Staatssecretaris Zijlstra is niet van plan de bijverdiengrens voor studenten af te schaffen. Ook komt er geen coulanceregeling voor studenten die in 2008 maar net boven de inkomensgrens van 12.916,17 euro uitkwamen.
In antwoord op kamervragen van PvdA, D66, GroenLinks, CDA, VVD en SP schrijft Zijlstra dat ook studenten die in 2008 maar een paar tientjes te veel verdienden hun basisbeurs, aanvullende beurs en ov-kaart moeten terugbetalen. Bijna twintigduizend studenten kregen vorige maand een brief van DUO met de melding dat zij honderden euro’s moeten terugbetalen.
Tweede Kamerleden betwijfelden of studenten goed genoeg waren voorgelicht. Vanaf belastingjaar 2008 geldt namelijk niet langer een netto maar een bruto bijverdiengrens. Maar volgens de staatssecretaris is die wijziging “op verschillende momenten en op verschillende wijzen gecommuniceerd aan de student”.
De politici wilden bovendien weten of hij geen regeling kon treffen. Onder minister Plasterk werd immers besloten om studenten met een te hoog inkomen vanaf belastingjaar 2010 minder hard te straffen: zij hoeven alleen het bedrag terug te betalen dat boven de bijverdiengrens uitkomt. Maar volgens Zijlstra is het niet mogelijk deze maatregel met terugwerkende kracht voor 2008 en 2009 door te voeren.
De politici vroegen ook of het kabinet de bijverdiengrens zou blijven handhaven, nu van studenten een steeds grotere financiële verantwoordelijkheid wordt gevraagd. Maar volgens Zijlstra hoort de inkomensgrens bij het studiefinancieringsstelsel: het onderscheidt studenten die stufi nodig hebben voor de bekostiging van hun studie en degenen die naast hun werk studeren. Bovendien zou afschaffing “grote budgettaire risico’s” hebben.
Zijlstra stelt in de beantwoording overigens dat niet alle twintigduizend aangeschreven studenten ook daadwerkelijk moeten terugbetalen. Sommige hadden in 2008 weliswaar een te hoog inkomen, maar hebben dat verdiend in de periode nadat zij studiefinanciering ontvingen. In dat geval telt het inkomen over de stufi-loze maanden niet mee. Wanneer studenten dat bij DUO aangeven, ontspringen zij de dans. Om hoeveel studenten het gaat weet de staatssecretaris nog niet.
Studenten die hun stufi en ov-kaart wel moeten terugbetalen, mogen dat doen volgens het principe van de studielening.
Wie is Karel Luyben?
Karel Luyben (Tilburg, 1951) studeerde scheikundige technologie aan de TU Eindhoven. Later raakte hij als onderzoeker gefascineerd door de nieuwe mogelijkheden van biotechnologie. Op zijn achtentwintigste was hij onderzoeksleider aan de Landbouwuniversiteit Wageningen. Na een korte periode als industrieel onderzoeker bij Cehave en het Duitse Bayer werd hij in 1983 hoogleraar biokinetiek aan de TU Delft. Vijf jaar later werd hij daar aangesteld als hoogleraar bioprocestechnologie. In de jaren negentig was Luyben wetenschappelijk directeur van de Leids-Delftse onderzoekschool biotechnological sciences. Maar Luyben genoot vooral bekendheid als de decaan die in de periode 1998-2009 een zware stempel drukte op de faculteit Technische Natuurwetenschappen. Ondanks de uitstekende reputatie van TNW vond hij het in 2009 tijd om afscheid te nemen – ook als hij geen rector zou worden. In januari 2010 volgde hij Jacob Fokkema op als rector. Luyben is getrouwd en heeft een zoon.
In een recent rapport over de toekomst van het hoger onderwijs bepleit de commissie-Veerman selectie aan de poort. Een goede zaak?
“Ja. Als ik over dit onderwerp met studenten discussieer, concluderen ze uiteindelijk bijna altijd dat universiteiten de mogelijkheid moeten krijgen om studenten te selecteren. Vrijwel iedereen denkt bij selectie meteen aan een numerus fixus, louter gebaseerd op eindexamencijfers. Maar van zo’n grove aanpak zou ik geen voorstander zijn. Je moet ook selectiegesprekken met studenten voeren.”
