Opinion

Gastcolumn

Luuk van der Wielen Het grote clusteren is begonnen. Een van de uitgangspunten is dat het medicijn leidt tot een betere financiële gezondheid – echter voornamelijk gebaseerd op kostenreductie.Clustering heeft nog een ander aspect.

Onderzoeksgroepen die elkaar nog niet van nature hebben ‘gevonden’, worden door deze nieuwe setting elkaars buren. In ieder geval op papier. Een korte afstand is een gunstige randvoorwaarde voor samenwerking en kan leiden tot kansrijk, multidisciplinair onderzoek. Met DIOC-stimulans. Dat is opbrengstverhoging, in ieder geval voor de faculteiten. Dus deze synergie lijkt perspectief te bieden.

Nu echter het onderwijs. Hoe gaat de leermeester eigenlijk om met de mega-faculteit? Leiden superfaculteiten automatisch tot superonderwijs? Mijn megafaculteit is Technische Natuurwetenschappen. Naar mijn schatting erft TNW een tiental eerstefase-opleidingen, afstudeerrichtingen, beroeps- en ontwerpersopleidingen. Louter het feit dat het verschillende opleidingen zijn, doet voor beoogde besparingseffecten van clustering al het ergste vrezen. De eerste fase van het eerstefase-onderwijs zou beperkt de vruchten van clustering kunnen plukken. Immers ‘Inleiding tot …’-vakken bevatten veralgemeniseerbare kennis. Hier zou een ‘vercluster-voordeel’ kunnen optreden – nog steeds één docent, maar met meer studenten.

Dat vercluster-voordeel verdwijnt echter in het niet, zodra in die colleges aan het licht komt dat het eigenlijk toch om verschillende en dus parallelle opleidingen gaat. Er zit hier nog een flinke adder onder het gras. En die adder heeft al een paar maal in Delta zijn kop opgestoken.

Kolossale colleges zijn povere informatiedragers. De concentratieboog is te kort, de Niagara aan informatie te groot, de verwerking te laag, de activering te laag, et cetera. En het is domweg niet iedereen gegeven om twee maal 45 minuten leuk en boeiend te zijn. Om daar dan toch nog iets van te maken kan men zich als quizmaster gedragen, of voor de elektronische route kiezen. Een exponent van dat laatste is een interactief stem systeem. Ik kan de analogie met die welbekende tv-quiz, waarbij de spreker door het publiek wordt weggezapt maar niet verdringen…

Ik denk dat we hiermee op de kern van de problematiek zijn gestuit. De complexiteit van technologische vraagstukken stijgt (we hadden immers de clustering nodig om deze adequaat aan te kunnen pakken). De mate van informatievoorziening is overweldigend, het elektronische rekentuig bypasses the brain en de achtergronden ‘achter de knoppen’ worden via steeds betere interfaces weggewerkt. We staan echter gewoon nog steeds voor de taak creatieve maar kritische ingenieurs op te leiden. Zij zullen meer en meer een gids nodig hebben om zich door het oerwoud van groene en rijpe informatie heen te slaan, om door te gaan op het niveau van nu.

Dat gaat niet in grote groepen, in ieder geval niet snel en efficiënt. Een ouderwets beeld van meester en gezel lijkt hier eerder te passen. Dat betekent bijna één-op-één informatieoverdracht, en juist géén nadruk op grootschaligeelektronische media. De meester heeft hierin een zeer verantwoordelijke taak. Keuze van onderwerpen, middelen en voorbeelden komt alleen met liefde voor het veranderende vak en met behoorlijke inspanning tot stand, niet met standaardoplossingen.

Bij het inrichten van de mega-faculteiten moet men dus niet alleen op de ‘kleintjes’ letten, maar ze koesteren.

(De auteur is hoogleraar in de faculteit Technische Natuurwetenschappen en lid van de opleidingscommissie van de subfaculteit STM. Als schrijver van de volgende gastcolumn heeft hij dr.ir. R.P.W. Duin van de subfaculteit Technische Natuurkunde aangezocht.)

