Campus

Het hoorcollege is gebaseerd op de maatschappij van eergisteren

De klassieke ingenieursopleiding, met zijn vrijwel exclusieve nadruk op techniek, raakt steeds verder achterhaald. Van ingenieurs wordt verwacht dat zij breed inzetbaar zijn en dat vraagt om andere curricula en andere vormen van onderwijs.

De academicus van de komende eeuw moet leven in een snel veranderende, multiculturele wereld, waarin het vermogen zich te verplaatsen in anderen % andere nationaliteiten, niveaus, disciplines % van doorslaggevend belang is. Hij moet qua visie, horizon en informatie een wereldburger zijn en tegelijkertijd met specialistische kennis kunnen functioneren in plaatselijke verbanden. Die wereld vraagt om mensen die effectief kennis kunnen genereren en overdragen.

Mensen zijn niet te programmeren via sociale regelsystemen (social engineering). Het beeld van de ingenieur verandert van iemand die denkt in termen van maken (assets thinking) naar iemand die denkt in termen van systemen (systems thinking). Minder dan één derde van de leden van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs (KIvI) is werkzaam in de industrie, slechts vijf procent in de bouw. Bijna de helft is werkzaam in de zakelijke en andere dienstverlening. Een ingenieur van de toekomst is systeemontwerper, systeembouwer, systeembestuurder en oplosser van systeemproblemen.

Naar verwachting zal minder dan de helft van de werknemers in de komende generaties voltijds werkzaam zijn in een baan of voor één werkgever gedurende het gehele beroepsleven. Bovendien zijn werkgevers niet in één profielopvatting te vangen. Het maakt nogal wat uit of men met multinationals of met het MKB te maken heeft, of eigen ondernemerschap beoogt. Dat betekent een portfolio van beroepsactiviteiten gedurende een werkzaam leven, niet synchroon maar successief.

Het is niet verwonderlijk dat de opleidingsspecificiteit van banen afneemt. Werknemers komen uit belendende opleidingspercelen en moeten regelmatig ruilverkavelen. Maar tegelijkertijd neemt in de praktijk de baanspecificiteit van opleidingen toe door een uitdijend heelal van nieuwe studierichtingen. Dat lijkt op een leger dat wordt opgeleid en geëquipeerd voor de voorbije oorlog.

Alfa en gamma

De universiteit moet zijn studenten dus een systeem aanreiken voor overlevingsmogelijkheden in een beroepswereld vol discontinuïteit. Er zijn tenminste zeven vormen van intelligentie en er is geen enkele aanwijzing dat één van deze vormen superieur is aan andere voor succes in het beroepsleven. Een opleiding die zich exclusief concentreert op kennisallocatie en numerieke intelligentie, feiten en analyse, vanuit de idee dat alles berekend, gemeten, voorspeld en beheerst kan worden, is derhalve éénzijdig. Het onderwijs zal dus tevens grote aandacht moeten hebben voor vakgebieden uit de geestes- en maatschappijwetenschappen, die bijdragen aan persoonlijke ontwikkeling en bewustwording. Verbinding met deze alfa- en gammawetenschappen levert grotere winst op dan verbeteringen in de effectiviteit van het bestaande curriculum.

Onderwijsresearch laat zien dat docenten aan opleidingsprofielen werken via hun bijdragen aan het curriculum, terwijl de student werkt voor de toets en vervolgens zijn harde schijf wist om zich voor te bereiden op een volgend tentamen. Wat certificeert het ingenieursdiploma nu? Kennis, het doorlopen van een curriculum van vier of vijf jaar óf vaardigheden? Men mag toch tenminste als eis stellen dat een ingenieur/academicus in staat is helder te observeren, kritisch te denken, duidelijk te communiceren in woord en geschrift en zichzelf, in plaats van aan de docent, vragen stelt. Dat vereist heel wat meer dan de juiste d, t of dt in sollicitatiebrieven.

