Campus

‘Het energiebeleid is boterzacht’

De boerenzoon draagt nu een net pak, maar hij praat nog altijd recht voor zijn raap.
Energiegoeroe, ondernemer en duurzame missionaris prof.dr. Ad van Wijk is sinds 1 januari deeltijdhoogleraar future energy systems bij Technische Natuurwetenschappen.


WIE IS AD VAN WIJK?

Als boegbeeld en oprichter van het groene energiebedrijf Econcern werd Ad van Wijk enkele jaren geleden een bekende Nederlander (Topman van het jaar 2008) die op radio en televisie en in kranten mocht uitleggen hoe groene energie en geld verdienen goed samen konden gaan. In 2009 ging Econcern ten onder aan de kredietcrisis en aan de (tijdelijk) lage olieprijzen.

Ad van Wijk (geboren in 1956) studeerde natuurkunde aan de universiteit Utrecht (afgestudeerd in 1983) en leidde er tien jaar lang een onderzoeksgroep op het gebied van duurzame energie. Hij promoveerde in 1990 op een proefschrift over windenergie. In 1984 was Van Wijk mede-oprichter van het bedrijf Ecofys, dat vijftien jaar later zou uitgroeien tot Econcern – een holding die zonneparken opzette in Spanje, een biomethanol fabriek in Delfzijl begon en het offshore windpark Prinses Amalia bouwde. Na het faillissement zijn vrijwel alle onderdelen onder andere eigenaars voortgezet.


U werkt als energieprofessor in een gebouw waar twee megawatt aan reactorwarmte de lucht in wordt geblazen. Wat vindt u daar van?

“Ik vind elke vorm van energieverspilling zonde, want een duurzaam energiesysteem begint met het tegengaan van verspilling. Het is dus jammer als warmte de sloot in loopt.”


Uw motto luidt ‘duurzame energie voor iedereen’. Waar komt die missie vandaan?

“Net na mijn afstuderen vond een brede maatschappelijke discussie plaats over energiebeleid. We hadden in de jaren zeventig net de energiecrisis gehad en de eerste energienota van Lubbers was verschenen. Hierin stond dat er veel kerncentrales moesten komen, omdat men vreesde zonder olie en gas te komen zitten. Ik vroeg me toen af of je de energiebehoefte met wind en zon kon invullen. Dat was toen voornamelijk een theoretische kwestie, want van de rol die wind had gespeeld vanaf de gouden eeuw was niet veel meer over. Ik ben toen een onderzoek begonnen naar de mogelijkheden van windenergie. Al gauw kwam ik erachter dat ik niet alleen wilde studeren, maar het ook in praktijk wilde brengen. Zo was er een boer die in een nieuwe schuur graan wilde drogen en hij vroeg of dat met zonnewarmte kon. We hebben toen bij hem onder het dak een luchtkanaal getimmerd met drie zwartgeverfde planken. Dat kanaal warmde de lucht alvast op voordat het door een gasbrander op de eindtemperatuur werd gebracht. En zo bespaar je eenvoudig vijftig procent.”


Wat betekende dat voor u?

“Mij werd toen duidelijk dat we enorm inefficiënt met energie omgaan. Er is veel duurzame energie beschikbaar, maar hoe maak je daarmee efficiënte en goedkope energiesystemen? Die vraag was het startpunt voor het bedrijf Ecofys, dat ik in 1984 met een oud-studiegenoot opzette. Sindsdien is de noodzaak van duurzame energie steeds duidelijker geworden, vanuit eindigheid van fossiele bronnen, geopolitieke afhankelijkheid en milieu. Vanuit dat besef heb ik die missie geformuleerd voor mijn bedrijf en eigenlijk ook voor mezelf: een duurzame energievoorziening voor iedereen.”


U schrijft in uw boek over uw jeugd op de boerderij met tot eind jaren zestig alleen maar duurzame energie. Dat is toch niet iets waar u naar terug verlangt?

“Ik ben inderdaad opgegroeid op de boerderij en dat was zeker geen luxe. Ondanks de nostalgie van ‘Boer zoekt vrouw’ moet je daar niet naar terug verlangen. Het was gewoon hard werken en een relatief oncomfortabel leven. Je sliep boven de koeien en al was hun warmte in de winter wel prettig, je dekens waren de volgende ochtend toch bevroren.”


In de tussentijd zijn we erg verwend geraakt met airco’s en centrale verwarming, een of twee auto’s en veel elektronica. Is die levensstandaard te dekken met duurzame energie?

“Het is eenvoudig te realiseren met duurzame energie. De hele wereldbevolking kan dan nog vier, vijf keer groeien en zich dezelfde levensstandaard aanmeten als bij ons. Niet de behoefte aan energie neemt toe, maar aan energiediensten. Maar niemand beseft hoe inefficiënt onze energievoorziening is. Een automotor bijvoorbeeld heeft een efficiency van 15 tot 20 procent, de rest is warmte. Bij de omzetting naar de wielen raak je nog een factor twee kwijt. Dat zit je op 7 tot 8 procent rendement. Maar het ergste is dat je een ton staal verplaatst om – in mijn geval – honderd kilo ergens te krijgen. Dat kan allemaal een stuk beter. Elektromotoren bijvoorbeeld hebben een rendement van 90 tot 95 procent.”