Het grote clusteren is begonnen. Een van de uitgangspunten is dat het medicijn leidt tot een betere financiële gezondheid – echter voornamelijk gebaseerd op kostenreductie.

Clustering heeft nog een ander aspect. Onderzoeksgroepen die elkaar nog niet van nature hebben ‘gevonden’, worden door deze nieuwe setting elkaars buren. In ieder geval op papier. Een korte afstand is een gunstige randvoorwaarde voor samenwerking en kan leiden tot kansrijk, multidisciplinair onderzoek. Met DIOC-stimulans. Dat is opbrengstverhoging, in ieder geval voor de faculteiten. Dus deze synergie lijkt perspectief te bieden.

Nu echter het onderwijs. Hoe gaat de leermeester eigenlijk om met de mega-faculteit? Leiden superfaculteiten automatisch tot superonderwijs? Mijn megafaculteit is Technische Natuurwetenschappen. Naar mijn schatting erft TNW een tiental eerstefase-opleidingen, afstudeerrichtingen, beroeps- en ontwerpersopleidingen. Louter het feit dat het verschillende opleidingen zijn, doet voor beoogde besparingseffecten van clustering al het ergste vrezen. De eerste fase van het eerstefase-onderwijs zou beperkt de vruchten van clustering kunnen plukken. Immers ‘Inleiding tot …’-vakken bevatten veralgemeniseerbare kennis. Hier zou een ‘vercluster-voordeel’ kunnen optreden – nog steeds één docent, maar met meer studenten.

Dat vercluster-voordeel verdwijnt echter in het niet, zodra in die colleges aan het licht komt dat het eigenlijk toch om verschillende en dus parallelle opleidingen gaat. Er zit hier nog een flinke adder onder het gras. En die adder heeft al een paar maal in Delta zijn kop opgestoken.

Kolossale colleges zijn povere informatiedragers. De concentratieboog is te kort, de Niagara aan informatie te groot, de verwerking te laag, de activering te laag, et cetera. En het is domweg niet iedereen gegeven om twee maal 45 minuten leuk en boeiend te zijn. Om daar dan toch nog iets van te maken kan men zich als quizmaster gedragen, of voor de elektronische route kiezen. Een exponent van dat laatste is een interactief stem systeem. Ik kan de analogie met die welbekende tv-quiz, waarbij de spreker door het publiek wordt weggezapt maar niet verdringen…

Ik denk dat we hiermee op de kern van de problematiek zijn gestuit. De complexiteit van technologische vraagstukken stijgt (we hadden immers de clustering nodig om deze adequaat aan te kunnen pakken). De mate van informatievoorziening is overweldigend, het elektronische rekentuig bypasses the brain en de achtergronden ‘achter de knoppen’ worden via steeds betere interfaces weggewerkt. We staan echter gewoon nog steeds voor de taak creatieve maar kritische ingenieurs op te leiden. Zij zullen meer en meer een gids nodig hebben om zich door het oerwoud van groene en rijpe informatie heen te slaan, om door te gaan op het niveau van nu.

Dat gaat niet in grote groepen, in ieder geval niet snel en efficiënt. Een ouderwets beeld van meester en gezel lijkt hier eerder te passen. Dat betekent bijna één-op-één informatieoverdracht, en juist géén nadruk op grootschaligeelektronische media. De meester heeft hierin een zeer verantwoordelijke taak. Keuze van onderwerpen, middelen en voorbeelden komt alleen met liefde voor het veranderende vak en met behoorlijke inspanning tot stand, niet met standaardoplossingen.

Bij het inrichten van de mega-faculteiten moet men dus niet alleen op de ‘kleintjes’ letten, maar ze koesteren.

(De auteur is hoogleraar in de faculteit Technische Natuurwetenschappen en lid van de opleidingscommissie van de subfaculteit STM. Als schrijver van de volgende gastcolumn heeft hij dr.ir. R.P.W. Duin van de subfaculteit Technische Natuurkunde aangezocht.)

Editor Redactie

Do you have a question or comment about this article?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.