Campus

‘Het ideale college is nog nooit gegeven’

Dr.ir. Akke Suiker is vorige week verkozen tot beste docent van de TU Delft in 2010. Zijn recept: hij kleedt de lesstof uit tot de essentie. En als er tijd over is, schrikt hij er niet voor terug zijn studenten een paar levenslessen mee te geven.


WIE IS AKKE SUIKER?

Akke Suiker (41) studeerde civiele techniek in Delft en begon zijn promotie aan de faculteit Civiele Techniek en Geowetenschappen. In 1999 stapte hij samen met zijn promotor over naar de faculteit Luchtvaart- en Ruimtevaarttechniek (L&R). Tijdens zijn promotie is hij een jaar in Amerika geweest en een jaar in Engeland. “Nu ik de veertig ben gepasseerd, zie ik pas goed hoe waardevol deze ervaringen zijn geweest voor mijn verdere loopbaan. Dat probeer ik ook aan mijn studenten mee te geven. Richt je eerst op de ontwikkeling van jezelf.” Suiker hecht weinig waarde aan materiële zaken, vertelt hij. “Het verzamelen van geld heeft me nooit geboeid. Ik heb een oude, roestige auto. Mijn vrienden lachen me uit, maar ik hecht me er juist aan. Het geluk zit in kleine, dagelijkse dingen. Dat wil ik mijn studenten meegeven: leer een focus aan te brengen, je te richten op positieve zaken.” In 2001 werd Suiker universitair docent bij L&R en in 2008 universitair hoofddocent. Hij doceert onder meer vakken als statica, trillingen en dynamica & stabiliteit. 


Gefeliciteerd met uw titel. Trots?

“Ik vind het een enorme eer, had niet verwacht dat het me zoveel vreugde zou geven. De dag van de prijsuitreiking was heel bijzonder. Toen ik op voorhand in de gaten kreeg dat het wel eens een grote ceremonie zou kunnen worden, heb ik gelukkig ook mijn ouders en mijn vrouw en kinderen uitgenodigd.”


Wat zou u zichzelf voor cijfer geven als docent? De studenten gaven u een 8,47.

 “Dat vind ik een mooi cijfer. De waardering doet me goed. Het geeft me de motivatie om met veel toewijding verder te gaan.”


Wat voor docent bent u?

“Ik probeer helderheid te creëren in colleges, ook als het onderwerp moeilijk is. Ik wil in duidelijke, korte bewoordingen komen tot de essentie van het probleem, niets meer en niets minder. Ik probeer het wel een beetje smeuïg te verkopen, want de vakken die ik doceer zijn gerelateerd aan de vaste-stof mechanica en zijn behoorlijk wiskundig. Het zijn vakken die moeilijk worden gevonden, maar ik probeer ze geen struikelvakken te laten zijn. Ik doe mijn uiterste best er zoveel mogelijk studenten doorheen te helpen. Ik probeer ze het inzicht aan te leren.”


Denkt u een college van tevoren helemaal uit?

“Nee, ik doe het op gevoel, op intuïtie. Het gaat automatisch. Ik probeer iets en denk later, heb ik het nou goed gedaan of kan ik het de volgende keer nog beter doen? Ik weet in grote lijnen waar ik het tijdens een college over ga hebben en dan zie ik wel. Ik denk hardop, alsof een vraagstuk voor mezelf ook een probleem is dat ik ter plekke moet oplossen. Dan krijgen de studenten de uitwerking zowel visueel als in woord toegediend. Ik geef ze ook een stappenplan mee, waar je doorheen moet als je een technisch probleem oplost. ”


Hoe ziet dat stappenplan eruit?

“Het bestaat uit vier stappen. De eerste is het praktische probleem vertalen naar het model. Dan stel je voor dat model de wiskundige vergelijking op. Daarna zoek je de oplossing van die vergelijking. Als laatste moet je de oplossing gebruiken om technische problemen mee te analyseren en te berekenen. In een college doe ik altijd eerst een stuk theorie. Aan de hand van duidelijke, aansprekende voorbeelden probeer ik die theorie daarna om te zetten naar de praktijk.”


Is de stof voor u niet teveel gesneden koek?

