen’ vragen.” Bovendien krijgt ze te veel informatie: ,,Ieder kwartaal of blok krijg ik stapels enquêtes binnen die ik toch niet allemaal kan gebruiken. Ik evalueerde vroeger veel gerichter en niet altijd ieder vak.”
Overleg

Ir. J.W. Smeets, de centrale coördinator op het Bureau van de universiteit, is juist erg tevreden over de resultaten. Onlangs maakte hij een inventarisatie van alle faculteiten. Volgens hem vormden de reacties geen aanleiding om het systeem te herzien. ,,Sommige faculteiten hadden nog geen evaluatiesysteem, met name zij zijn erg tevreden. Op de andere faculteiten kwam dit in plaats van hun eigen evaluatie. Natuurlijk hoor je dan klachten. Iedereen vindt zijn eigen systeem altijd het beste.”

Smeets legt uit dat het systeem is ontworpen dooronderwijsspecialisten in samenwerking met de faculteiten. ,,De huidige vragenlijst is het resultaat van een zorgvuldig proces.” Ook een aanpassing van de enquête aan een onderwijssysteem is mogelijk. Dit is bij Bouwkunde gebeurd, waar het zogenaamde probleem gestuurd onderwijs (pgo) een aangepaste enquête noodzakelijk maakte.

H. Schoffelen, onderwijsadviseur aan die faculteit, is erg te spreken over het systeem. ,,Het systeem is in overleg met het hoofdgebouw tot stand gekomen en sluit goed aan op het pgo.” Smeets: ,,Als een faculteit met gegronde klachten komt, dan zullen we altijd luisteren, maar we moeten oppassen dat het wel één enquête blijft.”
Moment

De meeste faculteiten leggen de vragen direct na het tentamen voor aan de studenten, maar volgens onderwijsspecialisten is dat niet het juiste moment. De student zou zich dan te veel laten beïnvloeden door de moeilijkheidsgraad van het tentamen. Ook de ‘invulvriendelijkheid’ van de formulieren blijkt slecht. Veel formulieren zijn onbruikbaar omdat studenten hun voorkeuren niet op de juiste wijze aangeven door, bijvoorbeeld een kruisje in plaats van een streepje te plaatsen.

Voor deze problemen lijkt men bij Technische Bestuurskunde een oplossing gevonden te hebben. De enquête wordt daar, enkele weken na het tentamen, via Internet afgenomen. ,,Een studentvriendelijke manier van evalueren”, vindt A.J. van Peppen, onderwijsadviseur aan deze faculteit. Studenten vullen aan het begin in welke colleges ze hebben gevolgd, en alleen over die vakken beantwoorden ze de vragen, gewoon met de computer. Er zijn nog wel wat kleine problemen met het programma, maar verder zijn de ervaringen positief.”

Ook hij doet zijn beklag over de vragenlijst. ,,Ik wil de studenten graag ook nog ‘eigen’ vragen stellen, maar dat durf ik bijna niet naast de veertig vragen die ze al moeten beantwoorden, anders blijven ze bezig.”

Hij vraagt zich net als Wasmus af wat er met de enorme hoeveelheden informatie gebeurt die hij naar het hoofdgebouw stuurt. Ze zijn bang voor ongepaste maatregelen van het hoofdgebouw en weren daarom liever de ‘pottenkijkers’ uit de onderwijskeuken. Volgens Wasmus kan de onderwijsadviseur op de eigen faculteit gericht ingrijpen en de docenten ‘coachen’. ,,Daar is het hoofdgebouw niet voor nodig.”

Volgens Smeets hoeven faculteiten zich geen zorgen te maken over eventuele maatregelen: ,,We verlenen tot nu toe alleen maar een service. Ieder kwartaal verwerken we de enquêtes en maken er rapportjes van voor de faculteiten. Pure dienstverlening, zo weten we zeker dat het onderwijs op iedere faculteit goed geëvalueerd wordt.” Hij verwacht niet dat de informatie op korte termijn door het cvb gebruikt gaat worden voor centraal ingrijpen. ,,Misschien verandert dat nog in de toekomst.”
(O.R.)

Occo Roelofsen

Na een jaar verplichte ‘course evaluation’ zijn de reacties op het nieuwe, uniforme systeem van onderwijsevalutie wisselend. Sommige faculteiten willen meer vrijheid in het opstellen van hun vragen en zijn bang voor een te grote invloed vanuit het hoofdbureau. Andere zijn juist positief over het kwaliteitscontrolesysteem.


1 De eerste les lijntekenen bij Bouwkunde

Een jaar geleden voerde het college van bestuur het systeem in van ‘course evaluation’. Een uit de Verenigde Staten overgenomen onderwijsevaluatiemethode om docenten, vakken en opleidingen te kunnen beoordelen en vergelijken. Motief achter de centrale invoering was een gegarandeerde kwaliteitsenquête op iedere faculteit en de mogelijkheid tot vergelijking tussen de opleidingen.

Iedere faculteit moet nu aan alle studenten per gevolgd vak een lijst van ongeveer veertig vragen voorleggen. Deze mogen bij de beantwoording kiezen uit ‘ja’ of ‘nee’. Op de meeste faculteiten wordt verplichte vragenlijst alleen nog in de propedeuse gebruikt en het begin van het basisdoctoraal.

