Opinion

‘Geen wereld apart meer’

Een aantal oud-voorzitters van de universiteitsraad woonde eind augustus de laatste vergadering van dit gekozen bestuursorgaan bij. Dat leidde tot toespraken met veel nostalgie.

Eén benadrukte echter haar ,,geloof in de toekomst”.

,,Ben ik somber? Nou nee. Ben ik opgelucht? Dat nou ook weer niet. Ik heb een beetje de pest in, maar dat is normaal aan onze TU… Wat ooit begin jaren zeventig met de wet op de universitaire bestuurshervorming zo mooi leek te beginnen, is nu als een nachtkaars uitgegaan. Want hoe dramatisch de verhalen ook luiden, zelfs met kreten dat er een eind aan de democratie is gekomen – zij die al vele jaren in de universitaire wereld meedraaien weten wel beter. Of zouden beter kunnen weten.

Ik meen dat het al in 1976 was dat de eerste aantasting van de bevoegdheden van de (toen nog) hogeschoolraad een feit was. Daarna hebben we de bevoegdheden slechts verder zien afbrokkelen. Dit weerspiegelde zich in de belangstelling voor de raadsvergaderingen. Was de senaatszaal vroeger nog wel eens bomvol, in de laatste periode die ik nog actief mee heb gemaakt (1988-1992), was je als raad al blij wanneer er meer dan één persoon op de publieke tribune zat. Voor het personeel werd het raadsgebeuren steeds meer een ver-van-je-bed-show.

Ik wil daarmee niet gezegd hebben dat de rol van de u-raad al jaren terug was uitgespeeld. Belangrijke bevoegdheden bleven, denk aan het begrotingsrecht, een belangrijk sturingsmiddel. Maar toch, hoe serieus werd de raad als medebestuurder genomen, toen in de jaren tachtig, als gevolg van een bestuurscrisis aan de TU, de bevoegdheden aan de raad werden ontnomen? Het was de eerste keer dat ik twijfelde aan het belang van een universiteitsraad.

Ik heb daarna mijn twijfels over de wijze waarop het bestuur van een universiteit geregeld was meermalen uitgesproken. Bij de opening van het academisch jaar in 1988 heb ik, heel voorzichtig, de mogelijkheid van een ondernemingsraad geopperd. Dat werd mij toen noch door de universiteitsraad en, opmerkelijk genoeg, noch door de vakbonden in dank afgenomen. Wat dat laatste betreft is er wel veel veranderd.

Toch bleek steeds meer behoefte aan de invulling van medezeggenschap van het personeel, ook op instellingsniveau. De regelgeving sprong daar niet adequaat op in. We hadden toen nog zelf een oplossing kunnen vinden voor het spanningsveld tussen medebestuur en medezeggenschap. De universiteitsraden leken zich echter niet te bekommeren om de medezeggenschap van het personeel. Ik sluit niet uit dat dit zwijgen, dit niet handelen van de universiteiten zelf, uiteindelijk debet is aan het ingrijpen van de regering.

De universiteitsraad is niet meer. En ik ben niet rouwig. We zijn met beide voeten op de grond gezet. We zijn als universiteit geen wereld apart meer, maar gewoon onderdeel van een maatschappij waarin medezeggenschap van personeel voor een ieder op gelijke wijze is geregeld. Geen aparte wetten meer, geen minister meer die naar willekeur straffen kan uitdelen.

Het werken met een ondernemingsraad en een studentenraad heeftin mijn ogen vele voordelen. Inzicht in de onderscheiden belangen (studenten, personeel, organisatie en maatschappij) kan de besluitvorming door het college van bestuur ten goede komen. Personeel en studenten staan voor de taak dat inzicht te leveren. Ik geloof daar in, ik geloof in de toekomst.”
Adri Sloot

(Vakbondswoordvoerder in het Overlegorgaan Personeelszaken. Deze tekst is door de redactie bekort.)