Maar in de huidige Delftse ingenieursopleidingen worden één à twee studiepunten op een totaal van 210 ingeruimd voor communicatieve vaardigheden, 80 uur op een totaal van bijna 9000 studie-uren. Na het behalen van hun diploma worden deze ingenieurs vervolgens geconfronteerd met totaal andere opvattingen over rapportage, argumentatie en cummunicatie buiten de universiteit. Duidelijk moge in ieder geval zijn dat de kenniseconomie om mensen vraagt die beschikken over uitstekende sociale en praktische vaardigheden op het terrein van communicatie, verantwoordelijkheid en leiderschap, interpersoonlijke effectiviteit en project management.
Curriculum

Uit onderzoek naar de onderwijspraktijk blijkt dat de meeste docenten onderwijs geven zoals zij zelf zijn opgeleid. Veel onderwijs is gebaseerd op traditie en intuïtie. Het massale hoorcollege, bijvoorbeeld, is gebaseerd op de maatschappij van eergisteren en heeft een gemiddelde retentiewaarde van vijf procent. Het is ronduit verbijsterend hoe weinig wij weten, of liever: hoe weinig wij handelen naar ons weten omtrent de effectiviteit van het curriculum.

Wellicht is de oorzaak van dit verschil tussen theorie en praktijk dat aan de universiteit de onderwijsinspanningen over het algemeen sterk ondergewaardeerd zijn. Maar, zoals ex-minister Wijers heeft gezegd bij de opening van het academisch jaar 1996/1997 in Maastricht: ,,Het zou ondenkbaar zijn dat een bedrijf haar productie zou voortzetten met verouderde productie-technieken. Geen enkel bedrijf zou zich dat kunnen veroorloven.”

De universiteit dient een dynamische leeromgeving te bieden, waarin de student het beste uit zichzelf kan halen. Zij of hij is de eigenaar van de productiemiddelen. De docent is de ingenieur van de leeromgeving en het leersysteem. Dat betekent de noodzaak van een veel sterkere mate van sturing door de student. Niet onderwijs voor velen, maar onderwijs velerlei. Maatwerk zonder meerkosten. En zeker aan een technische universiteit betekent dit onderwijs dat sterk verbonden is met onderzoek, ontwerp en praktijkoefeningen.

Prof.dr. P.J. Idenburg is decaan van de faculteit TBM. Deze tekst is een bewerkt deel van de intreerede die hij onlangs hield.

De academicus van de komende eeuw moet leven in een snel veranderende, multiculturele wereld, waarin het vermogen zich te verplaatsen in anderen % andere nationaliteiten, niveaus, disciplines % van doorslaggevend belang is. Hij moet qua visie, horizon en informatie een wereldburger zijn en tegelijkertijd met specialistische kennis kunnen functioneren in plaatselijke verbanden. Die wereld vraagt om mensen die effectief kennis kunnen genereren en overdragen.

Mensen zijn niet te programmeren via sociale regelsystemen (social engineering). Het beeld van de ingenieur verandert van iemand die denkt in termen van maken (assets thinking) naar iemand die denkt in termen van systemen (systems thinking). Minder dan één derde van de leden van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs (KIvI) is werkzaam in de industrie, slechts vijf procent in de bouw. Bijna de helft is werkzaam in de zakelijke en andere dienstverlening. Een ingenieur van de toekomst is systeemontwerper, systeembouwer, systeembestuurder en oplosser van systeemproblemen.

Naar verwachting zal minder dan de helft van de werknemers in de komende generaties voltijds werkzaam zijn in een baan of voor één werkgever gedurende het gehele beroepsleven. Bovendien zijn werkgevers niet in één profielopvatting te vangen. Het maakt nogal wat uit of men met multinationals of met het MKB te maken heeft, of eigen ondernemerschap beoogt. Dat betekent een portfolio van beroepsactiviteiten gedurende een werkzaam leven, niet synchroon maar successief.

Het is niet verwonderlijk dat de opleidingsspecificiteit van banen afneemt. Werknemers komen uit belendende opleidingspercelen en moeten regelmatig ruilverkavelen. Maar tegelijkertijd neemt in de praktijk de baanspecificiteit van opleidingen toe door een uitdijend heelal van nieuwe studierichtingen. Dat lijkt op een leger dat wordt opgeleid en geëquipeerd voor de voorbije oorlog.