“Meestal wel, al moet ik er voor een ouderejaars vak soms even voor gaan zitten. Ik heb jarenlang behoorlijk wat onderzoek gedaan op het gebied van de vaste-stof mechanica. Dat helpt me om mijn vakken in hun essentie te begrijpen. Je moet je daarbij kunnen inleven in de student, in wat hij weet en kan. Ik houd rekening met het instapniveau. Als ik twijfel of ze iets al gehad hebben, dan check ik het even. Ik weet van mezelf nog wel wat ik op school heb geleerd, maar het wis- en natuurkundeonderwijs is sindsdien kariger geworden. Daarbij komt dat er heel veel afleidingen afkomen op studenten met al die moderne communicatiemiddelen. Het vereist meer discipline om echt goed in de stof te duiken. Daar moeten ze tijd in investeren, en ze moeten dat leuk gaan vinden. Vroeger kreeg ik bij sommen altijd een soort Sinterklaasgevoel. Dat je een pakje uitpakt en niet weet wat erin zit. Ik hoop studenten mee te geven dat je er veel voldoening uit kunt halen als je een moeilijk probleem kunt tackelen.”


Heeft u tips voor andere docenten?

“Je moet interesse hebben in studenten en enthousiasme voor het vak. Je moet het ook leuk vinden om moeilijke stof eenvoudig en begrijpbaar uit te leggen. Ik vind het plezierig om te zien als studenten het begrijpen, dan heb ik echt eer van mijn werk. Mijn eerste college gaf ik als promovendus vijftien jaar terug, een vierdejaars college golfvoortplanting. Ik voelde gelijk: dit ligt me. Mijn vader heeft op een lagere en een middelbare school les gegeven. Hij kwam twee jaar terug met een stamboom van de familie Suiker aanzetten. Heel veel familieleden tot het jaar 1800 toe zaten in het onderwijs. Ik geloof dat er zoiets als een onderwijs-gen is doorgegeven.”


Wat ligt u beter: onderwijs of onderzoek?

“Jarenlang heeft voor mij het zwaartepunt in onderzoek gelegen. Nu ligt de nadruk weer wat meer op het onderwijs. Ik geloof dat de verhouding fiftyfifty moet zijn als je terugkijkt op je carrière. Ik ben er stellig van overtuigd dat ik goed onderwijs kan geven, omdat ik vroeger veel onderzoek heb gedaan. Ik sta flink boven de stof. Dat is zeker voor dit soort fundamentele vakken belangrijk. Als je jonger bent, dan ben je heel erg met jezelf en je eigen carrière bezig. Maar ik zit nu op een leeftijd dat ik het enorm leuk vind om andere mensen verder te helpen. Ik heb kansen om mezelf te ontwikkelen gehad en gegrepen. Ik vind nu dat ik mijn kennis  moet overdragen op anderen.”


Wat is uw filosofie?

“Doe alles wat je doet goed, doe geen half werk. Of het nou privé is, of qua werk of hobby. Ik leg de lat altijd hoog. Dit is de drukste periode van mijn leven, met een gezin met drie kinderen van tien, negen en vier jaar oud. Zij doen ook van alles waar ik bij moet zijn en bij moet helpen. Daarbij speel ik nog gitaar in het bluesrockbandje Wah Wah Monkey. En ik wil onderwijs en onderzoek goed doen. Zo ben ik altijd bezig, maar daar haal ik zoveel positieve energie uit. Ik heb mezelf voorgenomen dat ik geen energie meer ga steken in negatieve zaken. Er is zoveel positiefs, ook in deze moeilijke tijd van bezuinigingen. Dat geeft me kracht. Op latere leeftijd leer je het kaf van het koren te scheiden. Op veel dingen heb je geen invloed. Soms moet je dat gewoon accepteren en dan toch proberen iets optimaals te bereiken. Er is altijd ruimte voor verbetering. Het ideale college is nog nooit gegeven.”


Ook niet door de beste docent van de TU?

“Kijk, dat moet je leven lang het streven zijn. Dat alles klopt. Soms denk ik na een college, dit ging wel erg goed. Maar het college waarbij alles honderd procent klopt, heb ik nog niet meegemaakt.”


Aan wie is het moeilijker lesgeven: eerstejaars of ouderejaars studenten?

“Bij ouderejaars heb je vaak een hele groep die echt geïnteresseerd is. Terwijl er in het eerste jaar nog een redelijk percentage studenten is dat af gaat vallen. Dan is ordehandhaving een belangrijk aspect. Soms moet je stevig ingrijpen. Want als je je grenzen niet duidelijk aangeeft, dan gaan ze er overheen. Ik heb niet zoveel zin om politieagentje te spelen, maar het is soms wel noodzakelijk. Ik zeg tegen mijn studenten: ik doe mijn best voor jullie, ik verwacht dat jullie je rust bewaren en opletten. Dat vind ik wel het minste dat ze kunnen doen.”


