Begin deze week was de kogel door de kerk: de ministers Wijers, Ritzen en Van Aartsen stemmen in met vier plannen voor technologische topinstituten, ingediend door evenzoveel groepen bedrijven.
De TU Delft doet aan drie van de vier instituten mee, en wordt waarschijnlijk van een ervan de vestigingsplaats.
De nieuwe technologische topinstituten gaan, met geld van overheid en bedrijfsleven, strategisch onderzoek doen aan telematica, voedselwetenschappen, metaaltechnologie en polymeren. Bij elk plan zijn universitaire groepen betrokken.
De vier waren in maart al geselecteerd uit in totaal achttien kandidaten, maar moesten toen nog wel aan enkele voorwaarden voldoen. De bewindslieden wilden betere financiële garanties van sommige deelnemers. En behalve bij ‘metaal’ moest ook de bestuurlijke zelfstandigheid van de instituten beter geregeld worden.
Nu alle vier de initiatieven aan de eisen voldoen, gaat de subsidiekraan open. Elk nieuw instituut krijgt van de overheid komend jaar al enkele miljoenen, en dat loopt op tot ongeveer tien miljoen per instituut in het jaar 2000. De deelnemende bedrijven en onderzoeksinstellingen garanderen samen minstens hetzelfde bedrag, zodat elk instituut straks op een vast budget van twintig tot dertig miljoen kan rekenen. Door contractinkomsten moet dit verder kunnen oplopen.
Van zulke bedragen kunnen de instituten geen grote, glanzende laboratoria bouwen. Op Hollands-bescheiden wijze trekken ze grotendeels in in bestaande gebouwen – vaak nog verspreid over meerdere universiteitssteden. Maar wel brengt elk instituut minstens honderd onderzoekers bijeen die – zo luidde de eis van het kabinet – ,,vanuit één punt geleid worden”. En de medefinanciering door bedrijven moet er borg voor staan dat de leiding de kennisbehoefte van de industrie scherp in het oog houdt.
TOPAMBTENAAR: ‘HIER GEBEURT ECHT WAT NIEUWS’
Bedrijven profiteren van
toponderzoek ‘om de hoek’
Hoewel de oogst van de topinstituten pas over jaren te meten is, wordt er nu al gesproken van een succes. Want universiteiten en grote bedrijven, die nooit meer dan tijdelijke contracten aangingen, hebben consortia gevormd. En de universiteiten blijken, gelokt door het nieuwe geld, nu in staat om hun topinstituut de zelfstandigheid te geven die veel onderzoekscholen nog zo missen.
,,Het was een on-Hollands idee om een ‘competitie’ te organiseren”, zegt topambtenaar Toine Maas van Economische Zaken (EZ). Maar zowel universiteiten als bedrijven deden mee. ,,Niemand wilde achterblijven. Er zijn bedrijven bij elkaar gaan zitten die dat nooit eerder gedaan hadden.” Het leverde achttien plannen op, waarvan er vier subsidie krijgen. Zelfsvan de initiatieven die geen geld kregen, gaat er een aantal samen verder.
Dik een jaar geleden was er nog veel weerstand tegen het plan voor de topinstituten. De universiteiten riepen dat er genoeg instituten waren en dat het beter was de besten daarvan extra geld te geven. Nieuwe instituten zouden voor ‘versnippering’ zorgen. De Tweede Kamer nam die kritiek in eerste instantie over.
,,Achteraf was dat vooral ritueel gemopper”, vindt Maas. Het kabinet zegde toe te bevorderen dat nieuwe instituten zouden aansluiten bij bestaand onderzoek. Maar verder hield men de handen vrij om de regie over de selectie te voeren. Vooral bij EZ was men als de dood dat de topinstituten een ‘subsidie-infuus’ zouden worden, zonder dat er werkelijk iets veranderde. En om verandering was het begonnen.
Minister Wijers maakte zich zorgen over de trend dat grote bedrijven onderzoek naar het buitenland verplaatsen. Met fiscale maatregelen verlaagde hij de loonkosten, maar ook dan bleef Engeland een kwart goedkoper.