En zo’n elektrisch autootje kan misschien ook lichter?

“Ik ben bezig geweest met de ontwikkeling van een elektrische auto, de Quicc. Natuurlijk, de accu’s hebben een fors gewicht, maar door andere materialen te gebruiken kan de totale massa met de helft minder. Een ander voordeel is dat je met een elektromotor de wielen direct kunt aandrijven zodat je geen overbrenging nodig hebt. Dat scheelt alweer een factor twee in het rendement. In totaal zijn we al een factor 8 efficiënter. Dat is ook typisch de inhoud van mijn leerstoel, want ik kijk naar hoe je het hele systeem efficiënter en duurzamer krijgt. Samen met collega’s op de TU onderzoeken we dan welke technologieën daarvoor geschikt zijn.”


U zoekt ook verbindingen met andere faculteiten op de TU?

“Ja, het is de bedoeling te onderzoeken hoe dit soort toekomstige energiesystemen er uit kunnen gaan zien. Het is niet alleen technologisch onderzoek. Het gaat evenzeer om infrastructuur en financiering.”


Hoe kan de overheid duurzame energie effectief stimuleren?

“Ik vat dat op als vraag naar duurzame energiesystemen, want het gaat net als bij de elektrische auto om meer dan alleen de energiebron. De overheid kan reguleren en normen stellen, bijvoorbeeld aan het energiegebruik van woningen. Ook aan apparaten zou je als overheid eisen moeten stellen. Het is te gek voor woorden dat je een waterbed op de markt kan brengen dat 1500 kilowattuur op jaarbasis gebruikt (40 procent van het gemiddelde gezinsgebruik per jaar, red.).”


Moet de overheid ook eisen stellen aan de energiemaatschappijen over het aandeel duurzame energie?

“Ja, dat kan en dat helpt. In een aantal landen gebeurt dat ook. Nederland heeft gezegd dat het naar twintig procent duurzame energieproductie wil in 2020, alleen is daar nooit een sanctie aangehangen. In België en Engeland krijgen energiemaatschappijen een boete als ze niet aan de norm voldoen. Het Nederlandse beleid is dus boterzacht en zal niet werken. Ander voorbeeld: Engeland investeert ondanks bezuinigingen van honderd miljard euro toch tien miljard in offshore windparken omdat men verwacht dat wind op zee een goedkope duurzame energiebron wordt. Maar ook omdat het de eigen industrie steunt. Daar pleit ik in Nederland ook voor.”


Zijn we daar niet een beetje laat mee? Net al we de ontwikkeling van de ‘gewone’ windturbine aan de Denen hebben overgelaten?

“Je moet niet alleen denken aan de ontwikkeling van de windturbine, want een derde van de kosten zit in de turbine, een derde in de fundatie en een derde in de kabels en de infrastructuur. En dan heb je nog het operationele onderhoud. Voor plaatsing, kabels leggen en onderhoud heeft Nederland een groot potentieel. Daar zijn we niet te laat mee, maar het zou fijn zijn als er een beetje thuismarkt was.”


U hebt met Econcern, waartoe Ecofys was uitgegroeid, een miljoenenbedrijf opgezet. Dat is in 2009 uiteengevallen. Dat moet voor u een flinke klap zijn geweest. Hoe houdt u dan toch de motivatie vast?

“Natuurlijk heb ik nagedacht na het faillissement, maar ik wil nog steeds voor die missie staan. Ik denk dat verduurzaming van de energievoorziening een belangrijk maatschappelijk probleem is. Ook denk ik dat ik kennis en ervaring heb om daar een steentje aan bij te dragen. Dus daar ga ik toch graag weer mee door.”


Ziet u zichzelf meer als hoogleraar of als ondernemer?

“Beide eigenlijk. In het begin van mijn carrière was ik naast mijn bedrijf werkzaam aan de universiteit. Er moet nog veel innovatie en vernieuwing plaatsvinden. Niet alleen technologisch, maar ook financieel en juridisch. Onderzoek en ontwikkeling op die terreinen is van groot belang en daar wil ik graag aan bijdragen. In mijn bedrijf was ik niet alleen ceo, maar ook medevormgever van de innovatie. Dus zowel in het bedrijf als aan de universiteit bemoei ik me met de vormgeving van de duurzame energievoorziening. En met de realisatie ervan.”


U vormt eigenlijk een verbinding tussen universiteit en ondernemingen?

“Ja, ik heb een groot netwerk in het bedrijfsleven en ik wil het onderzoek naar de bedrijven brengen. Dat gebeurt in mijn ogen nu nog veel te weinig. Universiteit en bedrijfsleven zijn nog te veel gescheiden werelden. De universiteit heeft veel kennis die op toepassing wacht, maar in het bedrijfsleven is ook veel praktische kennis aanwezig.”


U zit hier nog maar een maand, maar weet u al waarmee u op de TU aan de slag wilt?