Zijn er trucs voor om ze zover te krijgen?

“Al mijn vakken hebben tweehonderd studenten of meer. Het helpt om rustmomenten in te bouwen met kleine anekdotes waar iedereen om kan lachen. Je laat het even gaan, om studenten daarna weer tot de orde te roepen.”


Het kabinet wil dat studenten sneller gaan studeren. Komt die actualiteit uw collegezaal in?

“Ik stip dat wel aan, om studenten te motiveren hard te studeren en snel door de studie heen te gaan. Uiteindelijk is afstuderen hier nog altijd de eerste prioriteit. Zelfontplooiing op andere vlakken moet je dan maar verwezenlijken op het moment dat er ruimte voor is. Dit is voor studenten de kans van hun leven om zich intellectueel te verrijken. Later hebben ze geen tijd meer om in de studiebanken kennis op te doen, waar ze de rest van hun leven profijt van hebben. Ik probeer ze ook dat soort lessen mee te geven als ik in colleges wat tijd over heb.”


Wat zou u als docent van het jaar willen meegeven aan de universiteit?

“Ik vind dat het krijtbord moet blijven. Ik gebruik het vaak in combinatie met slides. Daarop staan de essentiële stappen. De uitwerking schrijf ik uit op het krijtbord. Dan is het tempo goed, je denkt hardop en je beweegt voor het bord. Dat is voor studenten leuker om naar te kijken dan naar een uitgewerkte powerpointpresentatie die ik statisch sta door te klikken. Op een krijtbord wis je snel iets uit, en je kunt snel anticiperen op vragen uit de zaal. Collega’s die meer theoretische vakken geven, zweren allemaal bij het krijtbord en dat zijn er nogal wat op de TU.”


Er zijn toch ook digitale krijtborden?

“Ik heb dat één college gebruikt en toen was ik er helemaal klaar mee. Je kunt op een slide maar drie formules kwijt, wat het onmogelijk maakt een lange uitwerking te maken. Je raakt het overzicht kwijt. En als je de pen per ongeluk verkeerd vastpakt, slaat de slide om. Je moet altijd kritisch staan tegenover onderwijsvernieuwingen. De verantwoordelijken daarvoor moeten goed bij docenten polsen of het iets voor ze is. Vernieuwingen moeten eerst een tijdje kleinschalig worden uitgeprobeerd voordat ze grootschalig worden geïnstalleerd. En als het niet werkt, moet het gewoon worden losgelaten. In het onderwijs moeten de randvoorwaarden in orde zijn. Je moet goede college- en tentamenzalen hebben, er moet bruikbaar materiaal aanwezig zijn. Houd geen brandoefening tijdens een tentamen, wat ik ook wel eens heb meegemaakt. Of je krijgt voor een tentamen van driehonderd man acht kleine zalen toegewezen. Dat is niet zo handig. Ik snap dat het soms niet anders kan, maar het moet wel een uitzondering zijn. Als ik gebreken constateer, dan rapporteer ik dat vrijwel altijd. Het is belangrijk dat signalen van docenten goed opgepikt worden. Daar is nog wel wat verbetering haalbaar.”

If you’ve been to one of the many Dutch fine arts museums, you’ve probably seen a painting of a classic Dutch winterscape. They were a popular genre in 17th century Dutch art, depicting idyllic scenes of winter pastimes: ice skating, sledding, skiing, snowball fighting, snowman-making. Often all these activities were shown simultaneously in one painting, against a wintery backdrop of iced-over canals and snow-covered bridges, windmills, houses and fields.
These sorts of winterscapes have over the years become obsolete. With the changing Dutch climate, winters began to resemble stormy monsoon seasons rather than snowy fairytales – until this year. With the whitest Christmas season the Netherlands has seen in years, the locals poured out into the streets and parks and onto the frozen canals with their ice skates, sledges and skis for a bit of good old Dutch winter fun. As a visitor, I was surprised to see how well-prepared all the Dutch families were for this sudden change of season, despite the fact that previously it rarely snowed here. Nearly all the kids in the park had sleds and many adults sported cross-country skis. Passing some kids making a snowman, I couldn’t resist the temptation to make my own. And then it hit me: I too was now part of my very own real-life Dutch winterscape.

Editor Redactie

Do you have a question or comment about this article?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.