Is het niet moeilijk om iemand van 17, 18 jaar aan hand van – onder meer – een selectiegesprek te beoordelen? Sommige mensen zullen pas tijdens de studie opbloeien.“Klopt. Je doet als universiteit je best bij de selectie, maar je maakt onvermijdelijk fouten. Maar noem me één systeem waarbij dat niet het geval is. En voor mensen die niet door de selectie komen is het hoger onderwijs niet afgesloten. Ze kunnen op een hbo of een andere universiteit terecht. Het totale aantal plaatsen voor studenten in het hoger onderwijs zal na invoering van selectie aan de poort niet afnemen.”
Hoe denkt u over de strijd tussen Nederlandse universiteiten om zoveel mogelijk bachelorstudenten binnen te halen?“Verspilde moeite. Een overgrote meerderheid van die studenten kiest toch voor een universiteit in de eigen streek of provincie. Universiteiten geven samen miljoenen euro’s uit om bachelors te werven, en daarmee bereik je dan dat er misschien vijf studenten van Delft naar Utrecht gaan, of omgekeerd. Is dat zoveel geld waard? Zijn die studenten zoveel gelukkiger dan de rest?”
Als rector bent u bij uitstek de hoeder van de academische waarden.“Ja. Die rol ligt mij wel. Het voelt niet als een opgelegde taak.”
Er wordt soms gezegd dat universiteiten te zeer zijn verzakelijkt, en dat de academische waarden op de achtergrond dreigen te raken. Deelt u die analyse?
“Ik ben het eens met de mensen die zeggen dat het op een universiteit draait om wetenschap. Een universiteit is geen bedrijf. We hebben geen winstoogmerk.”
Wat is een universiteit dan wel?
“Het wezen van de universiteit is de combinatie van onderwijs en onderzoek – met sinds enkele jaren als derde taak het ‘vermarkten’ van academische kennis en expertise. Nederland heeft er na de oorlog voor gekozen om het wetenschappelijk onderzoek vooral bij de universiteiten te beleggen. Voor onderzoek krijgen we twee keer zoveel geld als voor onderwijs.
Elk jaar maken we de 340 miljoen euro op die we van het rijk krijgen. En elk jaar komen we dus weer 340 miljoen euro tekort. Voor een bedrijf zou dat een heel merkwaardig businessmodel zijn.
Anders dan een bedrijf hebben we nauwelijks greep op onze inkomsten. Het geld dat we direct ontvangen van het ministerie van onderwijs, cultuur en wetenschap – de eerste geldstroom – ligt voor ongeveer zeventig procent vast. Dat geld is niet gekoppeld aan zaken als het publiceren van wetenschappelijke artikelen of het afleveren van ingenieurs en promovendi. We kunnen ook niet opeens twee keer zoveel produceren, of meer geld uit de eerste geldstroom verwerven door betere producten op de markt te zetten. Nou goed, dat laatste is misschien niet voor honderd procent waar, maar toch wel voor meer dan negentig procent.”
Er is toch druk van de overheid op universiteiten om bedrijfsmatiger en efficiënter te werken?
“Zeker. We moeten een maximale prestatie leveren met de belastingcenten die ons zijn toebedeeld. Dat vraagt om efficiency en om het optimaal runnen van het wetenschappelijke proces. Maar dat maakt de universiteit nog niet tot een bedrijf. Bij het opleiden van masterstudenten en promovendi maken we verlies, bij ons onderzoek maken we verlies. Waarom gaan we dan niet bankroet? Omdat we geld krijgen van het rijk en omdat we het academische proces slim vorm geven. Je kunt soms met dezelfde mensen en dezelfde inspanning meerdere resultaten boeken: een publicatie in een wetenschappelijk tijdschrift, een nieuw ontwerp, enzovoorts. Het goed runnen van het academische proces kan onderzoekers helpen in hun streven om nog betere wetenschappelijke prestaties te leveren.”
Er zijn onderzoekers die juist minder management willen. Als zij hun zin kregen, zou de kwaliteit van het onderzoek dalen?
“Niet per se. In theorie kan elk model werken. Als je de goede mensen de goede dingen laat doen, gaat het vanzelf goed. Dan maakt het niet zoveel uit hoe je de accenten legt.