“Ik pak er twee dingen uit. Energie is een speciaal aandachtsgebied van de TU. Daarom vind ik dat de TU op termijn de meest energiezuinige en groene universiteit moet zijn. Maar daar bestaat hier helemaal geen plan voor. Practise what you preach, zou ik zeggen.”


En het tweede punt?

“Er zijn duizenden initiatieven van mensen die met windmolens, zonnepanelen of biomassa hun eigen energie willen opwekken en verkopen. Maar het ontbreekt hen vaak aan kennis. Ik wil een cursus opzetten over hoe je je eigen duurzame energiebedrijf start.”


Voor wie is die cursus bedoeld?

“Voor studenten, maar ook voor gemeenteambtenaren, boeren en bedrijven die hun eigen energievoorziening willen opzetten. Er zijn tienduizenden mensen met dit soort dingen bezig.”


Ad van Wijk, ‘Hoe kook ik een ei – Een frisse kijk op duurzame energie voor iedereen’, Uitgeverij MGMC, € 4,95

Wie Rotterdam met de trein binnenrijdt kan niet om het gifgroene gebouw van Nationale Nederlanden van architect en TU-hoogleraar Jo Coenen heen. Het is een van de blikvangers van de stad.
Zo had het kunnen zijn. Maar het ontwerp van Coenen werd nooit gerealiseerd. Coenen viste achter het net. Bij het station staan nu twee karakteristieke, zilverkleurige torens.

Na het verwoestende bombardement zeventig jaar geleden stond er buiten de Laurenskerk weinig meer overeind. De verwoeste Maasstad werd na de oorlog proeftuin voor architecten en stedenbouwkundigen. Parels als de Euromast, het Groothandelsgebouw en de Erasmusbrug waren het resultaat.

Veel interessante ontwerpen verdwenen in de prullenbak. De tentoonstelling ‘Nooit Gebouwd Rotterdam’ eert die ontwerpen. Daarbij gaat veel aandacht uit naar Delftse architecten, zoals Jo van den Broek, Winy Maas en Jo Coenen.
De tentoonstelling geeft de nooit gebouwde ontwerpen inventief weer. Op vier wanden is Rotterdam te zien vanuit de vier windrichtingen. Met behulp van lamellen verschijnen per windrichting achter elkaar drie soorten afbeeldingen: een luchtfoto van hoe Rotterdam er nu uitziet en twee artist’s impressions van Rotterdam als kleinstad en grootstad. De verschillen tussen de afbeeldingen zijn zo groot dat het verschillende steden lijken. De Maas, het spoor en de Laurenskerk zijn de enige constanten. Dat laat eens te meer zien hoe belangrijk gebouwen zijn voor de identiteit van een stad.

De afbeelding van Rotterdam als grootstad springt met spectaculaire wolkenkrabbers het meest in het oog. Als deze gebouwen waren gerealiseerd, had de stad pas echt de bijnaam ‘Manhattan aan de Maas’ verdiend. Een hoogtepunt is een gigantisch gebouw uit 1982 van toparchitect Rem Koolhaas dat uit met diagonale lijnen aan elkaar geschakelde delen bestaat.
Een ander voorbeeld is de avontuurlijke kikkerbrug. Deze bestaat uit een soort waterlelies en die kwam in 1998 uit de koker van de Brit William Alsop. De tentoonstelling zit vol met pareltjes, waarvan het jammer is dat ze nooit het levenslicht gezien hebben.

Hier tegenover staan projecten waarbij Rotterdammers de handen mogen dichtknijpen dat ze niet zijn gerealiseerd. Het bekendste voorbeeld daarvan is het ontwerp uit 1946 van een groot verkeersplein met een diameter van driehonderd meter – een soort Prins Clausplein in het centrum van Rotterdam. Daarnaast zou er een snelweg (Rotte-tracé) dwars door de binnenstad komen. De gevatte Rotterdammers noemden het plein al snel ‘Het Slakkenhuis’. Een verwijzing naar de vorm van de wegen en naar de filevorming die het ontwerp opleverde. Na protesten verdween het plan in de la.

Gelukkig is er ook veel aandacht voor megalomane gebouwen. Zoals een goudkleurige bal, die boven het Hofplein moest komen. Of de raketvormige Parktower, een ontwerp van Eamonn O’Mahony uit 2002. Met 375 meter zou dit het hoogste gebouw van Rotterdam worden.

‘Nooit gebouwd Rotterdam’ laat op overzichtelijke wijze zien hoe Rotterdam er uit had kunnen zien. De ontwerpen die het (net) niet haalden worden terecht in het zonnetje gezet. Daardoor is de tentoonstelling voor iedere geïnteresseerde in architectuur en stedenbouwkunde een must. Wie jeukende handen krijgt bij het zien van de ontwerpen, kan op de tentoonstelling zelf aan de slag met speciale bouwblokken in de vorm van de nooit gebouwde ontwerpen.

Nooit gebouwd Rotterdam’, Schielandshuis, Korte Hoogstraat 31 in Rotterdam. Di t/m zo 11 – 17 uur, entree € 5. Nog te zien t/m 22 augustus.
www.hmr.rotterdam.nl

 

Editor Redactie

Do you have a question or comment about this article?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.