Alfa en gamma

De universiteit moet zijn studenten dus een systeem aanreiken voor overlevingsmogelijkheden in een beroepswereld vol discontinuïteit. Er zijn tenminste zeven vormen van intelligentie en er is geen enkele aanwijzing dat één van deze vormen superieur is aan andere voor succes in het beroepsleven. Een opleiding die zich exclusief concentreert op kennisallocatie en numerieke intelligentie, feiten en analyse, vanuit de idee dat alles berekend, gemeten, voorspeld en beheerst kan worden, is derhalve éénzijdig. Het onderwijs zal dus tevens grote aandacht moeten hebben voor vakgebieden uit de geestes- en maatschappijwetenschappen, die bijdragen aan persoonlijke ontwikkeling en bewustwording. Verbinding met deze alfa- en gammawetenschappen levert grotere winst op dan verbeteringen in de effectiviteit van het bestaande curriculum.

Onderwijsresearch laat zien dat docenten aan opleidingsprofielen werken via hun bijdragen aan het curriculum, terwijl de student werkt voor de toets en vervolgens zijn harde schijf wist om zich voor te bereiden op een volgend tentamen. Wat certificeert het ingenieursdiploma nu? Kennis, het doorlopen van een curriculum van vier of vijf jaar óf vaardigheden? Men mag toch tenminste als eis stellen dat een ingenieur/academicus in staat is helder te observeren, kritisch te denken, duidelijk te communiceren in woord en geschrift en zichzelf, in plaats van aan de docent, vragen stelt. Dat vereist heel wat meer dan de juiste d, t of dt in sollicitatiebrieven.

Maar in de huidige Delftse ingenieursopleidingen worden één à twee studiepunten op een totaal van 210 ingeruimd voor communicatieve vaardigheden, 80 uur op een totaal van bijna 9000 studie-uren. Na het behalen van hun diploma worden deze ingenieurs vervolgens geconfronteerd met totaal andere opvattingen over rapportage, argumentatie en cummunicatie buiten de universiteit. Duidelijk moge in ieder geval zijn dat de kenniseconomie om mensen vraagt die beschikken over uitstekende sociale en praktische vaardigheden op het terrein van communicatie, verantwoordelijkheid en leiderschap, interpersoonlijke effectiviteit en project management.
Curriculum

Uit onderzoek naar de onderwijspraktijk blijkt dat de meeste docenten onderwijs geven zoals zij zelf zijn opgeleid. Veel onderwijs is gebaseerd op traditie en intuïtie. Het massale hoorcollege, bijvoorbeeld, is gebaseerd op de maatschappij van eergisteren en heeft een gemiddelde retentiewaarde van vijf procent. Het is ronduit verbijsterend hoe weinig wij weten, of liever: hoe weinig wij handelen naar ons weten omtrent de effectiviteit van het curriculum.

Wellicht is de oorzaak van dit verschil tussen theorie en praktijk dat aan de universiteit de onderwijsinspanningen over het algemeen sterk ondergewaardeerd zijn. Maar, zoals ex-minister Wijers heeft gezegd bij de opening van het academisch jaar 1996/1997 in Maastricht: ,,Het zou ondenkbaar zijn dat een bedrijf haar productie zou voortzetten met verouderde productie-technieken. Geen enkel bedrijf zou zich dat kunnen veroorloven.”

De universiteit dient een dynamische leeromgeving te bieden, waarin de student het beste uit zichzelf kan halen. Zij of hij is de eigenaar van de productiemiddelen. De docent is de ingenieur van de leeromgeving en het leersysteem. Dat betekent de noodzaak van een veel sterkere mate van sturing door de student. Niet onderwijs voor velen, maar onderwijs velerlei. Maatwerk zonder meerkosten. En zeker aan een technische universiteit betekent dit onderwijs dat sterk verbonden is met onderzoek, ontwerp en praktijkoefeningen.

Prof.dr. P.J. Idenburg is decaan van de faculteit TBM. Deze tekst is een bewerkt deel van de intreerede die hij onlangs hield.

Editor Redactie

Do you have a question or comment about this article?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.