Toch ben je natuurlijk altijd op zoek naar een systeem dat mensen optimaal prikkelt om wetenschappelijk te presteren. Een tekortkoming van het huidige allocatiemodel is de vooronderstelling dat je via het verdelen van geld zoiets heel goed kunt sturen. Natuurlijk is geld een belangrijke factor, maar zaken als motivatie en vrijheid blijken ook zwaar te wegen.
Laat ik een voorbeeld geven: op deze universiteit heb je een categorie extreem getalenteerde topwetenschappers die de TU Delft vooral beschouwt als doorganghuis. Ze hebben hier de faciliteiten, de vierkante meters en het onderzoeksbudget om hun carrière vorm te geven, het liefst in de richting van een Nobelprijs. Ze hebben niet zo’n boodschap aan de TU Delft als organisatie. Managementkwesties interesseren hen niet.”
En dat is misschien niet zo erg?
“Precies. Ook briljante excentriekelingen moet je ruimte bieden. Als universiteitsbestuurder zoek je naar de juiste balans tussen het overeind houden van de academische vrijheid en het efficiënt runnen van de organisatie. Je kunt niet iedereen op precies dezelfde manier benaderen, dan krijg je eenheidsworst.
Sommige hoogleraren zijn vrijbuiters die denken dat ze hun eigen boontjes wel kunnen doppen. Ze zijn intelligent genoeg om te begrijpen dat een decaan en een college van bestuur uiteindelijk nuttig zijn, maar blijven die bestuurders toch lastig en duur vinden. Dat begrijp ik wel. Ik ben zelf ook wetenschapper. Het is een gezond spanningsveld.”
De inkomsten uit de eerste geldstroom zijn de afgelopen jaren afgenomen. Valt dat te compenseren met meer onderzoeksgeld uit de tweede en derde geldstroom?
“We moeten volop werken om die tweede en derde geldstroom te verhogen, maar de financiële problematiek los je daar niet mee op. Neem promovendi die worden bekostigd uit de tweede of derde geldstroom: een faculteit moet daar doorgaans hetzelfde bedrag bijleggen om ze te kunnen accommoderen. En dat terwijl de eerste geldstroom afneemt.”
Kan de onafhankelijkheid van academisch onderzoek in gevaar komen als je te zeer aangewezen bent op externe financiering?
“Dat moet je per geval beoordelen, maar het risico bestaat. Als je onderzoek volledig door een externe partij bekostigd wordt, bepaalt de buitenwacht al snel de inhoud van je onderzoeksprogramma. Ook daar moet je als universiteit een delicate balans in bewaren: wel externe financiering, maar ook een echte universiteit blijven, en geen onderzoeksfabriek.”
De TU Delft is driftig aan het herijken. Welke knoop moet er uiteindelijk worden doorgehakt?
“Een kleinere universiteit. Als je echt niet meer geld van de overheid krijgt, moet je kleiner worden. En dat vergt keuzes: wat doen we wel, wat doen we niet? Lastig, maar je wordt tenminste gedwongen kritischer te kijken naar je eigen activiteiten, ook in het licht van de internationale concurrentie tussen universiteiten.”
Zal de discussie op een gegeven moment niet vooral over geld gaan, en nauwelijks meer over de inhoud van onderzoek?
(Strijdlustig) ”Wat mij betreft niet. Ik heb altijd betreurd dat het huidige allocatiemodel in de hand werkt dat in discussies de nadruk op geld kwam te liggen. Ik heb mensen huilend voor een groep zien staan omdat ze werden afgerekend op de zogeheten BTA-punten. Terwijl BTA-punten – punten die je binnen het allocatiemodel krijgt voor gepubliceerde artikelen, boekbijdragen, octrooien, enzovoorts – helemaal niks betekenen. Het is allemaal Monopolygeld. Als we onze inkomsten nou via die BTA-punten kregen, dan kon je nog zeggen: we zijn ons product aan het verbeteren en hebben zo onze marktwaarde vergroot. Maar dat is niet zo.”
Het college heeft het huidige allocatiemodel voorlopig ‘bevroren’. Wat is het belangrijkste probleem dat een nieuw allocatiemodel straks moet oplossen?
“Het geneuzel over Monopolygeld.”
Comments are closed.