Maas: ,,We keken wat er verder bijdraagt aan een goed onderzoeksklimaat. En tot onze verrassing stuitten we op de ‘nabijheidsfactor’. Ook laboratoria van grote bedrijven zoeken de samenwerking toch het liefst dichtbij. Ze hebben graag toponderzoek om de hoek.” En juist dat onderzoek kreeg, volgens de bedrijven, bij de universiteiten te weinig ruimte. ,,Er zijn wel uitstekende onderzoekers, maar ze zitten nogal verstopt.”
Zo ontstond het idee om speciale, goed herkenbare, topinstituten te vormen. Ze zouden fundamenteel onderzoek doen, aan strategische thema’s van de bedrijven. ,,De bedrijven mochten van ons op de bok zitten”, aldus Maas. ,,Maar dan moesten ze ook wel meebetalen.”
Die opzet is volgens Maas geslaagd. Hij is ervan overtuigd dat de topinstituten geen wassen neus zullen blijken: ,,Nu de bedrijven er zelf geld in steken en ze hun eigen mannetje in het bestuur hebben, zullen de instituten zeker naar hun kennisbehoeften luisteren. Ja, hier gebeurt echt iets nieuws.”
Intussen klinkt er nog wel kritiek. Zo vindt professor Luc Soete, een van de adviseurs die bijdroeg aan de selectie van de instituten, dat het kabinet ook politieke doelen voor die selectie had moeten aandragen. Dan zou bijvoorbeeld het plan voor ‘duurzame energie’ hoger gescoord hebben. Maar over de essentie van de technologie-instituten oordeelt Soete gunstig. Het unieke van die instituten, zei hij vorige maand in een interview, ,,is dat reeds bestaande kennisinfrastructuur wordt aangestuurd vanuit de industrie”. Juist dat ,,gebeurt tot nu toe bijzonder weinig in Nederland”. (HOP/F.S.)
Begin deze week was de kogel door de kerk: de ministers Wijers, Ritzen en Van Aartsen stemmen in met vier plannen voor technologische topinstituten, ingediend door evenzoveel groepen bedrijven. De TU Delft doet aan drie van de vier instituten mee, en wordt waarschijnlijk van een ervan de vestigingsplaats.
De nieuwe technologische topinstituten gaan, met geld van overheid en bedrijfsleven, strategisch onderzoek doen aan telematica, voedselwetenschappen, metaaltechnologie en polymeren. Bij elk plan zijn universitaire groepen betrokken.
De vier waren in maart al geselecteerd uit in totaal achttien kandidaten, maar moesten toen nog wel aan enkele voorwaarden voldoen. De bewindslieden wilden betere financiële garanties van sommige deelnemers. En behalve bij ‘metaal’ moest ook de bestuurlijke zelfstandigheid van de instituten beter geregeld worden.
Nu alle vier de initiatieven aan de eisen voldoen, gaat de subsidiekraan open. Elk nieuw instituut krijgt van de overheid komend jaar al enkele miljoenen, en dat loopt op tot ongeveer tien miljoen per instituut in het jaar 2000. De deelnemende bedrijven en onderzoeksinstellingen garanderen samen minstens hetzelfde bedrag, zodat elk instituut straks op een vast budget van twintig tot dertig miljoen kan rekenen. Door contractinkomsten moet dit verder kunnen oplopen.
Van zulke bedragen kunnen de instituten geen grote, glanzende laboratoria bouwen. Op Hollands-bescheiden wijze trekken ze grotendeels in in bestaande gebouwen – vaak nog verspreid over meerdere universiteitssteden. Maar wel brengt elk instituut minstens honderd onderzoekers bijeen die – zo luidde de eis van het kabinet – ,,vanuit één punt geleid worden”. En de medefinanciering door bedrijven moet er borg voor staan dat de leiding de kennisbehoefte van de industrie scherp in het oog houdt.