Klacht uit de hoek van de onderwijsadviseurs is dat de vragen slecht aansluiten op het facultaire onderwijssysteem. Naast het centrale systeem gebruiken faculteiten daarom toch nog eigen enquêtes en andere onderwijsevaluatiesystemen.

Drs. H.M. Wasmus, onderwijsadviseur bij Civiele Techniek, noemt de informatie ‘redelijk bruikbaar’, maar volgens haar kan nog veel verbeterd worden aan het systeem. ,,Het is statistisch niet verantwoord om maar twee antwoorden mogelijk te maken.” Zij gebruikt liever een schaal met meerdere keuzemogelijkheden voor de student. ,,Het is moeilijk om bij deze enquête zelf een norm te maken voor de beoordelingen van een docent. Ik weet niet wanneer ik een docent goed of slecht moet vinden.”

Verder heeft zij als kritiek: ,,De formuleringen zijn te stijf en de faculteit krijgt te weinig ruimte voor het stellen van ‘eigen’ vragen.” Bovendien krijgt ze te veel informatie: ,,Ieder kwartaal of blok krijg ik stapels enquêtes binnen die ik toch niet allemaal kan gebruiken. Ik evalueerde vroeger veel gerichter en niet altijd ieder vak.”
Overleg

Ir. J.W. Smeets, de centrale coördinator op het Bureau van de universiteit, is juist erg tevreden over de resultaten. Onlangs maakte hij een inventarisatie van alle faculteiten. Volgens hem vormden de reacties geen aanleiding om het systeem te herzien. ,,Sommige faculteiten hadden nog geen evaluatiesysteem, met name zij zijn erg tevreden. Op de andere faculteiten kwam dit in plaats van hun eigen evaluatie. Natuurlijk hoor je dan klachten. Iedereen vindt zijn eigen systeem altijd het beste.”

Smeets legt uit dat het systeem is ontworpen dooronderwijsspecialisten in samenwerking met de faculteiten. ,,De huidige vragenlijst is het resultaat van een zorgvuldig proces.” Ook een aanpassing van de enquête aan een onderwijssysteem is mogelijk. Dit is bij Bouwkunde gebeurd, waar het zogenaamde probleem gestuurd onderwijs (pgo) een aangepaste enquête noodzakelijk maakte.

H. Schoffelen, onderwijsadviseur aan die faculteit, is erg te spreken over het systeem. ,,Het systeem is in overleg met het hoofdgebouw tot stand gekomen en sluit goed aan op het pgo.” Smeets: ,,Als een faculteit met gegronde klachten komt, dan zullen we altijd luisteren, maar we moeten oppassen dat het wel één enquête blijft.”
Moment

De meeste faculteiten leggen de vragen direct na het tentamen voor aan de studenten, maar volgens onderwijsspecialisten is dat niet het juiste moment. De student zou zich dan te veel laten beïnvloeden door de moeilijkheidsgraad van het tentamen. Ook de ‘invulvriendelijkheid’ van de formulieren blijkt slecht. Veel formulieren zijn onbruikbaar omdat studenten hun voorkeuren niet op de juiste wijze aangeven door, bijvoorbeeld een kruisje in plaats van een streepje te plaatsen.

Voor deze problemen lijkt men bij Technische Bestuurskunde een oplossing gevonden te hebben. De enquête wordt daar, enkele weken na het tentamen, via Internet afgenomen. ,,Een studentvriendelijke manier van evalueren”, vindt A.J. van Peppen, onderwijsadviseur aan deze faculteit. Studenten vullen aan het begin in welke colleges ze hebben gevolgd, en alleen over die vakken beantwoorden ze de vragen, gewoon met de computer. Er zijn nog wel wat kleine problemen met het programma, maar verder zijn de ervaringen positief.”

Ook hij doet zijn beklag over de vragenlijst. ,,Ik wil de studenten graag ook nog ‘eigen’ vragen stellen, maar dat durf ik bijna niet naast de veertig vragen die ze al moeten beantwoorden, anders blijven ze bezig.”

Hij vraagt zich net als Wasmus af wat er met de enorme hoeveelheden informatie gebeurt die hij naar het hoofdgebouw stuurt. Ze zijn bang voor ongepaste maatregelen van het hoofdgebouw en weren daarom liever de ‘pottenkijkers’ uit de onderwijskeuken. Volgens Wasmus kan de onderwijsadviseur op de eigen faculteit gericht ingrijpen en de docenten ‘coachen’. ,,Daar is het hoofdgebouw niet voor nodig.”

Volgens Smeets hoeven faculteiten zich geen zorgen te maken over eventuele maatregelen: ,,We verlenen tot nu toe alleen maar een service. Ieder kwartaal verwerken we de enquêtes en maken er rapportjes van voor de faculteiten. Pure dienstverlening, zo weten we zeker dat het onderwijs op iedere faculteit goed geëvalueerd wordt.” Hij verwacht niet dat de informatie op korte termijn door het cvb gebruikt gaat worden voor centraal ingrijpen. ,,Misschien verandert dat nog in de toekomst.”
(O.R.)

Occo Roelofsen

Editor Redactie

Do you have a question or comment about this article?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.