Een aantal oud-voorzitters van de universiteitsraad woonde eind augustus de laatste vergadering van dit gekozen bestuursorgaan bij. Dat leidde tot toespraken met veel nostalgie. Eén benadrukte echter haar ,,geloof in de toekomst”.

,,Ben ik somber? Nou nee. Ben ik opgelucht? Dat nou ook weer niet. Ik heb een beetje de pest in, maar dat is normaal aan onze TU… Wat ooit begin jaren zeventig met de wet op de universitaire bestuurshervorming zo mooi leek te beginnen, is nu als een nachtkaars uitgegaan. Want hoe dramatisch de verhalen ook luiden, zelfs met kreten dat er een eind aan de democratie is gekomen – zij die al vele jaren in de universitaire wereld meedraaien weten wel beter. Of zouden beter kunnen weten.

Ik meen dat het al in 1976 was dat de eerste aantasting van de bevoegdheden van de (toen nog) hogeschoolraad een feit was. Daarna hebben we de bevoegdheden slechts verder zien afbrokkelen. Dit weerspiegelde zich in de belangstelling voor de raadsvergaderingen. Was de senaatszaal vroeger nog wel eens bomvol, in de laatste periode die ik nog actief mee heb gemaakt (1988-1992), was je als raad al blij wanneer er meer dan één persoon op de publieke tribune zat. Voor het personeel werd het raadsgebeuren steeds meer een ver-van-je-bed-show.

Ik wil daarmee niet gezegd hebben dat de rol van de u-raad al jaren terug was uitgespeeld. Belangrijke bevoegdheden bleven, denk aan het begrotingsrecht, een belangrijk sturingsmiddel. Maar toch, hoe serieus werd de raad als medebestuurder genomen, toen in de jaren tachtig, als gevolg van een bestuurscrisis aan de TU, de bevoegdheden aan de raad werden ontnomen? Het was de eerste keer dat ik twijfelde aan het belang van een universiteitsraad.

Ik heb daarna mijn twijfels over de wijze waarop het bestuur van een universiteit geregeld was meermalen uitgesproken. Bij de opening van het academisch jaar in 1988 heb ik, heel voorzichtig, de mogelijkheid van een ondernemingsraad geopperd. Dat werd mij toen noch door de universiteitsraad en, opmerkelijk genoeg, noch door de vakbonden in dank afgenomen. Wat dat laatste betreft is er wel veel veranderd.

Toch bleek steeds meer behoefte aan de invulling van medezeggenschap van het personeel, ook op instellingsniveau. De regelgeving sprong daar niet adequaat op in. We hadden toen nog zelf een oplossing kunnen vinden voor het spanningsveld tussen medebestuur en medezeggenschap. De universiteitsraden leken zich echter niet te bekommeren om de medezeggenschap van het personeel. Ik sluit niet uit dat dit zwijgen, dit niet handelen van de universiteiten zelf, uiteindelijk debet is aan het ingrijpen van de regering.

De universiteitsraad is niet meer. En ik ben niet rouwig. We zijn met beide voeten op de grond gezet. We zijn als universiteit geen wereld apart meer, maar gewoon onderdeel van een maatschappij waarin medezeggenschap van personeel voor een ieder op gelijke wijze is geregeld. Geen aparte wetten meer, geen minister meer die naar willekeur straffen kan uitdelen.

Het werken met een ondernemingsraad en een studentenraad heeftin mijn ogen vele voordelen. Inzicht in de onderscheiden belangen (studenten, personeel, organisatie en maatschappij) kan de besluitvorming door het college van bestuur ten goede komen. Personeel en studenten staan voor de taak dat inzicht te leveren. Ik geloof daar in, ik geloof in de toekomst.”
Adri Sloot

(Vakbondswoordvoerder in het Overlegorgaan Personeelszaken. Deze tekst is door de redactie bekort.)

Editor Redactie

Do you have a question or comment about this article?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.