TOPAMBTENAAR: ‘HIER GEBEURT ECHT WAT NIEUWS’
Bedrijven profiteren van
toponderzoek ‘om de hoek’
Hoewel de oogst van de topinstituten pas over jaren te meten is, wordt er nu al gesproken van een succes. Want universiteiten en grote bedrijven, die nooit meer dan tijdelijke contracten aangingen, hebben consortia gevormd. En de universiteiten blijken, gelokt door het nieuwe geld, nu in staat om hun topinstituut de zelfstandigheid te geven die veel onderzoekscholen nog zo missen.
,,Het was een on-Hollands idee om een ‘competitie’ te organiseren”, zegt topambtenaar Toine Maas van Economische Zaken (EZ). Maar zowel universiteiten als bedrijven deden mee. ,,Niemand wilde achterblijven. Er zijn bedrijven bij elkaar gaan zitten die dat nooit eerder gedaan hadden.” Het leverde achttien plannen op, waarvan er vier subsidie krijgen. Zelfsvan de initiatieven die geen geld kregen, gaat er een aantal samen verder.
Dik een jaar geleden was er nog veel weerstand tegen het plan voor de topinstituten. De universiteiten riepen dat er genoeg instituten waren en dat het beter was de besten daarvan extra geld te geven. Nieuwe instituten zouden voor ‘versnippering’ zorgen. De Tweede Kamer nam die kritiek in eerste instantie over.
,,Achteraf was dat vooral ritueel gemopper”, vindt Maas. Het kabinet zegde toe te bevorderen dat nieuwe instituten zouden aansluiten bij bestaand onderzoek. Maar verder hield men de handen vrij om de regie over de selectie te voeren. Vooral bij EZ was men als de dood dat de topinstituten een ‘subsidie-infuus’ zouden worden, zonder dat er werkelijk iets veranderde. En om verandering was het begonnen.
Minister Wijers maakte zich zorgen over de trend dat grote bedrijven onderzoek naar het buitenland verplaatsen. Met fiscale maatregelen verlaagde hij de loonkosten, maar ook dan bleef Engeland een kwart goedkoper.
Maas: ,,We keken wat er verder bijdraagt aan een goed onderzoeksklimaat. En tot onze verrassing stuitten we op de ‘nabijheidsfactor’. Ook laboratoria van grote bedrijven zoeken de samenwerking toch het liefst dichtbij. Ze hebben graag toponderzoek om de hoek.” En juist dat onderzoek kreeg, volgens de bedrijven, bij de universiteiten te weinig ruimte. ,,Er zijn wel uitstekende onderzoekers, maar ze zitten nogal verstopt.”
Zo ontstond het idee om speciale, goed herkenbare, topinstituten te vormen. Ze zouden fundamenteel onderzoek doen, aan strategische thema’s van de bedrijven. ,,De bedrijven mochten van ons op de bok zitten”, aldus Maas. ,,Maar dan moesten ze ook wel meebetalen.”
Die opzet is volgens Maas geslaagd. Hij is ervan overtuigd dat de topinstituten geen wassen neus zullen blijken: ,,Nu de bedrijven er zelf geld in steken en ze hun eigen mannetje in het bestuur hebben, zullen de instituten zeker naar hun kennisbehoeften luisteren. Ja, hier gebeurt echt iets nieuws.”
Intussen klinkt er nog wel kritiek. Zo vindt professor Luc Soete, een van de adviseurs die bijdroeg aan de selectie van de instituten, dat het kabinet ook politieke doelen voor die selectie had moeten aandragen. Dan zou bijvoorbeeld het plan voor ‘duurzame energie’ hoger gescoord hebben. Maar over de essentie van de technologie-instituten oordeelt Soete gunstig. Het unieke van die instituten, zei hij vorige maand in een interview, ,,is dat reeds bestaande kennisinfrastructuur wordt aangestuurd vanuit de industrie”. Juist dat ,,gebeurt tot nu toe bijzonder weinig in Nederland”. (HOP/F.S.)
Comments are closed.